ECLI:NL:TAHVD:2025:66 Hof van Discipline 's Gravenhage 240114
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:66 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-04-2025 |
Datum publicatie: | 09-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 240114 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | De voormalige advocaat van klaagster, verweerster, heeft vragen beantwoord op verzoek van de advocaat van klaagster’s ex-partner in het kader van een klacht die tegen hem was ingediend. Klaagster klaagt erover dat verweerster hiermee haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De raad van discipline heeft in een verzetprocedure geoordeeld dat dat niet zo is. Klaagster komt hiertegen in beroep. Het hof bekrachtigt het oordeel van de raad. |
Beslissing van 7 april 2025
in de zaak 240114
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
gemachtigde: [naam]
tegen:
verweerster
1 INLEIDING
1.1 De voormalige advocaat van klaagster, verweerster, heeft vragen beantwoord op verzoek van de advocaat van klaagster’s ex-partner in het kader van een klacht die tegen hem was ingediend. Klaagster klaagt erover dat verweerster hiermee haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft in een verzetprocedure geoordeeld dat dat niet zo is. Klaagster komt hiertegen in beroep. Het Hof van Discipline (hierna: het hof) bekrachtigt het oordeel van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klaagster in beroep is gekomen en hoe het hof tot zijn oordeel is gekomen.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad
2.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 13 september 2023 van de voorzitter
van de raad in het ressort Den Haag. De voorzitter heeft met die beslissing (zaaknummer:
23-519/DH/DH) de klacht van klaagster met toepassing van artikel 46j Advocatenwet
kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:189 op
tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2.2 Klaagster heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 11 maart 2024 het verzet van klager gegrond verklaard, maar de klacht ongegrond (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:52 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof
2.3 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing op verzet is op 10 april
2024 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de
stukken van de raad en het verweerschrift en de brief van verweerster van 24 januari
2025..
2.4 Het hof heeft, na aanhouding, de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 10 februari 2025. Daar is de gemachtigde van klaagster verschenen. Klaagster is niet verschenen. Verweerster is evenmin verschenen en heeft in haar bericht van verhindering niet om aanhouding verzocht, maar aangegeven dat zij de beslissing van het hof afwacht.
3 FEITEN
Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat voor zover in hoger beroep nog van belang om de volgende feiten.
3.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Op 9 januari 2023 heeft verweerster namens klaagster een conclusie van antwoord ingediend bij de rechtbank. De conclusie van antwoord maakt onderdeel uit van het klachtdossier.
3.2 Op enig moment heeft verweerster zich onttrokken van de zaak.
3.3 Verweerster is nadien op 27 februari 2023 benaderd door de advocaat van de ex-partner van klaagster, met het verzoek onderstaande vragen te beantwoorden in verband met tegen hem ingediende tuchtklacht:
Omdat het maar dóór blijft gaan in deze zaak, wil ik toch graag een beroep doen op
uw hulp – uiteraard met inachtneming van de beperkingen die u heeft naar uw oud-cliënte.
Mijn vragen zijn als volgt:
Heeft [de nieuwe advocaat van klaagster] contact met u gezocht over deze zaak?
Zo ja, heeft u bevestigd dat mijn client zich schuldig zou hebben gemaakt aan ‘agressief
en destructief gedrag’?
Beschouwt u de door mij aangespannen procedure ‘kort geding omgang’ onnodig, gelet
op het standpunt van de vrouw in dezen?
Kunt u mij aangeven, in algemene bewoordingen, hoe onze samenwerking verliep in
deze zaak?
3.4 Verweerster heeft diezelfde dag de vragen als volgt beantwoord:
In antwoord op onderstaande mail kan ik u melden:
Ad 1. Omdat mijn voormalig cliënte [klaagster] mij vroeg haar dossier over te dragen
aan “[de nieuwe advocaat van klaagster]” heb ik uitgezocht wie dit was en hem per
mail gevraagd mij te bevestigen dat hij inderdaad de belangen van [klaagster] behartigt.
Hij heeft dat per mail bevestigd en overleg voorgesteld maar dat heeft nog niet plaats
gevonden.
Ad 2. Ik heb nooit bevestigd dat uw client zich schuldig zou hebben gemaakt aan
“agressief of destructief gedrag”. Dat zal mogelijk de persoonlijke mening van [klaagster]
zijn die zij wil uitdragen maar ik kan dat uiteraard niet zelf bevestigen.
Ad 3. In de korte periode waarin ik [klaagster] bijstond heb ik het door u aangespannen
kort geding omgang niet als onnodig beschouwd. Wel heb ik kenbaar gemaakt deze problematiek
liever in mediation te willen oplossen en daarin zijn u en uw client direct mee gegaan.
Ad 4. Ik heb onze samenwerking als verrassend positief ervaren.
3.5 De nieuwe advocaat van klaagster heeft verweerster verzocht haar antwoorden in te trekken. Verweerster heeft dit verzoek geweigerd.
3.6 Op 14 maart 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zonder medeweten en instemming van klaagster de vragen van 27 februari 2023 heeft beantwoord. De antwoorden zijn in strijd met de inhoud van de conclusie van antwoord die verweerster heeft opgesteld voor een kort geding van klaagster. Ook zijn de antwoorden inhoudelijk onjuist omdat verweerster de antwoorden heeft gegeven nadat zij haar werkzaamheden weken daarvoor heeft stilgelegd. Klaagster is hierdoor opzettelijk in diskrediet gebracht.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 Bij voorzittersbeslissing heeft de raad de klacht van klaagster kennelijk ongegrond verklaard, waarna klaagster verzet heeft ingesteld. De raad heeft het verzet van klaagster gegrond verklaard, nu in de voorzittersbeslissing de indruk is gewekt dat de geheimhoudingsplicht niet geldt ten aanzien van oud-cliënten. Hierdoor is twijfel ontstaan over de gehanteerde toetsingsnorm. Vervolgens is de klacht (opnieuw) inhoudelijk beoordeeld.
5.2 De raad heeft vooropgesteld dat een advocaat op grond artikel 11a van de Advocatenwet
verplicht is tot geheimhouding: hij dient te zwijgen over bijzonderheden van de door
hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen.
Het uitgangspunt is de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt.
In dergelijke situaties is het bepalend of het gaat om informatie die hem is ‘toevertrouwd
in zijn hoedanigheid van advocaat’.
Volgens de raad ging het in het onderhavige geval om antwoorden die verweerster
heeft gegeven op vragen van de advocaat van de wederpartij in het kader van een (door
klaagster) tegen deze advocaat ingediende tuchtklacht. Met het eerste antwoord heeft
verweerster geen informatie verstrekt die onder haar geheimhouding valt. Binnen het
kader van gedragsregel 24 is het niet ongepast, en zelfs gewenst, dat een advocaat
die zich aan de zaak heeft onttrokken aan de advocaat van de wederpartij laat weten
door welke advocaat hij of zij in de zaak is opgevolgd. Ook met het antwoord op de
tweede vraag heeft verweerster haar geheimhoudingsplicht niet geschonden. In het eerste
deel van haar antwoord stelt verweerster slechts iets niet te hebben gezegd; dat betreft
dus reeds daarom geen (geheim te houden) informatie over de zaak. Het tweede deel
van het antwoord betreft alleen een door verweerster geopperde mogelijkheid. Het antwoord
op de derde vraag betreft deels een persoonlijke opvatting van verweerster en deels
informatie die al bij partijen bekend was. Het antwoord op de vierde vraag betreft
alleen de persoonlijke ervaring met betrekking tot de confraternele samenwerking en
valt daarom volgens de raad niet onder de geheimhouding.
Ook de omstandigheid dat verweerster tot beantwoording is overgegaan zonder medeweten
en instemming van klaagster is niet tuchtrechtelijk laakbaar te noemen. De vragen
kwamen immers voort uit een tuchtklacht die was ingediend tegen de advocaat van de
wederpartij en verweerster diende daarop vanuit confraterneel oogpunt te reageren.
Dat de zaak zelf, de persoon van klaagster of de aard en omvang van haar belangen
daarbij in gedrang zijn gekomen is niet gebleken. Ook van het opzettelijk in diskrediet
brengen van klaagster is de raad niet gebleken. De raad heeft de klacht daarom ongegrond
verklaard.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klaagster
6.1 Klaagster heeft allereerst aangevoerd dat met het hanteren van het woord ‘bijzonderheden’
de raad de geheimhoudingsplicht te beperkt heeft uitgelegd. Dit werkt door in de beoordeling,
zodat deze niet in stand kan blijven. Ook het woord ‘toevertrouwd’ is niet juist,
omdat het gaat om alle informatie waarvan de advocaat uit hoofde van zijn beroepsbeoefening
kennis neemt.
De geheimhoudingsplicht geldt ook ten aanzien van de advocaat van de wederpartij
van zijn client.
Verder is het antwoord op de eerste vraag veel verder gegaan dan gevraagd. Verweerster
had ook kunnen volstaan met ‘ja’. Ten aanzien van het antwoord op de tweede vraag
geldt dat ook een negatief antwoord schending van de geheimhoudingsplicht oplevert.
Het antwoord op de derde vraag valt ook onder de geheimhoudingsplicht, nu hiermee
inzage wordt gegeven in de juridische overwegingen van verweerster die de zaak van
klaagster aangaan. Bovendien had verweerster kunnen weten dat haar antwoord gebruikt
zou worden in een tuchtrechtelijke procedure. Dit laatste geldt ook voor het antwoord
op de vierde vraag. Tot slot heeft de raad volgens klaagster miskend dat de geheimhoudingsplicht
van groter belang is dan confraternele verhoudingen.
Verweer verweerster
6.2 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 In de kern gaat de onderhavige klacht over schending van de geheimhouding zoals neergelegd in artikel 11a Advocatenwet. Die plicht tot geheimhouding houdt in dat, voor zover niet bij wet anders is bepaald, de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt tot geheimhouding is verplicht. De plicht tot geheimhouding behoort tot de kernwaarden van de advocatuur (vertrouwelijkheid). Doorbreking daarvan door de advocaat kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde komen.
Overwegingen hof
7.2 De klacht van klaagster ziet in hoger beroep op de antwoorden die verweerster
heeft gegeven op de vragen die haar zijn gesteld door de advocaat van de ex-partner
van klaagster vanwege een tegen hem ingediende tuchtklacht door klaagster. Volgens
klaagster heeft verweerster met het geven van de antwoorden haar geheimhoudingsplicht
geschonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van klaagster namens
klaagster aangegeven dat de zesde beroepsgrond (die ziet op de beantwoording van de
vierde vraag) wordt ingetrokken.
7.3 Het hof stelt voorop dat het in zijn algemeenheid niet verboden is om op
een gemotiveerd verzoek van een collega advocaat om vragen te beantwoorden naar aanleiding
van een tegen die advocaat ingediende klacht, te antwoorden. Of met het beantwoorden
van die vragen sprake is van schending van de geheimhoudingsplicht is afhankelijk
van de omstandigheden van het geval.
7.4 Geconstateerd wordt dat verweerster met het beantwoorden van de vragen bij algemeenheden is gebleven over haar eigen beleving van de echtscheidingsprocedure waarin zij klaagster korte tijd heeft bijgestaan. Verweerster heeft daarbij weinig tot niets medegedeeld over de inhoud van de procedure. De vragen zijn vanuit haar eigen waarneming beantwoord, waarbij geen substantiële informatie is gedeeld die vertrouwelijk had moeten blijven. Hoewel ook met het aangeven dat iets niet zou zijn gezegd informatie over een zaak kan worden gegeven, is daar in dit geval geen sprake van. Verweerster heeft geen inlichtingen gegeven die herleidbaar zijn naar de specifieke rechtsverhouding tussen klaagster en verweerster. Dat de antwoorden op de vragen inhoudelijk onjuist zouden zijn en klaagster daardoor in diskrediet is gebracht, is onvoldoende gebleken. Hoewel het niet de schoonheidsprijs verdient dat verweerster klaagster niet heeft ingelicht over de gegeven reactie is dat tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.
7.5 Het hof is dan ook van oordeel dat de geheimhoudingsplicht niet is geschonden en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 4 maart 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 23-519/DH/DH.
Deze beslissing is genomen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. F.C. van
der Jagt-Vink en J.D. Streefkerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst,
griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 april 2025.