ECLI:NL:TAHVD:2025:67 Hof van Discipline 's Gravenhage 250067

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:67
Datum uitspraak: 11-04-2025
Datum publicatie: 11-04-2025
Zaaknummer(s): 250067
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Op grond van art. 56 lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet kan klaagster slechts hoger beroep instellen tegen een beslissing van een raad waarbij de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard. In dit geval is de klacht van klaagster tegen verweerster (geheel) gegrond verklaard. Voor klaagster staat tegen de beslissing van de raad dan ook geen hoger beroep open, ook niet tegen de hoogte van de opgelegde maatregel en, in dit geval, het niet stellen van een (verzochte) bijzondere voorwaarde in de vorm van een schadevergoeding (zie bijvoorbeeld HvD 31 augustus 2020,ECLI:NL:TAHVD:2020:166). Ook overigens is het hof van oordeel dat er geen grond is om schadevergoeding als bijzondere voorwaarde te stellen, nu de gewenste schadevergoeding niet eenvoudig is vast te stellen en niet concreet is onderbouwd. Klaagster kan dan ook niet worden ontvangen in haar hoger beroep.


Beslissing van 11 april 2025
in de zaak 250067


naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:


verweerder

DE PROCEDURE


Bij de raad

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 27 januari 2025 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag. De raad heeft met die beslissing (zaaknummer: 24-365/DH/RO) de klacht van klaagster gegrond verklaard en bepaald dat geen maatregel wordt opgelegd. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2025:16 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


Bij het hof

1.2 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing van de raad is op 17 februari 2025 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad.

1.3 De zaak is in raadkamer behandeld.


BEOORDELING

2.1 Het beroep van klaagster is gericht tegen een beslissing van de raad waarin de raad de
klacht van klaagster gegrond heeft verklaard en waarin de raad ook het verzoek om schadevergoeding voor klaagster zelf en voor iedereen die zich via klaagster tot verweerder had gewend heeft afgewezen. Klaagster heeft het hof verzocht om (met terugwerkende kracht) op grond van artikel 48b lid 1 van de Advocatenwet een schadevergoeding van 5000 euro (per inwoner die zich had aangemeld voor de collectieve rechtszaak) toe te kennen.

2.2 Het hof overweegt als volgt. Op grond van art. 56 lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet kan klaagster slechts hoger beroep instellen van een beslissing van een raad waarbij de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard. In dit geval is de klacht van klaagster tegen verweerster (geheel) gegrond verklaard. Voor klaagster staat tegen de beslissing van de raad dan ook geen hoger beroep open, ook niet tegen de hoogte van de opgelegde maatregel en, in dit geval, het niet stellen van een (verzochte) bijzondere voorwaarde in de vorm van een schadevergoeding (zie bijvoorbeeld HvD 31 augustus 2020,ECLI:NL:TAHVD:2020:166).

2.3 Ook overigens is het hof van oordeel dat er geen grond is om schadevergoeding als bijzondere voorwaarde te stellen, nu, gelijk de raad heeft overwogen, de gewenste schadevergoeding niet eenvoudig is vast te stellen en niet concreet is onderbouwd.

2.4 Klaagster kan dan ook niet worden ontvangen in haar hoger beroep.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beroep van klaagster niet-ontvankelijk.


Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren en J.M. Frons, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2025.


Griffier Voorzitter

De beslissing is verzonden op 11 april 2025.