ECLI:NL:TAHVD:2025:64 Hof van Discipline 's Gravenhage 240247
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:64 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-04-2025 |
Datum publicatie: | 08-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 240247 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt zijn advocaat dat hij bij de klachtenfunctionaris in strijd met de waarheid heeft verklaard dat ze samen tot de conclusie waren gekomen dat klager geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand. Ook verwijt hij verweerder dat hij klager een fout advies heeft gegeven, hij zonder klagers toestemming heeft gecommuniceerd met het Klachteninstituut financiële dienstverlening en klager geen kopie heeft gestuurd van de gevoerde correspondentie. De raad van discipline heeft alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. Het hof bekrachtigt deze beslissing. |
Beslissing van 7 april 2025
in de zaak 240247
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Klager verwijt zijn advocaat dat hij bij de klachtenfunctionaris in strijd met de waarheid heeft verklaard dat ze samen tot de conclusie waren gekomen dat klager geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand. Ook verwijt hij verweerder dat hij klager een fout advies heeft gegeven, hij zonder klagers toestemming heeft gecommuniceerd met het Klachteninstituut financiële dienstverlening (hierna: Kifid) en klager geen kopie heeft gestuurd van de gevoerde correspondentie. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline (hierna: het hof) bekrachtigt deze beslissing.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof tot zijn beslissing is gekomen.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad
2.1 De raad in het ressort ‘s-Hertogenbosch heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-303/DB/OB) een beslissing genomen op 5 augustus 2024. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:114 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 1 september 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
10 februari 2025. Daar zijn partijen niet verschenen.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 Klager heeft zich in verband met een geschil met schadeverzekeraar L. B.V. voor rechtsbijstand gewend tot verweerder. Klager en verweerder hebben in het Duits met elkaar gecommuniceerd. Op 25 april 2023 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. In de – in de Duitse taal gestelde – opdrachtbevestiging is onder meer vastgelegd “Als Mandant haben Sie keinen Anspruch auf staatlich geförderte Rechtshilfe.” Verder is in de opdrachtbevestiging vastgelegd dat verweerder klager zou bijstaan op basis van een uurtarief van € 265,-. Verweerder heeft een voorschotnota van € 3.025,- inclusief btw aan klager gestuurd. Voorafgaand aan verzending hiervan had klager al een bedrag van € 4.000,- aan verweerders kantoor overgemaakt. Klager heeft verweerder daarvoor bericht:
Vielen dank für Ihren Anruf vom 21.4.2023
(…)
Ik ben eens met de 265,- Euro per Stunde (Uur). En de Vorauszahlung wird überwiesen
an dem Tag, an dem ich die Rechnung/factuur empfange.
2.500,- Euro war Ihre idee.
Aber bitte senden Sie factuur 3.000,- Euro Vorauszahlung.
Ich will damit untermauern/onderbouwen, dass Ich es ernst meine.
(…)
Ik betaal ook 4.000,- vooraf.
3.2 Op 25 april 2023 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan het Kifid met de vraag of klager de beroepstermijn veilig had gesteld. Bij e-mail van 28 april 2023 heeft verweerder de correspondentie met het Kifid doorgestuurd aan klager.
3.3 Klager was het niet eens met de inhoud van een door schade-expert DEKRA vervaardigd rapport en wenste juridische actie jegens DEKRA te ondernemen. Verweerder heeft aan klager gemotiveerd toegelicht dat hij daartoe geen mogelijkheden zag en heeft aan klager een advies uitgebracht over de mogelijke aanpak van klagers zaak.
3.4 Bij e-mail van 16 mei 2023 heeft mr. S, een kantoorgenoot van verweerder, aan klager medegedeeld dat verweerder overging tot beëindiging van zijn werkzaamheden voor klager vanwege de ontstane vertrouwensbreuk.
3.5 Klager heeft een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van verweerders kantoor. Verweerder heeft op de klacht gereageerd, naar voren gebracht dat hij bij de intake gezamenlijk met klager tot de conclusie was gekomen dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen en in dat verband aan de klachtenfunctionaris geschreven “dass Sie gemeinsam zu dem Schluss gekommen seien…”. Bij brief van 5 juni 2023 heeft de klachtenfunctionaris aan klager medegedeeld dat de klacht ongegrond werd bevonden.
3.6 Op 17 juni 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. in strijd met de waarheid aan de klachtenfunctionaris heeft verklaard “dass Sie gemeinsam zu dem Schluss gekommen seien…”;
2. een fout advies heeft gegeven omdat hij het rapport van DEKRA wel in orde vond,
zonder klagers toestemming het Kifid heeft gebeld en geschreven en klager geen kopie
heeft gestuurd van de gevoerde correspondentie.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft de klacht van klager ongegrond verklaard. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 heeft de raad overwogen dat verweerder dit klachtonderdeel onder verwijzing naar de inhoud van het intakegesprek en de inhoud van de opdrachtbevestiging van 25 april 2023 heeft weersproken. In de opdrachtbevestiging is vastgelegd “Als Mandant haben Sie keinen Anspruch auf staatlich geförderte Rechtshilfe”. Het stond verweerder vrij om zijn visie op de gang van zaken en hetgeen partijen tijdens het intakegesprek hadden besproken aan de klachtenfunctionaris kenbaar te maken. Dat klager zich hierin niet kan vinden, betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij onwaarheden heeft verkondigd. Dat verweerder niet de waarheid heeft gesproken is de raad niet gebleken.
5.2 Verweerder heeft ook klachtonderdeel 2 weersproken. De raad heeft overwogen dat klager zich niet kon vinden in het rapport van DEKRA niet betekent dat verweerder verplicht was om juridische stappen tegen DEKRA te ondernemen. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht waarom hij hierin geen heil zag. Verweerder heeft een plan van aanpak gemaakt en in kaart gebracht welke mogelijkheden hij wel zag in klagers zaak. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zorgvuldig gehandeld door bij het Kifid navraag te doen of de beroepstermijn al dan niet veilig was gesteld. Verweerder heeft klager een afschrift van de correspondentie toegestuurd en uitleg gegeven. Verweerder kan van dit handelen dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Klager verwijt verweerder te liegen en misdaden te hebben begaan. Volgens klager heeft hij geen opdrachtbevestiging getekend en heeft verweerder een te hoog bedrag voor door hem verrichte werkzaamheden in rekening gebracht. Klager geeft aan dat hij documenten aan verweerder heeft verstrekt ten behoeve van het aanvragen van een toevoeging.
Beroepsgronden verweerder
6.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof
7.3 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij in strijd met de waarheid bij de klachtenfunctionaris heeft verklaard dat klager en verweerder samen tot de conclusie waren gekomen dat klager niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging. Het hof is van oordeel dat het beroep tegen dit door de raad ongegrond verklaarde klachtonderdeel dient te worden verworpen. Verweerder mag bij de klachtenfunctionaris van zijn kantoor aangeven wat zijn standpunt is. Uiteraard mag hij daarbij geen onjuiste uitspraken doen. Het hof heeft evenwel geen aanwijzingen die ondersteunen dat verweerders verklaring in strijd met de waarheid is. In de opdrachtbevestiging is vastgelegd dat klager geen aanspraak kon maken op gefinancierde rechtsbijstand en dat verweerder klager zou bijstaan op basis van een uurtarief van € 265,-, waarna verweerder een voorschotnota van € 3.025,- inclusief btw aan klager heeft gestuurd. Voorafgaand aan verzending hiervan had klager al een bedrag van € 4.000,- – en dus zelfs meer dan het verzochte voorschot – aan verweerder betaald. Na het ontvangen van de opdrachtbevestiging noch nadien heeft klager verweerder erop gewezen dat anders zou zijn overeengekomen. Pas nadat verweerder klager enkele weken later had bericht dat hij hem niet langer bij zou staan vanwege een vertrouwensbreuk heeft klager aan de orde gesteld dat hij in aanmerking kwam voor een toevoeging. Verweerder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het hof merkt nog wel op dat het op de weg van verweerder ligt om in de toekomst in de opdrachtbevestiging zoveel als mogelijk duidelijkheid te verschaffen over hoe verweerder tot de conclusie is gekomen dat geen aanspraak bestaat of wordt gemaakt op een toevoeging.
7.4 In het tweede klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij een fout advies heeft gegeven omdat hij het rapport van DEKRA wel in orde vond, hij zonder klagers toestemming het Kifid heeft gebeld en geschreven en klager geen kopie heeft gestuurd van de gevoerde correspondentie. Ook het beroep tegen dit door de raad ongegrond verklaarde klachtonderdeel slaagt niet. Onduidelijk is wat er fout zou zijn aan het door verweerder gegeven advies. Verweerder heeft, zoals van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat verwacht mag worden, aangegeven wat de mogelijkheden en onmogelijkheden waren. Dat verweerder geen mogelijkheden zag om juridische actie te ondernemen jegens DEKRA betekent nog niet dat het advies niet juist zou zijn. Verder was het verweerder toegestaan om het Kifid te bellen en te vragen of de beroepstermijn veilig was gesteld door klager. Immers verweerder moest voorafgaand aan het uitbrengen van advies weten wat de stand van zaken was. Verweerder heeft vervolgens enkele dagen hierna een afschrift van de correspondentie naar klager gestuurd.
7.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager tegen de beslissing van de raad ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de raad dan ook bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 5 augustus 2024 van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-303/DB/OB.
Deze beslissing is genomen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. F.C. van der Jagt-Vink en J.D. Streefkerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 april 2025.