ECLI:NL:TAHVD:2025:62 Hof van Discipline 's Gravenhage 240275D
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-04-2025 |
Datum publicatie: | 08-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 240275D |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Bij de deken zijn over een periode van bijna drie jaren verschillende signalen en meldingen vanuit de strafrechtketen binnengekomen die zien op het optreden van verweerder als advocaat in het detentierecht. Op grond hiervan wordt verweerder verweten dat hij bij herhaling tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in diverse procedures en situaties met zijn opstelling en handelwijze blijk te geven van onbetamelijk en onprofessioneel gedrag. In deze zaak onderzoekt het hof aan de hand van de signalen en meldingen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Met betrekking tot bepaalde signalen en meldingen is het hof van oordeel dat de feiten niet vast staan. Met betrekking tot andere signalen en meldingen is het hof van oordeel dat de feiten wel vast staan, maar dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt valt te maken. Met betrekking tot overige signalen en meldingen valt verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Het hof legt de maatregel van een waarschuwing op. |
Beslissing van 4 april 2025
in de zaak 240275D
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
de deken
1 INLEIDING
1.1 Bij de deken zijn over een periode van bijna drie jaren verschillende signalen en meldingen vanuit de strafrechtketen binnengekomen die zien op het optreden van verweerder als advocaat in het detentierecht. Op grond hiervan wordt verweerder verweten dat hij bij herhaling tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in diverse procedures en situaties met zijn opstelling en handelwijze blijk te geven van onbetamelijk en onprofessioneel gedrag. In deze zaak onderzoekt het hof aan de hand van de signalen en meldingen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Met betrekking tot bepaalde signalen en meldingen is het hof van oordeel dat de feiten niet vast staan. Met betrekking tot andere signalen en meldingen is het hof van oordeel dat de feiten wel vast staan, maar dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt valt te maken. Met betrekking tot overige signalen en meldingen valt verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Het hof legt de maatregel van een waarschuwing op.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, het dekenbezwaar en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt en tot de maatregel van waarschuwing komt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen de deken en verweerder (zaaknummer: 24-123/DH/RO/D) een beslissing gewezen op 2 september 2024. In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:152 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 30 september 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van de deken.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
7 februari 2025. Daar zijn verweerder, de waarnemend deken en de stafjurist bij het
Bureau van de Orde verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand
van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. Verweerder
heeft, zonder bezwaar van zijn wederpartij, bij zijn spreekaantekeningen een stuk
overgelegd.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Verweerder is op 18 augustus 2017 beëdigd tot advocaat. Op 24 september 2020 heeft verweerder zijn stageverklaring behaald, waarna hij een eigen praktijk is gaan voeren. Verweerder is strafrechtadvocaat en werkt met name in het detentierecht.
3.3 Tegen verweerder zijn sinds 3 december 2018 tot en met de indiening van het dekenbezwaar vier tuchtklachten ingediend bij de deken. Eén klacht is afgesloten zonder doorzending aan de raad. Twee klachten hebben geleid tot de oplegging van een waarschuwing (RvD Den Haag 30 september 2019, ECLI:NL:TADRSGR:2019:222, met kenmerk 19-317/DH/RO en RvD 9 januari 2023, ECLI:NL:TADRSGR:2023:2 met kenmerk 22-518/DH/RO). De vierde klacht bevindt zich nog in de onderzoeksfase bij de deken. Deze klachten hebben geen betrekking hebben op de handelwijze van verweerder die het onderwerp van het dekenbezwaar is.
3.4 Naast deze vier klachten heeft de deken ten aanzien van verweerder de volgende meldingen en signalen ontvangen.
Aantal bezoeken aan PI Lelystad
3.5 Op 9 maart 2021 heeft de portefeuillehouder strafrecht van de Rotterdamse Raad van de Orde het bericht ontvangen dat de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) Lelystad grote moeite had met de hoeveelheid bezoeken die verweerder aldaar in een dag of dagdeel wenste af te leggen. Het was de directeur opgevallen dat verweerder zonder voorafgaande aankondiging 15 en soms zelfs meer dan 20 personen achter elkaar wenste te spreken. In één geval betrof het 31 bezoeken in de PI Lelystad. Het personeel van de PI Lelystad stelt veel tijd kwijt te zijn aan de logistiek rond onder meer het vervoer van de gedetineerden. De deken heeft daarom gecorrespondeerd met de directeur van de PI Lelystad en een bemiddelingsgesprek gevoerd met de PI-directeur en verweerder. De deken heeft nadien geen signalen meer ontvangen over moeilijkheden rondom de planning van verweerders bezoeken aan de PI Lelystad.
Incident met beklagvoorzitter PI Krimpen aan den IJssel
3.6 Op 6 december 2022 heeft de deken een signaal ontvangen over verweerders optreden tijdens een beklagzitting in de PI Krimpen aan den IJssel op 14 november 2022. De voorzitter van de beklagcommissie heeft gemeld:
“Na rijp beraad zend ik u bijgaand proces-verbaal ter informatie. Het gedrag van de betrokken advocaat, dat ook op sommige andere momenten minst genomen niet fraai is, is bij de behandeling van een klacht op grond van de Penitentiaire Beginselenwet zodanig geweest dat het belang van de cliënt daar mogelijk in het geding is geweest. Het oordeel of dat zo is laat ik aan u. Ik meen overigens wel dat het gedrag ongepast is. Een formele klacht indienen vind ik op dit moment niet gepast. Het leek me wel gepast u als deken te informeren. […]”
3.7 Uit het proces-verbaal volgt onder meer:
“[…] De voorzitter wil aan klager vragen wat de kern van zijn klacht is. De advocaat van klager stelt dat de klacht ziet op het onvoldoende percentage aan groene kleuring en dat dit ook in de klacht van klager staat. De voorzitter antwoordt dat het klachtformulier ook anders gelezen kan worden en wil klager opnieuw vragen wat hij bedoelde met zijn klacht. Voordat klager kan antwoorden valt de advocaat klager en de voorzitter in de rede en herhaalt, met stemverheffing, dat de klacht ziet op het percentage groen staan. De voorzitter verzoekt de advocaat om niet tussenbeide te komen als de klager een vraag wordt gesteld.
De voorzitter merkt op dat hij een vraag aan klager stelt om hiermee tot de kern van de klacht te komen en dat het niet aan de advocaat is om steeds te interrumperen. De voorzitter deelt de advocaat mee dat hij de klager een vraag wenst te stellen en dat, indien de advocaat opnieuw in de rede valt, de voorzitter het gedrag van de advocaat met de deken kan bespreken, indien dat advocaat dat liever heeft. De advocaat merkt op dat hij kan wraken. De voorzitter tracht opnieuw aan klager een vraag te stellen, waarop de advocaat de voorzitter opnieuw in de rede valt en met veel stemverheffing roept dat hij kan wraken.
Nu de advocaat opnieuw het gesprek met klager onderbreekt en het stellen van een vraag aan klager (bedoeld om de kern van en grond voor de klacht in beeld te brengen) is een redelijk gesprek onmogelijk. De beklagvoorzitter deelt mee de behandeling van de klachten op dit moment neer te leggen daar een normaal gesprek door het gedrag van de advocaat onmogelijk is.
De advocaat van klager geeft aan dat hij de beklagvoorzitter zal wraken.
De beklagvoorzitter geeft aan dat dat niet meer mogelijk is, nu de beklagvoorzitter de behandeling van de klachten reeds heeft neergelegd. De advocaat merkt op dat hij ook kan wraken na de zitting en dat de voorzitter er kennelijk niet veel van begrijpt. De advocaat heeft geen gronden voor een wraking aangevoerd nadat hij heeft meegedeeld dat hij de voorzitter zal wraken.
De voorzitter deelt aan klager mee dat hij de gang van zaken betreurt nu een redelijk gesprek niet mogelijk is gebleken waardoor zijn klachten op een nieuwe zitting, waarschijnlijk met een andere beklagvoorzitter, behandeld zullen moeten worden. De voorzitter deelt mee dat hij het bijzonder jammer vindt dat klager door toedoen van zijn advocaat, langer op een beslissing moet wachten.”
3.8 De deken heeft het signaal voor kennisgeving aangenomen en op zichzelf beschouwd vooralsnog onvoldoende bevonden om met verweerder in gesprek te gaan.
Incident met de politie op parkeerterrein McDonald’s
3.9 In maart 2023 heeft de deken een bericht van de rechercheofficier van justitie ontvangen. Dit bericht is op 17 mei 2023 integraal gedeeld met verweerder. Uit het bericht volgt dat verweerder op 24 september 2022 rond 23:41 uur door de politie was aangetroffen in het gezelschap van twee personen, naar later bleek cliënten van verweerder, in verweerders auto op een parkeerplaats van een McDonald’s-filiaal. Een van de cliënten had een (destijds nog niet verboden) lachgastank bij zich. Een van de cliënten zat op de bestuurdersstoel van de auto. Verweerder zat op de bijrijdersstoel. Verweerder heeft de kofferbak van de auto geopend voor de politieagenten, waarin zich een papieren strafdossier van verweerder bevond. De politie heeft niets illegaals aangetroffen in de auto, maar heeft wel een proces-verbaal opgesteld. Daarin staat vermeld:
“Op zaterdag 24 september 2022 kregen wij rapporteurs een melding van een Volkswagen Polo (wit van kleur) welke op de parkeerplaats stond van de Mc Donalds. Daarvan gebruikte de inzittende een lachgasballon.
We troffen het voertuig geparkeerd aan. De bestuurder [naam] zat achter het stuur en had bij zijn benen een grote lachgastank. De bijrijder [verweerder] was de eigenaar van het voertuig. Achter de bijrijder zat als passagier [naam] ook bij hem stond er een grote lachgastank.
De bijrijder [verweerder] was in het begin niet erg meewerkend en gaf een indruk dat hij het wel allemaal beter wist. De bestuurder kon zich in het begin niet legitimeren, hij had een foto op zijn telefoon maar die was vrij leeg. Hij wilde zijn telefoon opladen, [verweerder] reageerde hier wat boos op dat hij gewoon een legitimatiebewijs bij zich moest hebben. De discussie tussen [verweerder] en [naam] liep wat verder op, daarbij sprak [verweerder] op luide toon tegen [naam] dat hij niet zo tegen hem moest praten en gewoon rustig moest doen. Beetje een vreemde situatie was dit.
Gezien de lachgastanks, aangegeven dat we een controle gingen uitvoeren op basis van de Wet Economische Delicten. Dat we hiervoor in de kofferbak gingen kijken. Toen [verweerder] dit hoorde kwam hij direct uit het voertuig en bemoeide hij zich ermee. Toen uiteindelijk de kofferbak geopend werd, stond hierin een verhuisdoos. Bij het openen van de klep, reageerde [verweerder] direct dat dit niet mocht. We zagen dat er in de verhuisdoos meerdere mappen zaten waarbij de rug van de mappen een kaft had met daarop het politie logo. [Verweerder] gaf aan dat het mappen waren van een zaak, [verweerder] gaf aan dat hij de mappen van de Politie had gekregen en dat dit allemaal geheim was.
[Verweerder] kwam zich met de controle bemoeien en haalde uit de kofferbak de goederen die erin lagen. De doos met mappen had hij apart gezet en daar legde hij de andere spullen bovenop.
Wij vonden de mappen erg bijzonder, het leek erop of de mappen zo uit een politiebureau kwamen. Daarop de dienstdoende hovj gebeld voor een overleg, deze gaf aan dat we er verder niks mee konden.
[Verweerder] draaide er nog een beetje omheen, maar vertelde toen dat hij advocaat was en de mappen van een client waren van hem. Hij had de client overgenomen van een advocaat uit Arnhem en had de mappen van het OM gekregen. [Verweerder] gaf aan dat hij zelf niet meer van de geprinte stukken was en alles digitaal deed.
In de kofferbak zat ook de toga van [verweerder]. [Verweerder] was tijdens het telefoongesprek met de hovj alweer wat rustiger. Hij vertelde toen ook meer en liet zien dat hij een client vertegenwoordigde met de naam [naam]. De naam [naam] stond met stift op de verhuisdoos geschreven, hier hadden we hem in een eerder stadium naar gevraagd en toen wilde hij verder niks vertellen.
[Verweerder] uitgelegd dat door zijn manier van reageren en de mappen met politie opdruk wij een ander idee erbij kregen. Dat wij niet wisten dat je mappen van een client op een dergelijke manier aangeleverd kreeg. [Verweerder] was toen een stuk aardiger in het gesprek en ook veel meewerkender.
Ook toen [naam] kreeg te horen dat hij een bekeuring voor de Wet ID kreeg omdat hij geen legitimatiebewijs bij zich had en een bekeuring voor de lachgas, gaf [verweerder] aan dat hij rustig moest blijven. [Naam] was minder blij dat hij een bekeuring voor de lachgas kreeg en daar reageerde [verweerder] weer op dat hij rustig moest blijven en de bekeuring moest pakken. […]
De samenstelling in combinatie met [verweerder] gaf de indruk dat ze een onderhoudend gesprek met elkaar hadden als advocaat en cliënten. Alle drie de heren waren gekleed in sportkleding en het oogde van een duurder merk […]”
3.10 De deken heeft het proces-verbaal op 5 juni 2023 met verweerder besproken. Verweerder heeft over het incident bij de McDonald’s verklaard dat de twee personen cliënten van hem zijn en dat hij nog tot laat op kantoor had gewerkt. Hij zag uitsluitend kans beide personen nog snel te spreken op het parkeerterrein, terwijl hij dan nog wat kon eten. Verweerder had toevallig een strafdossier van een andere zaak bij zich.
Signaal van de rechter-commissaris na getuigenverhoren
3.11 Op 23 mei 2023 heeft de deken een signaal ontvangen van een rechter-commissaris over verweerders opstelling tijdens getuigenverhoren in een stafzaak. Daaruit volgt:
“Bij deze dien ik een formele klacht in over [verweerder], advocaat in uw arrondissement, met het verzoek deze klacht in behandeling te nemen.
[…] De reden voor deze klacht is dat mijns inziens het optreden en handelen van [verweerder] in deze zaak in strijd is met hoe een advocaat zich dient te gedragen, namelijk professioneel en met respect naar alle procespartijen. […] Het optreden van [verweerder] tot op heden heeft mij ertoe gebracht om tijdens het nog lopende vooronderzoek deze klacht aan u voor te leggen. Ik heb [verweerder] en de officier van justitie bericht dat ik besloten heb om een klacht in te dienen en om, in het belang van de voortgang van het onderzoek in deze zaak, mijn werkzaamheden daarin neer te leggen en de verdere behandeling van de zaak over te laten aan een collega rechter-commissaris. […]
Overzicht van de gang van zaken en onderbouwing klacht over [verweerder].
Op 25 februari 2022 zijn door [verweerder] onderzoekswensen ingediend, bestaande uit het horen van een aantal getuigen […].Daarbij is door mij het verzoek tot het horen van de twee aangeefsters en de vader van één van de aangeefsters toegewezen en heb ik de beslissing ten aanzien van de overige gevraagde getuigen aangehouden tot na het verhoor van de hiervoor genoemde personen.
In reactie op de door mij genomen beslissing heeft [verweerder] bij mailbericht van 28 maart 2022 vraagtekens gesteld bij mijn beslissing en mij verzocht deze te heroverwegen. Daarbij heeft hij onder meer geschreven “Ik ga in ieder geval niet akkoord met half werk want, dat is wat nu wel gebeurt.’ en ‘U moet toch ook wel het Keskin arrest kennen? Daarin staat ook duidelijk aangegeven dat het moet gaan om getuigen die kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Daar vallen al deze getuigen onder. Daar is geen twijfel over mogelijk. Of moet ik het aanhouden van die beslissing dan zo zien dat u al meent dat er voldoende bewijs is voor een veroordeling tegen mijn cliënt en dat het horen van die andere getuigen niet relevant meer is en dat u daarmee op de zaak vooruit loopt en ik met die informatie kan vaststellen dat uw onafhankelijkheid en onpartijdigheid in het geding is? Ik denk maar open en eerlijk, maar wil dit wel gezegd hebben. Ik kan het laatste mij niet voorstellen, maar het begint er wel naar de neigen. Kort en goed, ik ontvang van u graag meer duidelijkheid omtrent uw beslissing.” (…)
In reactie hierop heb ik [verweerder] bij mailbericht (onder meer) laten weten het zeer spijtig te vinden dat hij vraagtekens plaatst bij mijn integriteit als rechter, bij mijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid, gezien de wijze waarop ik meen dat het vooronderzoek moet worden vormgegeven. […]
Door [verweerder] is op 4 april een bezwaarschrift ingediend tegen mijn beschikking van 24 maart 2022 bij de raadkamer van deze rechtbank. In zijn bezwaarschrift is door hem aangegeven “dat het jammer is dat de verdediging geen primeurtjes mag bewaren” en zijn wederom vraagtekens gesteld bij mijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid (bijlage 4). Bij beschikking van 14 juli 2022 is dit bezwaar door de raadkamer niet ontvankelijk verklaard […].
Door mijn griffier is vervolgens aan de procespartijen bericht dat de verhoren van de toegewezen getuigen gepland zijn voor 31 oktober 2022 en 10 november 2022. [Verweerder] heeft hierop bij mail van 3 augustus 2022 aangegeven dat de verdediging niet akkoord gaat met het horen van de getuigen zonder dat de andere getuigen worden gehoord, de kern van zijn in het bezwaarschrift ingenomen standpunt herhaald en gesteld “mocht u de verhoren toch doorzetten dan hoort de verdediging dit graag, omdat de verdediging in dat geval zijn conclusies daaraan moet verbinden” […]
Op 30 oktober 2022 heeft [verweerder] per mail bericht wegens ziekte niet in staat te zijn de verhoren van de aangeefster, die gepland waren voor 31 oktober 2022, bij te wonen en heeft hij verzocht de verhoren te verdagen. […] De aangeefsters zijn opnieuw opgeroepen om op 30 januari 2023 als getuige te worden gehoord. […] [Verweerder] was niet aanwezig. In telefonisch contact gaf [verweerder] aan dat hij zich in de PI in Zwolle bevond en dat hij dacht dat het verhoor […] die ochtend niet door zou gaan. Hij gaf aan wel in de middag aanwezig te zullen zijn bij het verhoor van [naam]. Tijdens het verhoor van die middag heeft [verweerder] mij gewraakt. […]
Tijdens het verhoor van [naam] heeft [verweerder] zich niet alleen ongepast uitgelaten tegenover mij als rechter-commissaris (onder meer door op te merken “dat ik me wel van de domme kan houden”) maar heeft hij tevens geen enkel respect (en een volstrekt gebrek aan empathie) getoond ten opzichte van de getuige. […] De op 30 januari 2023 verschenen getuige [naam] was zeer geëmotioneerd dat zij die dag voor een tweede keer naar de rechtbank was gekomen en het verhoor opnieuw geen doorgang kon vinden en verzocht mij met klem om het verhoor niet opnieuw pas over 3 maanden te plannen maar op een zo kort mogelijke termijn. […] Gelet op de door mij aan de getuige gedane toezegging is op het kabinet rechter commissaris overleg geweest of er een oplossing voor gevonden kon worden die hieraan tegemoet zou kunnen komen. Het namens het kabinet gedane voorstel aan de procespartijen is door [verweerder] niet geaccepteerd waardoor het verhoor op dat moment niet opnieuw is ingepland maar besloten is om te wachten op de uitkomst van de wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 17 maart 2023 afgewezen […].
Op 19 april 2023 […] heb ik [verweerder] ook gezegd dat ik van hem verwachtte dat hij de getuigen die die dag en de volgende dag gehoord zouden worden met respect zou behandelen omdat dat de vorige keer niet het geval was geweest. Ik heb daarbij benadrukt dat het hier kwetsbare getuigen betreft, dat de verdediging uiteraard allerlei kritische vragen mag stellen maar dat dat wel steeds met respect jegens de getuige dient te gebeuren. Het verhoor van getuige [naam] is vervolgens goed verlopen. Op 20 april 2023 vond in de middag vanaf 13.30 uur het verhoor plaats van aangeefster [naam] […]. Bij binnenkomst van de getuige, haar advocaat, de officier van justitie en de raadsman nam [verweerder] direct het woord met de opmerking dat hij die middag om 14.45 uur 2 toetsen had en dat daar weer geen rekening mee was gehouden bij de planning. Ik heb hierop aangegeven dat we hier waren voor het verhoor van de getuige dat deze middag plaats zou vinden en dat hij in dit soort gevallen zelf voor vervanging dient te zorgen. Hierop gaf [verweerder] aan dat hij geen vervanging had en vroeg hij mij of ik dan vond dat zijn cliënten dan maar geen advocaat moesten hebben. Hierop heb ik gezegd dat [verweerder] nu zijn probleem maakt tot het probleem van mij en van de getuige, dat dat daar niet thuishoort en dat we zouden beginnen met het verhoor zoals gepland. Hierop reageerde [verweerder] met de woorden “daar gaan we al weer”. Nadat ik gevraagd had wat hij hiermee bedoelde gaf hij aan dat het weer dezelfde kant op ging als eerdere keren.
Ik merk hierbij op dat het volstrekt ongepast is om een dergelijke discussie aan te gaan in het bijzijn van een getuige die hier niets mee te maken heeft. Indien [verweerder] hierover het overleg had willen zoeken dat hij daar alle gelegenheid voor gehad eerder die dag voorafgaand aan het verhoor.
[…] Tijdens het verhoor van aangeefster [naam], die zichtbaar moeite had met het verhoor en op momenten zeer geëmotioneerd was, heeft [verweerder] geen enkele empathie getoond richting de getuige. Hij heeft geen enkel contact gemaakt met de getuige, niet – zoals verwacht had mogen worden – excuus gemaakt voor het feit dat de getuige door een fout van zijn kant eerder voor niets naar de rechtbank was gekomen en heeft tijdens het hele verhoor al scrollend door de verklaringen op zijn laptop strak voor zich uit kijken vragen gesteld aan de getuige. Op een vraag van de officier van justitie rond 16.55 uur hoeveel vragen de raadsman nog had, vroeg [verweerder] “of de officier van justitie om vijf uur naar huis moest” en gaf hij vervolgens aan dat hij niet precies wist hoeveel vragen hij nog had omdat hij nooit zijn vragen vooraf op papier zet maar hij een verhoor doet aan de hand van het dossier en dan gaandeweg zijn vragen formuleert.
Ik merk hierbij op dat mijns inziens van de verdediging in iedere zaak verwacht mag worden dat die zich voorafgaand aan een getuigenverhoor gedegen voorbereid, zorgt dat hij weet welke vragen deze in ieder geval wenst te stellen, welke vragen uiteraard tijdens een verhoor aan de hand van de gegeven antwoorden kunnen leiden tot aanvullende vragen.
[…] Na afloop van dit verhoor heb ik besloten om deze klacht in te dienen en daar niet langer mee te wachten. [Verweerder] heeft in deze zaak van het begin af aan gecommuniceerd op een wijze die ik niet behoorlijk acht voor een advocaat, daarbij steeds terugkerend de wat ik maar noem ‘wrakingskaart’ spelend. Nog los van het feit dat [verweerder] zich op momenten onbehoorlijk uitlaat tegenover de officier van justitie en mijzelf, acht ik zijn optreden ten aanzien van de getuigen bijzonder kwalijk. Ik heb inmiddels in een groot aantal zedenzaken getuigen gehoord maar daarin werd door de verdediging altijd met respect de aangever/getuige tegemoet getreden. Een fatsoenlijke bejegening staat ook geenszins in de weg aan het tegelijkertijd kritisch bevragen van een getuige. Het lijkt erop of [verweerder] niet in staat is het een van het ander te scheiden. Dat vind ik niet alleen spijtig, maar ook klachtwaardig.”
3.12 Op 5 juni 2023 heeft de deken ook het signaal van de rechter-commissaris besproken met verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat hij zich met name niet kon vinden in de aanpak van de rechter-commissaris in het niet horen van alle getuigen op dezelfde zitting. Hij vreesde voor onderlinge afstemming als er tijd tussen de verklaringen zou verstrijken. Verweerder was bereid tot nader overleg met de rechter-commissaris. Aan de zijde van de rechtbank was geen behoefte aan een nader gesprek.
3.13 Op 1 augustus 2023 heeft de deken aan verweerder bericht zijn onderzoek in deze kwestie nog niet te sluiten.
Toegang tot cellencomplex ontzegd
3.14 Op 21 april 2023 is aan verweerder de toegang tot een cliënt in het cellencomplex te Houten ontzegd, omdat verweerder zou hebben geweigerd de camera van zijn mobiele telefoon af te plakken. De huisregels zouden verweerder verplichten tot het afplakken daarvan, maar verweerder betwistte de juistheid van die regel. Verweerder is vervolgens in een verhitte discussie geraakt waarna hem de toegang tot zijn cliënt is ontzegd.
3.15 Op zaterdag 22 april 2023 heeft de deken bemiddeld om verweerder in staat te stellen zijn cliënt, die op maandag 24 april 2023 op zitting zou moeten verschijnen, te spreken. De deken heeft met de rechercheofficier van het Landelijk Parket afgesproken dat verweerder zou worden toegelaten mits hij zijn telefoon niet mee naar binnen zou nemen. Verweerder is vervolgens naar het cellencomplex gegaan. De medewerker van het cellencomplex bleek niet op de hoogte te zijn van de afspraken. Verweerder was daarover zeer verbolgen en heeft zijn ongenoegen via de intercom uitgesproken. De deken heeft dit gesprek bij de intercom telefonisch meegekregen. De deken heeft vervolgens overleg gehad met de medewerker van het cellencomplex en verweerder heeft nadien toegang gekregen tot het complex.
Meme-incident in de PI Dordrecht
3.16 Op 20 juni 2023 heeft de deken bericht gehad van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Dordrecht dat verweerder samen met een gedetineerde cliënt op de telefoon van verweerder aan het kijken was. Verweerder is hangende het onderzoek naar de toedracht daarvan de toegang tot de PI ontzegd. Uit de melding van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur volgt:
“[…] Op 16 juni 2023 heeft [verweerder] een bezoekmoment gehad in de PI Dordrecht. Tijdens een reguliere controle op de gang van de bezoekkamers heeft personeel door het raam geconstateerd dat [verweerder] samen met de gedetineerde op de telefoon van [verweerder] aan het kijken was. Het personeelslid heeft aangegeven beelden van Facebook te hebben gezien op het scherm.
Het personeelslid heeft vervolgens de bezoekkamer geopend en aangegeven dat het gebruik maken van een mobiele telefoon, op deze manier, niet de bedoeling is. [Verweerder] excuseerde zich en bood aan de beelden aan het personeelslid te laten zien. Op het scherm werden toen andere beelden getoond dan bij de eerste waarneming van het personeelslid. Bij de getoonde beelden waren teksten te zien, in tegenstelling tot de eerste waarneming.
Het baart ons zorgen dat, naar waarschijnlijkheid, [verweerder] instemt om de gedetineerde (indirect) toegang te verlenen tot een mobiele telefoon. Het gevangeniswezen wordt in een kwetsbare situatie gebracht als (indirect) gebruik wordt gemaakt van verboden voorwerpen. Aanwezigheid van verboden voorwerpen tast de veiligheid binnen onze inrichtingen aan ten aanzien van gedetineerden en personeelsleden. Daarnaast is specifiek risico bij communicatieapparatuur een schending van de veilige positie van slachtoffers of bij de zaak betrokken personen alsmede het risico op voortgezet crimineel handelen in detentie.
Volledigheidshalve is het goed te benoemen dat een mobiele telefoon behoort tot de lijst van verboden voorwerpen en het strafbaar is om dat binnen een justitiële inrichting te brengen. Zoals bekend en overeen is gekomen tussen DJI en de NOVA is hier voor advocaten een uitzondering voor gemaakt, mits advocaten hier op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gebruik van maken. Bovengenoemde bevindingen aangaande het gebruik van een mobiele telefoon op deze wijze door [verweerder] passen niet bij de integere kenwaarden van zowel DJI als de Orde van Advocaten.
[…] Vanuit DJI zijn we voornemens om [verweerder] tijdelijk de toegang tot onze PI’s te ontzeggen totdat er meer duidelijkheid is over de hierboven beschreven constateringen. […]“
3.17 Verweerder heeft diezelfde dag uit eigen beweging de deken al geïnformeerd over het voorval. Daarbij heeft hij het volgende naar voren gebracht:
“[…] Afgelopen vrijdag 16 juni 2023 deed zich een situatie voor in PI Dordrecht die onnodig opliep.
Ik had in een lopende zaak van het OM geluidsopnames ontvangen op een USB-stick. Ik had mijn laptop en mobiel bij mij die ochtend in PI Dordrecht.
Om cliënt deze uit te laten luisteren, zat hij naast mij voor de laptop met zowel het dossier en de opnames naast elkaar open (beide digitaal) om zo te kunnen laten zien welke opname bij welk stuk in het dossier hoort.
Ik had de opnames op kantoor al beluisterd, dus ik wilde enkel nog cliënts zienswijze vernemen. Ik heb toen vervolgens de cliënt de opnames laten luisteren, terwijl ik zelf op mijn mobiel zat.
Ik zat tijdens het uitluisteren onder andere met kantoor en cliënten te appen. Ik heb soms ook een aantal werk gerelateerde afbeeldingen bekeken, maar nu ik mijn mobiel zowel privé als zakelijk gebruik, heb ik ook een aantal afbeeldingen bekeken welke niet iets met werk te maken hadden, omdat deze afbeeldingen simpelweg de revue passeren. Cliënts oog viel op dat moment op één van die afbeeldingen, althans dat neem ik aan, omdat hij moest lachen om de afbeelding welke hij grappig vond. Het betreft namelijk een “meme”, ook wel een grappig plaatje. Precies op dat moment liep blijkbaar, dat neem ik dan ook maar aan, de PIW-er langs en die zag die desbetreffende afbeelding ook.
Zij gaf aan dat het niet de bedoeling is dat mijn cliënt naar deze afbeelding keek en dat ik mijn mobiel alleen voor werk moest gebruiken. Ik gaf aan dat wij geluidsopnames aan het uitluisteren waren, ik met mijn collega aan het appen was over zaak gerelateerde dingen, maar ik ook door afbeeldingen aan het bladeren was voor mijzelf, omdat ik de opnames zelf niet opnieuw behoefde te luisteren. De afbeeldingen waar ik doorheen bladerde op mijn mobiel, zijn, gelet op de wijze waarop ik mijn telefoon gebruik, zowel zakelijk als privé, daar ontkom ik niet aan.
De PIW-er dacht dat ik vermoedelijk op Facebook of Pinterest zat, dit zei zij toen ik bij haar kwam na het bezoek van de laatste cliënt, zij gaf aan dit niet zeker te weten. Ik gaf aan dat er slechts een “meme” voorbij kwam en zij gaf ook aan dat zij zag dat de afbeelding die op mijn scherm voorbij kwam geen werk gerelateerde afbeelding is, maar hoe dan ook ontkom ik daar niet aan, omdat het ondoenlijk is om beide van elkaar te scheiden als de telefoon voor beide doeleinden wordt gebezigd. Ik gaf aan dat daar verder helaas niets meer aan kon worden veranderd.
Zij gaf wel aan een melding te willen maken, gezien het gedrag van mijn cliënt na het bezoekmoment. Zij voelde zich bedreigd. Zij kan zich misschien zo gevoeld hebben, echter kan ik mij daar niet in vinden, omdat cliënt boos was, zijn stem wel verhief, maar overduidelijk liet blijken dat hij een klacht tegen haar wilde indienen. Dat was de strekking van zijn verhaal, omdat hij van mening was dat zij niet voorbij het raam mocht lopen en naar binnen mocht kijken.
Wellicht ten overvloede, de reden waarom ik op die wijze met mijn telefoon omga, is omdat ik gewoon niet kan werken met twee telefoons. Ik vind dat onhandig en lastig. Ik heb net als vele andere advocaten één telefoon.
Hoe dan ook een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarna cliënt dus helaas ook boos werd op de PIW-er om voornoemde reden. […] Ik wilde u hier alvast van op de hoogte stellen, voordat PI Dordrecht mogelijk zelf bij u aanklopt. […]”
3.18 Verweerder is vervolgens een kort geding gestart om toegang te krijgen tot verscheidene PI’s. Op 29 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBDHA:2023:20817). Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen:
“[…] 1.8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van de Wet strafbaarstelling binnenbrengen verboden voorwerpen in justitiële inrichtingen (contrabande) is het met het oog op het handhaven van de orde en de veiligheid onder meer verboden om digitale gegevensdragers, waaronder mobiele telefoons, in P.I.’s binnen te brengen. Per 15 september 2014 is het toelatingsbeleid voor digitale gegevensdragers in P.I.���s herzien en mogen advocaten, wanneer zij beroepshalve gedetineerden bezoeken, digitale gegevensdragers in P.I.’s mee naar binnen nemen. Bij brief van 6 oktober 2014 heeft DJI de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) over deze beleidswijziging geïnformeerd. In deze brief wijst DJI er uitdrukkelijk op dat het met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid in P.I.’s van groot belang is dat advocaten op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gebruik maken van deze nieuwe mogelijkheid. Zo is het blijkens deze brief onder geen beding toegestaan dat gedetineerden gebruik maken van de binnengebrachte digitale gegevensdragers.
1.9. […] Nog daargelaten dat er geen enkele reden is om te veronderstellen dat de NOvA haar leden niet of niet behoorlijk over dit beleid en de daaruit voor advocaten voortvloeiende verantwoordelijkheden informeert, staat niet ter discussie dat een advocaat zich in de uitoefening van zijn functie op een professionele wijze dient te gedragen. Reeds uit hoofde van die verplichting mag van een advocaat worden verlangd dat hij, ook zonder dat hij daarop nadrukkelijk wordt gewezen, op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gebruik maakt van door hem in een P.I. binnengebrachte digitale gegevensdragers.
1.10. In dit kort geding ligt ter beantwoording voor de vraag of [verweerder] op 16 juni 2023 in P.I. [locatie] op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gebruik heeft gemaakt van zijn mobiele telefoon. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. [verweerder] heeft op 16 juni 2023 naar eigen zeggen in het bijzijn van zijn cliënt gebladerd door privé gerelateerde afbeeldingen in zijn fotogalerij. Met de Staat is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van een advocaat mag worden verlangd dat hij zijn mobiele telefoon tijdens het bezoeken van cliënten in detentie uitsluitend voor in die setting noodzakelijke zakelijke doeleinden gebruikt. Dat strookt met de ratio van het aan advocaten toegestane gebruik van gegevensdragers binnen de P.I. Het gebruik van digitale gegevensdragers door advocaten voor niet-zakelijke doeleinden doet risico’s ontstaan op verstoring van de orde en de veiligheid binnen de inrichtingen. [verweerder] heeft met het niet-zakelijke gebruik van zijn mobiele telefoon een dergelijk risico in het leven geroepen. [verweerder] heeft immers zijn cliënt gelegenheid geboden om mee te kijken op het scherm van de mobiele telefoon naar niet-zaaksgerelateerde content en dat is evident onzorgvuldig. Daarbij is niet relevant wat de cliënt van [verweerder] precies heeft gezien en evenmin of [verweerder] daadwerkelijk de bedoeling heeft gehad om zijn cliënt te laten meekijken. Zijn uitvoerige betoog dat zijn cliënt niet de beschikkingsmacht over de mobiele telefoon heeft gehad kan [verweerder] in deze procedure dan ook niet baten. Gelet op het feit dat [verweerder] naar voorlopig oordeel verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld, is alleszins begrijpelijk dat de Deken is verzocht om te onderzoeken of dit incident tuchtrechtelijke gevolgen voor [verweerder] moet hebben. In het kader van dat onderzoek kan zo nodig nog aan de orde komen wat de cliënt van [verweerder] precies op het scherm van de mobiele telefoon van [verweerder] heeft gezien.
1.11. Vervolgens ligt in deze procedure ter beoordeling voor of [verweerder] – zoals hij primair verlangt – hangende het onderzoek van de Deken onvoorwaardelijk toegang tot alle P.I.’s in Nederland moet worden verschaft. Daarbij wordt allereerst opgemerkt dat de stelling van [verweerder] dat hem een landelijk toegangsverbod is opgelegd onjuist is. Zoals de Staat terecht heeft opgemerkt, is het aan iedere afzonderlijke P.I.-directeur om ter zake een beslissing te nemen. De directeur van P.I. [locatie] heeft [verweerder] de toegang tot die P.I. geheel ontzegd. Kennelijk hebben inmiddels ook directeuren van andere P.I.’s in Nederland daartoe besloten, waardoor [verweerder] feitelijk niet meer in staat is om de daar verblijvende cliënten in detentie te bezoeken. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het incident van 16 juni 2023 deze verstrekkende consequentie niet kan rechtvaardigen. [Verweerder] wordt immers als gevolg hiervan ernstig belemmerd in de uitoefening van zijn beroep als strafadvocaat en dat is vanzelfsprekend niet in het belang van zijn cliënten. Een volledige ontzegging van de toegang is onder de huidige omstandigheden dan ook een disproportionele maatregel. Daarbij weegt mee dat aan het onmiskenbaar zwaarwegende belang van de handhaving van de orde en veiligheid binnen P.I.’s reeds in voldoende mate tegemoet kan worden gekomen met een minder verstrekkende maatregel, te weten de mogelijkheid van een verbod voor [verweerder] om hangende het onderzoek van de Deken digitale gegevensdragers in de P.I.’s naar binnen mee te nemen. De Staat zal dan ook worden veroordeeld te bewerkstelligen dat [verweerder] hangende het onderzoek van de Deken zijn cliënten in detentie kan bezoeken, zulks met dien verstande dat de directeuren van de P.I.’s mogen weigeren dat [verweerder] een telefoon en andere digitale gegevensdragers in de P.I. mee brengt. Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat het [verweerder] uiteraard vrijstaat om bij de directeuren van de P.I.’s waar zijn cliënten verblijven een gemotiveerd verzoek in te dienen om hem toch met digitale gegevensdragers toe te laten, dan wel de directeuren te verzoeken hem een OM-laptop ter beschikking te stellen. Het staat de individuele directeuren vervolgens vrij om [verweerder] ruimere bevoegdheden toe te kennen dan waarop hij uit hoofde van dit vonnis hangende het onderzoek van de Deken aanspraak kan maken.”
Meldingen over beklagzaken vanuit DJI
3.19 De deken heeft daarnaast een reeks aan meldingen ontvangen vanuit de DJI over het optreden van verweerder in beklagzaken.
3.20 Op 7 september 2023 heeft verweerder een bezoek gebracht aan de PI Leeuwarden. Daarover is gemeld:
“Op 7 september 2023 was er een beklagzitting in de PI Leeuwarden waar [verweerder] een gedetineerde bijstond. Bij de behandeling van de beklagzaken voerde de raadsman over het algemeen het woord namens klager met hier en daar ondersteuning/aanvulling door klager zelf. Op enig moment werd klager door de voorzitter bevraagd over een aantal zaken. In het verslag dat is opgesteld door de PI Leeuwarden over deze zitting zou het volgende zijn opgenomen: “Klager was van mening dat hij de vraag duidelijk beantwoordde waarop de voorzitter aangaf dat hij dit anders zag. Klager werd zichtbaar geïrriteerd en zo ook zijn raadsman. De raadsman werd erg fel in zijn reactie, gaf aan dat de voorzitter zijn cliënt als leugenaar neerzette en nam verbaal een strijdvaardige en agressieve houding aan. Door de cliënt werd meermaals herhaald dat de voorzitter partijdig zou zijn. De opstelling van de voorzitter bracht met zich mee dat de situatie niet is geëscaleerd waarop de zitting, weliswaar in een wat gespannen sfeer, is doorgegaan. [Verweerder] bezoekt de PI reeds meerdere jaren t.b.v. ondersteuning bij beklagzaken voor zijn clientèle. Rapporteur heeft de raadsman in voorgaande zittingen ervaren als strijdvaardig, goed voorbereid en immer correct. De wijze waarop de raadsman zich binnen de zitting d.d. 7-9 heeft opgesteld werd door de rapporteur ervaren als buitenproportioneel. Daar waar, ondanks verschillen van mening, normaliter sprake is van een ontspannen sfeer, was de sfeer nu gespannen en hier en daar grimmig tot agressief te noemen.”
3.21 Op 14 juli 2023 heeft verweerder een bezoek gebracht aan de PI Veenhuizen. Daarover is gemeld:
“Bij binnenkomst heeft personeel verzocht om datadragers in een kluis op te bergen en niet mee te nemen naar binnen. [Verweerder] heeft zijn tas op de X-Ray band gelegd met nog een laptop in de tas. Personeel sprak [verweerder] hierop aan en heeft de laptop in de kluis gelegd. Bij de volgende controle via de X-Ray band werd opnieuw geconstateerd dat datadragers in de tas zaten. Opnieuw heeft [verweerder] datadragers in de kluis gelegd. Bij de derde controle constateerde personeel de aanwezigheid van een USB-stick in de tas. [Verweerder] ontkende dat er een USB-stick in zijn tas zat maar bij een controle van personeel bleek er toch een USB stick in de tas te zitten.”
3.22 Op 8 september 2023 heeft verweerder opnieuw een bezoek gebracht aan de PI Veenhuizen. Daarover is gemeld:
“[Verweerder] was meer dan een uur te vroeg voor het bezoekmoment en heeft verzocht om buiten de aangemelde gedetineerden (twee) ook nog vier anderen te spreken. [Verweerder] vroeg of het mogelijk was om nog gebruik te maken van een andere spreekkamer voor de start van een beklagzitting. Personeel gaf aan dat dit erg moeilijk was omdat de andere bezoekkamers al bezet waren voor andere afspraken. [Verweerder] had hierop aangegeven dat een ander personeelslid al akkoord had gegeven en dit had gecontroleerd en dit mogelijk was. In gesprek tussen de personeelsleden onderling bleek dat [verweerder] dit aan niemand had gevraagd en er dus ook geen akkoord was gegeven. Het personeel heeft [verweerder] hierover aangesproken wat leidde tot een discussie. In het verslag van de PI is het volgende genoteerd: “Collega X heeft hem medegedeeld dat hij dat niet heeft gezegd en toen viel [verweerder] hem steeds in de rede, toen zei [verweerder] dat mijn collega hem uit moest laten praten en mijn collega reageerde hierop dat hijzelf hem moest laten uitpraten.”
3.23 Op 14 september 2023 heeft verweerder een bezoek gebracht aan de PI Lelystad. Daarover is gemeld:
“Tussen de PI en [verweerder] is de afspraak gemaakt dat van tevoren moet worden doorgegeven wie [verweerder] wil spreken en dat dit per keer maximaal 5 gedetineerden kunnen zijn. Op 14 september heeft [verweerder] verzocht om in totaal acht gedetineerden te spreken. Een paar gedetineerden hebben bij personeel aangegeven niet te weten waarom [verweerder] voor hen kwam en gaven bijvoorbeeld aan “dat vast de verkeerde persoon is opgeroepen”. Dit levert intern onrust en ook praktische uitdagingen op. Ook was er onrust tussen [verweerder] en personeel. Bij het aanmelden heeft [verweerder] aangegeven maar één gedetineerde op dat moment te willen spreken, terwijl hij dan later verzoekt om ook nog zeven anderen te spreken. Ook heeft ons personeel aangegeven dat [verweerder] een onvriendelijke en vervelende houding had bij het aanmelden en in eerste instantie geen advocatenpas en/of identiteitsbewijs heeft laten zien bij het aanmelden.”
Interactie met plaatsvervangend vestigingsdirecteur
3.24 Op 29 januari 2024 heeft de deken een signaal ontvangen vanuit de PI Dordrecht. Daaruit volgt:
“Op woensdag 17 januari 2024 heeft [verweerder] een beklagzitting bijgewoond in de PI Dordrecht. Tijdens het raadkameren door de commissieleden, waarbij de partijen op de gang moesten wachten heeft een interactie plaatsgevonden tussen [verweerder] en de plv. vestigingsdirecteur van de PI.
Tijdens het raadkameren stonden twee gedetineerden, twee advocaten, een personeelslid en de plv. vestigingsdirecteur van de PI op de gang. Een gedetineerde stelde de vraag aan de plv. vestigingsdirecteur of hij in het verleden ook werkzaam is geweest in een andere PI waarop de plv. vestigingsdirecteur ‘ja’ antwoordde. Hierop maakte [verweerder] de volgende opmerking: “Wie van jullie twee heeft daar vastgezeten?”.
Het behoeft weinig uitleg dat een dergelijke opmerking ongepast, schofferend en ondermijnend is. De plv. vestigingsdirecteur is dan ook ernstig beledigd en kwalificeert de opmerking van [verweerder] als ernstig grensoverschrijdend, racistisch en etnisch profilerend. De plv. vestigingsdirecteur heeft ter plekke aangegeven hier niet van gediend te zijn en heeft [verweerder] aangesproken op het ontbreken van zijn professionaliteit. Uit respect voor de beklagcommissie en de klagers heeft de plv. vestigingsdirecteur ervoor gekozen om [verweerder] niet verzocht om direct de inrichting te laten verlaten.
Bovenstaande kwestie baart DJI ernstige zorgen. Dit is niet de eerste melding die vanuit DJI is gemaakt over [verweerder]. De houding en het gedrag van [verweerder] is onzes inziens niet passend bij de professionele kernwaarden van de advocatuur. […]”
3.25 Een op 17 januari 2024 aanwezige cliënt van verweerder heeft schriftelijk verklaard:
“Ik ben [naam] een client van [verweerder]. (…) Toen wij buiten de zitting aan het wachten waren op de beslissing was er een andere jongen met zijn advocaat (…) we waren in gesprek met elkaar (…) ik was in gesprek met de rest en het ging over dat die jongen ergens anders ooit had gezeten. [verweerder] hoorde denk ik zoiets en vroeg alleen wie in die gevangenis ooit zat. Hij keek toen naar mij en die jongen wij stonden naast elkaar. Dus ik dacht [verweerder] heeft het tegen mij en die jongen en ik zei dat ik daar niet zat. Ik zei gewoon nee ik niet, en opeens zegt de directeur dat [verweerder] een racistische opmerking maakt naar hem. Er was helemaal niks aan de hand en opeens flipte de directeur. Ik begreep het ook niet en ik zei tegen de directeur dat ]verweerder] het niet tegen hem had maar tegen mij en die jongen. (…).”
4 HET DEKENBEZWAAR
4.1 De klacht houdt, kort weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder dat hij bij herhaling tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in diverse procedures en situaties met zijn opstelling en handelwijze blijk te geven van onbetamelijk en onprofessioneel gedrag, waarbij niet, zonder verlies van betrokkenheid en partijdigheid, de vereiste distantie wordt betracht.
4.2 Ter zitting bij de raad heeft de deken toegelicht dat hij het wenselijk acht dat aan verweerder een voorwaardelijke schorsing wordt opgelegd met als bijzondere voorwaarde het doorlopen van een professioneel coachingstraject, om de ervaren obstakels voor gewenst professioneel sociaal gedrag te overwinnen.
5 BEOORDELING RAAD
De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard
5.1 De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard. Net als de deken, ziet ook de raad bij verweerder een patroon van onbehoorlijk en onbetamelijk gedrag. Weliswaar heeft verweerder de feitelijke gebeurtenissen die hebben geleid tot de signalen vanuit de PI’s en rechters (al dan niet in hun hoedanigheid van beklagvoorzitter) op onderdelen genuanceerd of betwist, maar de raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de strekking van de afgegeven signalen. De signalen zijn afkomstig vanuit de rechterlijke macht, de politie en gezaghebbers binnen de strafrechtketen, vaak ondersteund door melding en van het personeel of een (op ambtseed opgemaakt) proces-verbaal.
5.2 De raad weegt mee dat het gaat om een reeks van incidenten waaruit volgt dat verweerder bij herhaling in conflict raakt met verschillende ketenpartners binnen de strafrechtadvocatuur. Verweerder heeft vele klachten van (beklag)rechters en PI-directeuren gehad, waarbij hem door de PI-directeuren zelfs meer dan een enkele keer de toegang tot de PI’s - en daarmee tot zijn cliënten - is ontzegd.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënten uit het oog is verloren dat hij de belangen van derden daarbij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarvan is naar het oordeel van de raad wel sprake geweest. Verweerder mag het daarbij niet eens zijn met beslissingen van de rechter-commissaris, maar dat dient hij op een professionele wijze kenbaar te maken. Daarvan is geen sprake geweest. Ook diende verweerder zich respectvoller op te stellen tegenover een kwetsbare getuige. Verweerder heeft dezelfde onacceptabele houding getoond in conflicten met de beklagvoorzitters. Verweerder heeft daarmee willen opkomen voor de belangen van zijn cliënten, maar heeft daarbij niet de benodigde distantie betracht die van een advocaat wordt verwacht. Daarmee is de kernwaarde onafhankelijkheid geschonden. Dit gebrek aan voldoende distantie blijkt eveneens uit het nachtelijke incident op de McDonald’s-parkeerplaats.
5.4 Verweerder heeft met zijn houding niet alleen derden geschaad, maar ook de belangen van zijn eigen cliënten doordat hem de toegang tot diverse PI’s werd ontzegd. Het had op de weg van verweerder gelegen de-escalerend op te treden. In plaats daarvan heeft verweerder zijn eigen belang om van zich te laten horen laten prevaleren omdat hij zich gekleineerd en geïntimideerd voelde door het PI-personeel.
5.5 Tot slot heeft ook verweerders houding bij het ‘meme-incident’ hem in problemen gebracht. Doordat verweerder onachtzaam is geweest waardoor zijn cliënt kon meekijken op zijn telefoon is aan verweerder de toegang tot de PI ontzegd. Verweerder heeft daarmee door zijn eigen toedoen niet alleen zijn cliënten een korte tijd niet goed kunnen bijstaan, maar heeft ook het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Van advocaten wordt verwacht dat zij zeer zorgvuldig omgaan met de uitzonderingspositie die hen toekomt wat betreft onder meer het meenemen van digitale gegevensdragers in een PI. Duidelijk is dat die uitzonderingspositie door het gedrag van verweerder onder druk kan komen te staan. Verweerder heeft hiermee onzorgvuldig gehandeld.
De raad heeft de maatregel van voorwaardelijke schorsing opgelegd
5.6 De raad heeft overwogen dat verweerder onvoldoende blijk geeft van een betamelijke, onafhankelijke en professionele beroepsuitoefening. Verweerder komt daardoor herhaaldelijk in conflict met rechters en personeel van PI’s en overschrijdt daarbij de grenzen van het betamelijke. De raad acht dat ernstig, temeer nu verweerder het laakbare van zijn handelwijze niet in lijkt te zien en de zorgelijke signalen eerder toe- dan afnemen. Met zijn houding heeft verweerder niet alleen de belangen van derden onnodig geschaad, maar ook die van zijn eigen cliënten en het algehele vertrouwen in de advocatuur. De signalen zijn ieder voor zich wellicht onvoldoende voor het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel, maar het terugkerende karakter ervan en de jonge leeftijd en relatieve onervarenheid van verweerder als advocaat maken dat de raad met de deken van oordeel is dat enige hulp en begeleiding van verweerder door een onafhankelijke derde geboden is.
5.7 De raad acht het noodzakelijk dat verweerder zich op korte termijn laat bijstaan door een coach. De concrete invulling daarvan laat de raad aan verweerder in samenspraak met de deken. De raad heeft als stok achter de deur een voorwaardelijke schorsing van vier weken opgelegd.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
6.1 Verweerder is van mening dat de raad nalaat concrete voorbeelden van het hem verweten gedrag te benoemen en stelt dat meldingen van personeelsleden van PI’s ontbreken. Verder vraagt verweerder zich af of de door hem afgelegde eed niet opweegt tegen de op ambtseed opgemaakte stukken.
6.2 Volgens verweerder wordt hij door de directeur van de PI Lelystad beschuldigd een ronselaar te zijn. Volgens verweerder pakt hij veel problemen aan binnen de PI Lelystad en zijn dan ook veel beklagzaken die hij aanhangig heeft gemaakt gegrond verklaard. Op grond daarvan mogen de woorden van de directeur van de PI volgens verweerder niet zomaar worden geloofd. Wanneer de directeur de zaken binnen de PI op orde zou hebben, zou verweerder ook niet zoveel cliënten hoeven bijstaan. De raad heeft dit standpunt ten onrechte en zonder uitleg van tafel geschoven. Volgens verweerder heeft de raad de beschuldiging dat verweerder een ronselaar zou zijn meegenomen in de beslissing. Verweerder vraagt zich af waarom de deken in dit kader niet voor hem opkomt.
6.3 Verweerder voert aan dat de directeur van de PI Dordrecht de ‘racismekaart’ heeft getrokken. Verweerder betwist zich racistisch te hebben uitgelaten. Ook hier speelt volgens verweerder mee dat hij veel beklagzaken tegen de PI heeft gewonnen. Ook in dit geval ging het om een belangrijk onderwerp waarbij de directeur zijn werk niet correct had uitgevoerd. De directeur heeft daarin blijkbaar aanleiding gezien de woorden van verweerder te verdraaien. Verweerder wijst op de verklaring van zijn cliënt waaruit blijkt dat de lezing van de directeur onjuist is. De raad had volgens verweerder uit moeten leggen waarom zij wel de directeur maar niet verweerder en zijn cliënt gelooft.
6.4 Verweerder stelt dat niet valt in te zien dat een advocaat onprofessioneel handelt door te vergeten een usb-stick in zijn tas te laten zitten. De usb-stick die hij bij zijn bezoek aan de PI Veenhuizen in zijn tas had was bovendien een van het OM afkomstige beveiligde usb-stick. Datzelfde geldt voor de misvatting met het personeelslid over het gebruik van een bezoekkamer.
6.5 Ten aanzien van de toegang tot het cellencomplex in Houten voert verweerder aan dat aan hem niet de regel mocht worden opgelegd dat hij de camera van zijn telefoon moest afplakken. Een dergelijke regel bestond volgens verweerder niet, waardoor hij in zijn gelijk stond. Verweerder hoefde deze beperking dan ook niet te accepteren. De raad is hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
6.6 Ten aanzien van het signaal over verweerders optreden tijdens een beklagzitting in de PI Krimpen aan den IJssel geldt volgens verweerder dat de voorzitter terecht is gewraakt nu hij berust heeft in de wraking. De voorzitter kon en mocht klager niet de mond snoeren met de opmerking dat hij het kort moest houden omdat de tijd om was.
Verweer deken
6.7 De deken heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Overwegingen hof
7.2 Aan verweerder wordt verweten dat hij met zijn handelwijze en opstelling in diverse procedures en situaties blijk heeft gegeven van onbetamelijk en onprofessioneel gedrag, waarbij hij niet, zonder verlies van betrokkenheid en partijdigheid, de vereiste distantie heeft betracht. Ter onderbouwing van dit bezwaar heeft de deken gewezen op de signalen en meldingen die vanuit verschillende PI’s en rechters (al dan niet in hun hoedanigheid van beklagvoorzitter) bij hem zijn binnengekomen naar aanleiding van het handelen van verweerder.
7.3 Het hof constateert dat ten aanzien van verweerder in een periode van bijna drie jaren elf signalen en meldingen bij de deken zijn binnengekomen. Hoewel op grond van de hoeveelheid signalen kan worden vastgesteld dat verweerder bij herhaling in conflict is geraakt met verschillende ketenpartners binnen de strafrechtadvocatuur, brengt die omstandigheid niet zonder meer met zich dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarvoor dient zowel de feitelijke grondslag als de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen in de afzonderlijke situaties die tot het indienen van een signaal hebben geleid, vast komen te staan. Daarvan is naar het oordeel van het hof niet in alle gevallen sprake. Het hof licht dit hierna toe, aan de hand van bespreking van de afzonderlijke signalen.
Feiten staan niet vast
7.4 Verweerder heeft in hoger beroep de feitelijke gebeurtenissen die hebben
geleid tot de signalen op onderdelen genuanceerd en betwist. Zo heeft verweerder ten
aanzien van het ontzeggen van de toegang tot het cellencomplex (rov. 3.14) aangevoerd
dat op het moment dat hij zich op het standpunt stelde dat er geen regel bestaat die
voorschrijft dat hij de camera van zijn telefoon zou moeten afplakken, de beveiliger
in het cellencomplex dreigde hem “op te pakken en de ruimte uit te gooien”, waardoor
verweerder zich geïntimideerd voelde. Gelet op deze lezing van verweerder, die de
deken niet heeft weersproken, is voor het hof niet duidelijk in welke context het
handelen van verweerder heeft plaatsgevonden en kan dus niet worden vastgesteld of
het handelen van verweerder in deze situatie tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest.
Datzelfde geldt voor de melding vanuit de PI Veenhuizen naar aanleiding van het bezoek
van verweerder van 8 september 2023 (rov. 3.22). Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht
dat het daarbij om een miscommunicatie ging met betrekking tot hetgeen gezegd zou
zijn door een van de personeelsleden van de PI. De deken heeft dit niet nader geverifieerd.
Daarmee is ook de feitelijke gang van zaken die heeft geleid tot deze melding onvoldoende
komen vast te staan. Verder heeft verweerder ten aanzien van het signaal van de directeur
van de PI Dordrecht (rov. 3.24) uitdrukkelijk betwist dat zijn vraag “Wie van jullie
twee heeft daar vastgezeten?” gericht was tegen de plaatsvervangend vestigingsdirecteur
van de PI. Op het moment dat verweerder deze opmerking maakte, waren (zo is niet in
geschil) twee gedetineerden, twee advocaten, een personeelslid en de plaatsvervangend
vestigingsdirecteur aanwezig. Volgens verweerder was zijn vraag gericht aan de twee
gedetineerden en niet aan de plaatsvervangend vestigingsdirecteur. Deze lezing heeft
verweerder onderbouwd met een verklaring van zijn cliënt (rov. 3.25). Het hof constateert
dat de plaatsvervangend vestigingsdirecteur en verweerder daarmee ieder een andere
weergave geven van de gang van zaken bij de PI Dordrecht. Het had daarmee op de weg
van de deken gelegen nader te onderzoeken of en in hoeverre het aan verweerder verweten
gedrag zich heeft voorgedaan. Bij gebreke van een dergelijke nadere onderbouwing door
de deken, is voor het hof daarom ook ten aanzien van dit signaal niet vast te stellen
wat de gang van zaken is geweest en daarmee of verweerder in dit kader tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld.
Feiten staan vast, maar geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
7.5 Het hof is ten aanzien van de volgende signalen van oordeel de feiten wel
vaststaan, maar dat deze niet leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt. Het hof overweegt
daartoe het volgende. In het signaal met betrekking tot het aantal bezoeken aan de
PI Lelystad (rov. 3.5), ziet het hof in het geheel geen aanknopingspunten voor het
oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Deze melding zag
er slechts op dat verweerder met regelmaat een groot aantal gedetineerden wenste te
bezoeken, wat logistieke problemen opleverde voor de PI. Uit de melding blijkt dat
op initiatief van de deken een bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden en dat nadien
geen signalen meer zijn ontvangen over moeilijkheden rondom de planning van verweerders
bezoeken aan de PI. Ook in het signaal vanuit de PI Veenhuizen (rov. 3.21), waarbij
bij binnenkomst na drie controles bleek dat verweerder nog een USB-stick van het OM
in zijn tas had, ziet het hof geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De deken
heeft niet weersproken dat verweerder de USB-stick over het hoofd had gezien, hetgeen
een keer kan gebeuren. Datzelfde geldt voor het signaal met betrekking tot de beklagzitting
bij de PI Leeuwarden (rov. 3.20). Uit het verslag dat de PI Leeuwarden van de beklagzitting
heeft opgemaakt blijkt weliswaar dat verweerder “verbaal een strijdvaardige en agressieve
houding aannam” en dat de zitting daardoor in gespannen sfeer verliep, maar de rapporteur
heeft daarbij ook geschreven dat hij verweerder in voorgaande zittingen heeft ervaren
als “strijdvaardig, goed voorbereid en immer correct”, zodat het hier om een incident
lijkt te gaan. Ook in het signaal inzake het bezoek aan de PI Lelystad op 14 september
2023 (rov. 3.23) ziet het hof geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Ten aanzien
van dit bezoek overweegt het hof dat het verweerder vrij stond te verzoeken meer gedetineerden
te spreken dan vooraf was aangegeven. Dat verweerder zich daarbij onvriendelijk zou
hebben opgesteld levert, indien juist, op zichzelf niet zonder meer een tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen op. Met betrekking tot het incident op de McDonalds-parkeerplaats
(rov. 3.9) geldt naar het oordeel van het hof dat het handelen van verweerder, waarbij
hij een van zijn cliënten met een (destijds nog niet verboden) lachgastank heeft laten
plaatsnemen op de bestuurdersstoel van zijn auto, ongelukkig is geweest en dat verweerder
hierin meer distantie tot zijn cliënten had moeten betrachten. Verweerder heeft verklaard
dat hij van dit incident geleerd heeft en dat hij nooit meer op een dergelijke manier
met cliënten afspreekt. Een tuchtrechtelijk verwijt kan verweerder echter niet worden
gemaakt.
7.6 Ten aanzien van het signaal van de beklagvoorzitter van de PI Krimpen aan den IJssel (rov. 3.6) constateert het hof dat verweerder een (deels) andere lezing van de feitelijke gebeurtenissen geeft. Volgens verweerder ving de zitting veel later aan dan gepland en gaf de voorzitter meteen te kennen dat de cliënt van verweerder sneller en korter moest praten omdat er weinig tijd over was voor de zitting. Volgens verweerder heeft de voorzitter zijn cliënt daarop meerdere keren onderbroken, waarop verweerder heeft geconstateerd dat geen eerlijk proces werd geboden en hij een wrakingsverzoek heeft ingediend waarin de voorzitter uiteindelijk heeft berust. Het hof stelt voorop dat het signaal van de beklagvoorzitter is onderbouwd met een proces-verbaal van de zitting, wat voor het hof als kenbron heeft te gelden voor hetgeen is voorgevallen op de zitting. Uit dit proces-verbaal maakt het hof op dat verweerder – zo heeft hij ook erkend – bij herhaling de voorzitter heeft geïnterrumpeerd. Het hof neemt aan dat de voorzitter van de beklagcommissie het gedrag van verweerder als hinderlijk heeft ervaren en dat dit de sfeer op de zitting niet ten goede is gekomen. Het had verweerder gepast een tactvollere toon aan te slaan. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.
Feiten staan vast en tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
7.7 Met betrekking tot het signaal van de rechter-commissaris na getuigenverhoren
(rov. 3.11) overweegt het hof als volgt. Uit de melding van de rechter-commissaris
maakt het hof op dat verweerder zich op meerdere momenten ongepast heeft uitgelaten.
Zo heeft verweerder tijdens het getuigenverhoor tegen de rechter-commissaris opgemerkt
“dat zij zich wel van de domme kan houden” en maakte hij na een onsuccesvolle wraking
de opmerking “daar gaan we al weer” bij een voor verweerder onwelgevallige beslissing
van de rechter-commissaris. Ook heeft verweerder op een vraag van de officier van
justitie rond 16:55 uur hoeveel vragen verweerder nog voor de getuige had gevraagd
“of de officier soms om vijf uur naar huis moest”. Deze uitingen getuigen, in de context
waarin zij zijn gedaan, van onvoldoende distantie en zijn onbetamelijk en onprofessioneel.
Verder is verweerder in het bijzijn van een van de getuigen de discussie met de rechter-commissaris
aangegaan omtrent de planning van de getuigenverhoren. Het hof is ten aanzien van
het signaal van de rechter-commissaris van oordeel dat verweerder zich niet professioneel
heeft gedragen zoals een advocaat betaamt. Ten aanzien van de discussies met de rechter-commissaris
heeft verweerder daarbij ook erkend dat het niet verstandig was dergelijke discussies
in het bijzijn van getuigen te voeren en dat hij dit tegenwoordig anders aanpakt.
Al met al is bij dit signaal verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
7.8 Ook in het signaal over het Meme-incident (rov. 3.16) is er reden om daaraan de conclusie te verbinden dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het hof stelt voorop dat het met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid in PI’s van groot belang is dat advocaten op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gebruik maken van de aan hen toekomende bevoegdheid digitale gegevensdragers in PI’s mee naar binnen te nemen wanneer zij beroepshalve gedetineerden bezoeken. Van een advocaat mag in dat kader worden verlangd dat hij zijn mobiele telefoon tijdens het bezoeken van cliënten in detentie uitsluitend gebruikt voor in die setting noodzakelijke doeleinden en dat steeds wordt voorkomen dat het aan advocaten gegeven vertrouwen wordt geschonden. Verweerder heeft op 16 juni 2023 niet op een zorgvuldige en verantwoorde wijze gebruik gemaakt van zijn mobiele telefoon door zijn cliënt de gelegenheid te bieden mee te kijken op het scherm van zijn telefoon waarop niet-zaaksgerelateerde content (een ‘meme’) te zien was. Verweerder heeft verklaard in te zien dat het niet de bedoeling is dat een advocaat binnen een PI een meme laat zien aan zijn cliënt en heeft erkend dat hij in zoverre onachtzaam heeft gehandeld. Verweerder heeft verklaard sindsdien zijn mobiele telefoon in de PI uitsluitend voor zakelijke doeleinden te gebruiken. Het hof is van oordeel dat het handelen van verweerder onzorgvuldig en onprofessioneel was, en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar.
7.9 Het hof concludeert op grond van het voorgaande onder 7.7 en 7.8 dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Slotsom
7.10 Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep tegen het gegrond verklaarde dekenbezwaar deels slaagt. Het hof zal de beslissing van de raad waarin het dekenbezwaar gegrond is verklaard voor zover het betreft de klachtonderdelen als hiervoor vermeld onder rov. 7.4-7.6 in zoverre vernietigen.
8 MAATREGEL
8.1 Ter zitting van het hof heeft verweerder naar voren gebracht dat hij zich heeft gespecialiseerd in het detentierecht en dat hij op dit gebied vele zaken behandelt. Verweerder doet dat met grote gedrevenheid en zoekt daarbij, zo geeft hij aan, met regelmaat de grenzen op. Hetgeen door het hof onder 7.7 en 7.8 als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is aangemerkt wordt op geen enkele wijze gerechtvaardigd doordat verweerder zijn vak gedreven uitoefent. Dat handelen was niet professioneel en met dat handelen overschreed verweerder de grens van wat een advocaat betaamt. Bij het vaststellen van de maatregel heeft het hof ten gunste van verweerder acht geslagen op de jonge leeftijd van verweerder en zijn relatieve onervarenheid (ten tijde van de aan het dekenbezwaar ten grondslag gelegde gebeurtenissen). Het hof acht een waarschuwing passend en geboden.
8.2 Voorts overweegt het hof nog het volgende. Dat de overige signalen en meldingen zoals die door de deken zijn gepresenteerd en onder 7.4-7.6 zijn besproken onvoldoende aanknopingspunten bieden, ook in onderlinge samenhang bezien, om daaraan een tuchtrechtelijk verwijt te verbinden laat onverlet dat het hof op grond van de signalen en meldingen wel vaststelt dat verweerder met zijn houding en gedrag met regelmaat weerstand oproept bij andere professionals binnen de strafrechtketen. Verweerder heeft zich daarbij op momenten tegen het onheuse aan opgesteld. Verweerder ziet zich vanuit de aard van zijn werkzaamheden regelmatig gesteld tegenover directeuren van de PI’s waarin zijn cliënten verblijven. Het hof acht het voorstelbaar dat daarbij wrijving kan ontstaan. De omstandigheid dat verweerder, zoals hij stelt, zijn cliënten met grote gedrevenheid bijstaat, levert echter geen vrijbrief op voor ongepast gedrag of onheuse bejegening. Verweerder heeft in hoger beroep verklaard dat hij inziet dat zijn gedrag weerstand op kan roepen en heeft er blijk van gegeven in te zien dat hij van bepaalde situaties moet leren. Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het doorlopen van een coaching traject, waarmee hij na de uitspraak in eerste aanleg al een voorzichtige start heeft gemaakt. Het hof beveelt verweerder een professioneel coachingstraject eveneens aan.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat ook het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van
artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure
bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 vernietigt de beslissing van 2 september 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-123/DH/RO/D, voor zover het betreft de klachtonderdelen als hiervoor vermeld onder rov. 7.4-7.6, de maatregel en de beslissing de in artikel 8a, lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn te verkorten tot twee jaar;
en doet opnieuw recht:
10.2 verklaart het dekenbezwaar gegrond met betrekking tot de klachtonderdelen zoals vermeld onder rov. 7.7 en 7.8;
10.3 legt aan de verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
10.4 bekrachtigt de beslissing van 2 september 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gegeven onder nummer 24-123/DH/RO/D, voor het overige;
10.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. A.J.J. van
Rijen, T.H. Tanja-van den Broek, E.C. Gelok en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid
van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 4 april 2025.