ECLI:NL:TAHVD:2025:63 Hof van Discipline 's Gravenhage 240068

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:63
Datum uitspraak: 04-04-2025
Datum publicatie: 08-04-2025
Zaaknummer(s): 240068
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft een klacht ingediend tegen haar voormalige advocaat. Hij heeft haar ongeveer drie jaar bijgestaan in een geschil met haar ex-echtgenoot. Volgens klaagster heeft verweerder onvoldoende met haar gecommuniceerd en heeft hij haar belangen onvoldoende behartigd, door niet te reageren op haar brief en haar klachtbrief. Ook in de daaraan voorafgaande periode heeft verweerder volgens klaagster niet gereageerd op haar verzoeken en heeft hij enkele maanden niets in haar zaak gedaan. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Verweerder is in beroep gekomen van deze gegrondverklaring en de opgelegde maatregel. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de raad niet volledig in stand kan blijven en legt aan verweerder de maatregel van berisping op.

Beslissing van 4 april 2025
in de zaak 240068

naar aanleiding van het hoger beroep van:


verweerder


tegen:


klaagster

gemachtigde: [naam]

1 INLEIDING

1.1 Klaagster heeft een klacht ingediend tegen haar voormalige advocaat. Hij heeft haar ongeveer drie jaar bijgestaan in een geschil met haar ex-echtgenoot. Volgens klaagster heeft verweerder onvoldoende met haar gecommuniceerd en heeft hij haar belangen onvoldoende behartigd, door niet te reageren op haar brief van 21 september 2022 en haar klachtbrief van 21 december 2022. Ook in de daaraan voorafgaande periode heeft verweerder volgens klaagster niet gereageerd op haar verzoeken en heeft hij enkele maanden niets in haar zaak gedaan. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Verweerder is in beroep gekomen van deze gegrondverklaring en de opgelegde maatregel.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en waarom het hof tot het oordeel komt dat de beslissing van de raad niet volledig in stand kan blijven en aan verweerder de maatregel van een berisping wordt opgelegd.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 23-602/AL/GLD) een beslissing gegeven op 29 januari 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van vier weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:6 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 27 februari 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klaagster.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 7 februari 2025. Daar is verweerder verschenen. Klaagster heeft laten weten niet op de zitting te zullen komen.


3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 In september 2019 heeft klaagster verweerder benaderd met het verzoek haar bij te staan als advocaat bij de uitvoering en aanpassing van een ouderschapsplan dat klaagster met haar ex-partner heeft opgesteld.

3.3 Op 10 september 2019 heeft verweerder namens klaagster een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR). Op 13 september 2019 is de toevoeging aan klaagster verleend. Verweerder heeft in opdracht van klaagster en in overleg met de wederpartij diverse concepten voor een ouderschapsplan opgesteld, waarin onder andere een omgangsregeling met de kinderen en de kinderalimentatie werd vastgelegd.

3.4 Op 21 september 2022 heeft klaagster verweerder een brief gestuurd. Hierin heeft zij (voor zover van belang) het volgende geschreven:

“Ik heb lang nagedacht of ik wel zou reageren op de brief van de heer K[…]. Heeft het nog wel zin om hiermee door te gaan?
Waarom ik dit zeg? Omdat in dit hele voorstel met niets gerefereerd wordt aan de 3 uitgangspunten die door U in dit driegesprek zijn ingebracht. Ik zie er werkelijk niets van terug. Er wordt op geen enkele manier aandacht besteed aan mijn uitgangspunten. Er wordt aan voorbijgegaan alsof deze er niet zijn.
Ik voel mij nog steeds niet gehoord en niet serieus genomen. Waarom dan doorgaan?

Al ruim 1,5 jaar zijn wij bezig elkaar brieven te sturen en over en weer reacties uit te wisselen. Soms wordt erop gereageerd, vaak niet. En al er al gereageerd wordt dan komt dit vaak pas na lang aandringen. De enige vooruitgang die is gemaakt is dat er een onderzoek van het LBIO is geweest met een uitspraak. Maar daar wordt vervolgens niets mee gedaan.
Er wordt nog steeds het te laag vastgestelde alimentatiebedrag betaald.
Het nieuw opgestelde ouderschapsplan, dat als concept is opgestuurd, ligt er nog steeds. Er zijn van de kant van de K[…] en J[…] geen wezenlijke voorstellen gedaan waar wat mee gedaan kon worden. Steeds worden allerlei proefballonnetjes opgelaten met de vraag of ik wil reageren! En dan blijft het weer daarbij, totdat er weer een nieuw stuk ligt waarop ik moet reageren. Ik blijf maar reageren en het leidt tot niets. Ik word niet gehoord. Ook nu weer. Ik ben het zat, echt zat.

Er wordt gezegd dat er beter moet worden gecommuniceerd. Dat veel problemen door slechte communicatie ontstaan of zaken verkeerd worden geïnterpreteerd. Maar wil die communicatie echt van de grond komen dat moet er eerst vertrouwen zijn en dat is er niet. Zeker met het voorstel dat er nu ligt is dit gevoel bij mij alleen maar weer bevestigd.

De gedane voorstellen beschouw ik als ‘onredelijk en onrealistisch’. Als de K[…] en J[…] deze standpunten blijven handhaven en niet bereid zijn om in te gaan op mijn 3 uitgangspunten en geen blijk geven om serieus mee te werken aan het opstellen van een nieuw ouderschapsplan, dan heeft een nieuw gesprek voor mij geen enkele zin. Het zal echt fundamenteel anders moeten, want hier heb ik geen vertrouwen meer in. Ik zie een gang naar de rechter dan als enige mogelijkheid. Dat is volgens mij de enige manier om J[…] in de ‘luisterstand’ te krijgen en dat hij mij serieus neemt.
Maar wat doet die rechter eigenlijk? Ik ben bang dat ik straks al mijn toeslagen moet gaan terugbetalen omdat F[…] nu al meer dan 1 jaar hoofdzakelijk bij haar vader verblijft. Ik heb u die vraag al vaker voorgelegd, maar het is mij nog steeds onduidelijk of ik daarin een risico loop. U bent mijn advocaat. Ik mag toch aan u vragen om mij daarin te adviseren?

Om toch op uw verzoek in te gaan heb ik – mede op aandringen van mijn vader – wel nog mijn reacties op de brief van de K[…] gegeven.
Mijn opmerkingen staan (in blauw) in de tekst van de brief hieronder, die ik integraal heb opgenomen.”

3.5 Bij e-mails van 4 en 25 oktober 2022 en 15 november 2022 is door en namens klaagster aan verweerder gevraagd waarom hij niet op de brief van 21 september 2022 heeft gereageerd.

3.6 Op 1 december 2022 heeft verweerder klaagster een laatste versie van het concept ouderschapsplan gemaild met het verzoek daarop te reageren. Daarop heeft klaagster verweerder in een e-mail van 2 december 2022 geschreven:

“Bedankt voor uw bericht. Ik ben blij dat u mijn dringende verzoeken om contact heeft gehonoreerd. Ik neem aan (maar dat weet ik niet zeker) dat uw verzoek om extra tijd is gehonoreerd en dat u dus verder ondersteuning kunt geven aan mijn ‘zaak’, die inmiddels ruim 3 jaar loopt.

Ik ben op dit moment in ieder geval van één ding overtuigd en dat is dat ik niet wil doorgaan op de heilloze weg die wij het afgelopen jaar hebben gevolgd. Het is voor mij klip en klaar dat deze route tot niets anders leidt dan tot frustratie, uitstel- en ontwijkgedrag van de vader. Mijn frustratie over de gang van zaken heb ik verwoord in mijn reactie van 21-09-2022.

Ik heb daarom besloten pas te reageren op uw mail, na een persoonlijk gesprek met u over de lopende kwestie die nu al ruim 3 jaar duurt zonder dat er iets wezenlijks is bereikt. Het is uitzichtloos. Het moet echt anders.

Ik wil voor mijzelf eerst meer duidelijkheid hebben over de situatie waarin ik verkeer. Ik overzie het niet meer en op dit moment maalt het alleen maar in mijn hoofd omdat ik geen antwoorden krijg/heb op de vragen die ik mijzelf maar blijf stellen. U zult mij echt die duidelijkheid mogen geven, want ik weet niet wie dat anders kan doen.

Dus graag van uw kant zo spoedig mogelijk een uitnodiging voor een persoonlijk gesprek om de huidige situatie door te spreken en na te gaan of wij nog steeds hetzelfde voor ogen hebben.”

3.7 Op 21 december 2022 heeft klaagster een brief aan (het kantoor van) verweerder gestuurd waarin zij kenbaar maakt dat zij een klacht over verweerder heeft. Klaagster heeft in haar brief vermeld:

“Het is alleen maar gissen waarom u niet reageert op mijn vele verzoeken om contact en duidelijkheid. Bent u te druk? Bent u op vakantie? Heeft u geen uren meer om mij te ondersteunen? Wil u geen contact met mij? Waarom is dat toch? Ik blijf die vraag maar stellen. Het antwoord blijft uit. Op 21 september 2022 stuurde ik u een brief. Ondanks meerdere verzoeken van mijn kant, reageerde u hierop pas op 1 december 2022. Dit is 9 weken later! En met deze brief stuurde u mij een document met het verzoek hierop te reageren. Op 3 december 2022 heb ik u hierop een reactie gestuurd. Ik heb hierin aangegeven dat ik op dit document pas wil reageren nadat ik u persoonlijk gesproken heb. Ik heb u verzocht om hiervoor een datumvoorstel te doen. Hierop heeft u tot op heden niet gereageerd. Ook heb ik geen bericht van vertraging ontvangen. (…) U bent mijn raadsman, maar u ondersteunt mij niet. Ik voel mij finaal tegen de muur gedrukt. Deze brief dient u als een klacht te behandelen (…)”

3.8 Op de brief van klaagster van 21 december 2022 heeft (het kantoor van) verweerder in ieder geval tot 16 januari 2023 niet gereageerd.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a) verweerder heeft niet, althans onvoldoende, met klaagster gecommuniceerd. Volgens klaagster negeert verweerder haar vanaf 21 september 2022 volledig, nadat zij bij brief van deze datum aan verweerder haar onvrede heeft geuit over het verloop van haar zaak en de wijze waarop verweerder de afgelopen anderhalf jaar haar belangen heeft behartigd. Verweerder heeft op geen enkele manier gereageerd op de punten die zij in haar brieven van 21 september 2022 en 3 december 2022 heeft aangevoerd. Ook heeft verweerder niet gereageerd op eerdere verzoeken om in gesprek te gaan en het verloop van de verdere aanpak van haar zaak te bespreken. Volgens klaagster heeft verweerder niet gereageerd op haar klachtbrief van 21 december 2022. Ook voordat zij haar onvrede uitte op 21 september 2022 verliep de communicatie met verweerder regelmatig stroef, aldus klaagster;
b) verweerder heeft de belangen van klaagster onvoldoende behartigd. Volgens klaagster heeft verweerder enkele maanden niets in haar zaak gedaan. Er is bij klaagster lange tijd onduidelijkheid geweest over (de bijstelling van) het ouderschapsplan dat zich lange tijd in de conceptfase bevond zonder enig uitzicht op overeenstemming.


5 BEOORDELING RAAD

De raad heeft de klacht gegrond verklaard

5.1 De raad heeft klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaard. De raad heeft daartoe vooropgesteld dat verweerder zijn verweer tegen de klachtonderdelen onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd door geen stukken over te leggen die zijn verweer ondersteunen. Gelet op de aard en inhoud van de klacht had het op de weg van verweerder gelegen om zijn verweer met stukken te onderbouwen, bijvoorbeeld door zijn correspondentie met klaagster over te leggen waaruit kan worden afgeleid dat hij richting klaagster heeft gereageerd en dat hij instemming van klaagster heeft gevraagd voor zijn contacten met de wederpartij en concepten van het ouderschapsplan. Verweerder heeft dat nagelaten. Het gebrek aan een dossier waaruit blijkt wanneer verweerder met klaagster heeft gecommuniceerd en hoe hij de belangen van klaagster heeft behartigd komt voor risico van verweerder. Wat overblijft is het beeld dat in een relatief eenvoudige zaak na drie jaar geen enkele voortgang is geboekt en dat verweerder volstrekt onvoldoende met klaagster heeft gecommuniceerd. Hij heeft vervolgens niet inhoudelijk gereageerd op de brief van 21 september 2022 waaruit duidelijk blijkt dat klaagster niet tevreden is over de dienstverlening van verweerder en opheldering vraagt. Daar komt nog bij dat verweerder geen reden heeft gegeven voor het niet reageren op de klachtbrief die klaagster op 21 december 2022 aan het kantoor heeft gestuurd en dat de omstandigheid dat in een toevoeging slechts een beperkt aantal uren wordt vergoed geen aanleiding kan zijn om niet al het nodige te doen in het belang van de cliënte. Al met al is de raad van oordeel dat verweerder voor wat betreft zijn communicatie met klaagster en de behartiging van haar belangen onzorgvuldig en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

De raad heeft de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing opgelegd

5.2 De raad heeft geoordeeld dat de aard en ernst van het klachtwaardig handelen de oplegging van een maatregel rechtvaardigen omdat zij raken aan de kernwaarde deskundigheid. Bij de bepaling van de maatregel heeft de raad er rekening mee gehouden dat verweerder heeft nagelaten stukken over te leggen waaruit blijkt wanneer hij met klaagster heeft gecommuniceerd en hoe hij de belangen van klaagster heeft behartigd, terwijl verweerder op de zitting heeft geweigerd uit te leggen waarom hij niet op de klachtbrief van klaagster heeft gereageerd. Verder heeft de raad het tuchtrechtelijk verleden van verweerder meegewogen, waaruit blijkt dat aan verweerder eerder maatregelen zijn opgelegd voor vergelijkbaar klachtwaardig handelen. In dit alles heeft de raad aanleiding gezien aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken op te leggen.


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

6.1 Verweerder stelt dat er veel en inhoudelijk contact is geweest tussen hem en klaagster. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder het volledige dossier van klaagster overgelegd en verwijst hij naar diverse e-mailberichten die hij in de periode van 30 september 2019 tot en met 2 december 2022 met klaagster heeft gewisseld. Uit deze mailwisseling blijkt volgens verweerder dat er veelvuldig is gecommuniceerd, dat de werkzaamheden die werden verricht steeds conform de instructie van klaagster plaatsvonden en dat zij daar op geen enkel moment enige negatieve op- of aanmerking bij had, maar dat zij juist tevreden was. Verder blijkt volgens verweerder uit het dossier dat hij steeds instemming van klaagster heeft gevraagd en gekregen voor zijn contacten met de wederpartij en dat de concepten voor het ouderschapsplan met haar instemming werden opgesteld. Verweerder stelt dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de brief van klaagster van 21 september 2022 duidelijk zou blijken dat zij niet tevreden is over de dienstverlening van verweerder. De onvrede van klaagster betrof volgens verweerder het feit dat het hele proces lang duurde. Dat was echter inherent aan deze specifieke zaak en valt verweerder niet te verwijten. Verweerder stelt tot slot dat hij ten onrechte niet meer heeft gereageerd op klaagsters laatste e-mailbericht van 21 december 2022. De reden daarvoor is gelegen in ernstige privéomstandigheden. Verweerder geeft aan dat hij terugkijkend hierop een antwoord naar klaagster had moeten sturen, inhoudende dat er geen redenen waren om aan te nemen dat zij niet meer hetzelfde doel voor ogen hadden en dat hij graag een akkoord op de definitieve versie van het ouderschapsplan wilde ontvangen om dit door te kunnen sturen naar de wederpartij.

Verweer klaagster

6.2 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.


7 BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof

7.2 Het hof ziet aanleiding klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk te behandelen. Klaagster verwijt verweerder in de kern dat hij niet dan wel onvoldoende met haar heeft gecommuniceerd over de voortgang van haar zaak en dat hij haar belangen inzake het ouderschapsplan onvoldoende heeft behartigd.

7.3 Anders dan in eerste aanleg heeft verweerder in hoger beroep zijn verweer tegen deze klachtonderdelen feitelijk onderbouwd door het gehele dossier van de zaak van klaagster, dat ziet op de periode van september 2019 tot en met december 2022, te overleggen. Voor zover het betreft de periode voor 21 september 2022 komt uit dit dossier het beeld naar voren dat sprake is geweest van veelvuldig en inhoudelijk contact tussen verweerder en klaagster, waarbij verweerder klaagster steeds op de hoogte heeft gehouden van de stand van zaken in het dossier en het verloop daarvan. Verder blijkt uit het dossier dat klaagster door verweerder opgestelde concepten voor het ouderschapsplan heeft ontvangen en dat zij daar commentaar op heeft geleverd, waarop door verweerder werd gereageerd. In het licht hiervan heeft klaagster naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat en in welke specifieke periode voorafgaand aan 21 september 2022 verweerder onvoldoende zou hebben gecommuniceerd en/of haar belangen onvoldoende zou hebben behartigd. Uit de correspondentie tussen partijen leidt het hof af dat de voornaamste reden van het gebrek aan voortgang in de zaak veeleer gelegen lijkt te zijn in de weinig coöperatieve houding van de wederpartij. Klaagster heeft zich hier ook met regelmaat over beklaagd. Zo schreef zij op 25 april 2022 aan verweerder: “Echter, door de houding van vader: zijn desinteresse en het categorisch negeren van verzoeken van u en mij om informatie en overleg, zijn de belangrijkste redenen dat het allemaal zo lang heeft geduurd”. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de klachtonderdelen a) en b) ongegrond zijn voor zover zij zien op de periode voor 21 september 2022.

7.4 Klaagster heeft verweerder op 21 september 2022 een e-mail gestuurd (hiervoor geciteerd onder rov. 3.4). Anders dan de raad is het hof van oordeel dat uit deze e-mail niet zozeer kan worden afgeleid dat klaagster ontevreden was over de dienstverlening van verweerder, maar blijkt hieruit de frustratie van klaagster over het langdurige verloop van het geschil, wat klaagster met name wijt aan de houding van de wederpartij. Dat neemt niet weg dat het wel op de weg van verweerder had gelegen adequaat te reageren op deze e-mail. Klaagster heeft verweerder daarin immers om advies gevraagd ter zake van het eventueel moeten terugbetalen van toeslagen en heeft bovendien haar opmerkingen op het laatste concept ouderschapsplan aan verweerder doen toekomen. Vast staat dat verweerder, ook nadat klaagster daar op 4 en 25 oktober 2022 en 15 november 2022 om gevraagd had, niet heeft gereageerd. De e-mail van verweerder van 1 december 2022 kan niet als een adequate reactie worden beschouwd omdat daarin niet op het verzoek van klaagster is ingegaan. Ook op de klachtbrief die klaagster vervolgens op 21 december 2022 aan het kantoor van verweerder heeft gestuurd, is door verweerder niet gereageerd.

7.5 Verweerder heeft in hoger beroep erkend dat hij in de periode na 21 september 2022 nalatig is geweest in het adequaat reageren op de e-mails van klaagster. Verweerder heeft verklaard dat deze nalatigheid verband houdt met de ernstige ziekte die in deze periode bij zijn vrouw is geconstateerd. Het hof begrijpt dat dit een ingrijpende gebeurtenis is die invloed kan hebben op het werk. Deze omstandigheden staan echter niet in de weg aan de gegrondbevinding van de klacht. Door niet te reageren op de e-mails die klaagster vanaf 21 september 2022 naar verweerder heeft gestuurd, is hij tekortgeschoten in zijn dienstverlening aan klaagster. Aldus is sprake van een nalaten in strijd met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Uit wat het hof hierna (onder rov. 8.1) overweegt, blijkt in hoeverre de persoonlijke omstandigheden van verweerder zullen worden meegewogen bij de bepaling van de hoogte van de maatregel.

Slotsom

7.6 Het hof komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder voor wat betreft de periode na 21 september 2022 niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het hof zal de klacht dan ook in beide onderdelen gegrond verklaren voor zover het betreft de periode na 21 september 2022. Voor zover de klacht ziet op de daaraan voorafgaande periode zal het hof deze ongegrond verklaren.


8 MAATREGEL

8.1 Vast is komen te staan dat verweerder tekort is geschoten in zijn dienstverlening aan klaagster, door na 21 september 2022 niet meer (adequaat) te reageren op haar e-mails. Hoewel het voorgaande een maatregel rechtvaardigt, is het hof van oordeel dat verweerder terecht opkomt tegen de hem opgelegde maatregel van schorsing voor de duur van vier weken. Anders dan de raad heeft geoordeeld, komt het hof slechts tot een gegrondverklaring van de klacht voor zover dit betreft de periode na 21 september 2022. Gelet op de gehele periode van ruim drie jaren waarin verweerder bijstand aan klaagster heeft verleend, betreft dit een relatief korte periode. Verweerder heeft daarbij erkend dat hij tekort is geschoten in zijn dienstverlening aan klaagster. Ter verklaring hiervoor heeft verweerder aangegeven dat aan zijn nalaten persoonlijke omstandigheden, te weten de ernstige ziekte van zijn vrouw, ten grondslag lag. Het hof acht aannemelijk dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder samenhangt met deze persoonlijke omstandigheden en weegt dit ten gunste van verweerder mee bij de bepaling van de hoogte van de maatregel.

8.2 Hoewel het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder gelet op het voorgaande op zichzelf bezien een waarschuwing zou rechtvaardigen, is het hof van oordeel dat gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder daarmee niet kan worden volstaan. Aan verweerder zijn in de periode vanaf 2017 tot en met 2020 de maatregelen van een deels voorwaardelijke schorsing, een berisping en een schorsing van 8 weken opgelegd, waarbij de gegrond verklaarde klachten deels betrekking hebben op vergelijkbaar handelen en nalaten. Het hof acht daarom de maatregel van een berisping passend en geboden.


9 PROCESKOSTEN

9.1 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn/haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


10 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

10.1 vernietigt de beslissing van 29 januari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-602/AL/GLD, voor zover daarin de klachtonderdelen a) en b) gegrond zijn verklaard ten aanzien van de periode voor 21 september 2022 en voor zover daarin de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 4 weken is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

10.2 verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond voor zover zij betrekking hebben op het handelen van verweerder in de periode voor 21 september 2022;

10.3 legt aan verweerder de maatregel op van berisping;

10.4 bekrachtigt de beslissing van 29 januari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-602/AL/GLD, voor het overige;

10.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

10.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. A.J.J. van Rijen, T.H. Tanja-van den Broek, E.C. Gelok en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 4 april 2025.