ECLI:NL:TAHVD:2025:59 Hof van Discipline 's Gravenhage 240315

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:59
Datum uitspraak: 04-04-2025
Datum publicatie: 08-04-2025
Zaaknummer(s): 240315
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Beklag artikel 13 ongegrond. Deken had geen reden om opnieuw een advocaat aan te wijzen. Bovendien is de procedure waarvoor klager een advocaat aangewezen wilde krijgen met een uitspraak geëindigd.


Beslissing van 4 april 2025
in de zaak 240315


naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:

klager

tegen:

Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam

de deken

1 DE PROCEDURE

Bij de deken
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 8 oktober 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat klager door eigen toedoen in de situatie terecht is gekomen dat hij geen advocaat (meer) heeft en dat de voorziening van artikel 13 Advocatenwet voor die situatie niet is bedoeld. De deken had immers eerder een advocaat aangewezen. De advocaat is dominus litis en bepaalt – in overleg met de cliënt – op welke manier zijn belangen in de procedure het best worden gediend. Het enkele feit dat klager het niet eens is met de wijze waarop de advocaat zijn zaak behandelt, levert volgens vaste jurisprudentie geen grond op voor aanwijzing van een andere advocaat.

Bij het hof
1.3 Klager heeft op 4 november 2024 (in acht e-mails met bijlagen) een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

1.4 Verder bevat het dossier:
- vijf e-mails van klager met bijlagen van 8 november 2024;
- e-mail van klager met bijlagen van 11 november 2024;
- het verweer van de deken.

1.5 Klager is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 1 maart 2025 een repliek in te dienen, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

1.6 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

2 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 Bij het gerechtshof Amsterdam was een hoger beroepsprocedure aanhangig, waarin klager appellant was. Klager werd in deze procedure bijgestaan door mr. W, die het hoger beroep voor hem had ingesteld en een memorie van grieven heeft ingediend. De wederpartij heeft daarop geantwoord met een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel. Mr. W heeft namens klager een concept memorie van antwoord in incidenteel appel opgesteld, waar klager het niet mee eens was. De memorie is niet ingediend en mr. W heeft zich op 26 juni 2023 aan de zaak onttrokken.

2.2 Op verzoek van klager heeft de deken op 13 juli 2023 een advocaat aangewezen “om de mogelijkheden in deze procedure te beoordelen”. De deken heeft aan deze aanwijzing de volgende voorwaarden verbonden:
“- De advocaat zal zich aan de hand van het beschikbaar gestelde dossier oriënteren op de juridische mogelijkheden van deze zaak en zij is uiteindelijk verantwoordelijk voor de keuzes die gemaakt dienen te worden. Zij is niet verplicht aan (al) uw wensen en eisen tegemoet te komen.
- Aanwijzingen die in het belang van uw zaak door de advocaat aan u worden gegeven, dienen door u te worden opgevolgd en u dient alle door de advocaat gevraagde informatie te verstrekken.”
Ook heeft de deken daarbij aangegeven:
“Indien u zich niet aan deze voorwaarden houdt, staat het de desbetreffende advocaat vrij zich terug te trekken. Ik zal vervolgens geen andere advocaat aanwijzen.”

2.3 Op 7 augustus 2024 heeft klager de deken bericht dat hij een second opinion wenste door een door de deken aan te wijzen andere advocaat. Op 8 augustus 2024 heeft klager de deken gevraagd de aangewezen advocaat te verplichten tekst en uitleg te geven in antwoord op al zijn vragen en haar niet toe te staan zich aan de zaak te onttrekken. Ook verzocht hij de deken haar stelling in te trekken, dat zij geen andere advocaat zou aanwijzen. In antwoord op deze berichten heeft de deken klager op 13 augustus 2024, kort gezegd, geadviseerd de adviezen van de aangewezen advocaat te volgen en klager medegedeeld dat hierin voor haar geen rol was weggelegd.

2.4 Op 7 oktober 2024 heeft klager bij de deken opnieuw om aanwijzing van een advocaat gevraagd, omdat de aangewezen advocaat geen producties wilde overleggen bij het gerechtshof. Uit navraag bij de aangewezen advocaat bleek dat zij zich op 12 augustus 2024 aan de zaak heeft onttrokken, omdat klager zich niet kon vinden in haar advies. Naar het oordeel van de advocaat zijn de stukken die klager nog bij het gerechtshof wil indienen, irrelevant in die procedure.

2.5 Op 6 maart 2025 heeft klager het hof een e-mail gezonden. Daaruit blijkt – onder meer – dat het gerechtshof Amsterdam inmiddels (eind)arrest heeft gewezen.


3 BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag
3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Hij is van mening dat het noodzakelijk is om bij het gerechtshof documenten over te leggen uit een procedure die in België loopt. Deze documenten zouden moeten aantonen dat ten onrechte sprake is van dwangvertegenwoordiging. De advocaat heeft dit bewijs achtergehouden en aldus onvolledig verweer gevoerd tegen de dwangvertegenwoordiging. Ook stelt klager dat de deken de aangewezen advocaat ten onrechte beperkingen heeft opgelegd.

Verweer
3.2 De deken heeft aangevoerd dat het ging om een hernieuwd aanwijzingsverzoek in dezelfde zaak als waarin bij brief van 13 juli 2023 eerder een advocaat was aangewezen. Uitgangspunt is dat de deken in één zaak slechts éénmaal tot aanwijzing van een advocaat overgaat. Bij een hernieuwd verzoek vindt een beoordeling plaats of aanwijzing van de tweede advocaat, gezien de omstandigheden en de houding van de rechtszoekende realistisch is. Klager wilde dat de aangewezen advocaat bepaalde producties in het geding bracht. De advocaat heeft klager herhaaldelijk uitgelegd dat zij daartoe geen reden zag en welke mogelijkheden er wel waren. Zij concludeerde uiteindelijk dat er onvoldoende vertrouwen was om de dienstverlening voor te zetten en heeft klager op 7 augustus 2024 in de gelegenheid gesteld om binnen één week alsnog zijn vertrouwen uit te spreken, hetgeen hij niet heeft gedaan. Het feit dat de aangewezen advocaat niet bereid was om de door klager gewenste processtrategie te volgen, als gevolg waarvan de opdracht is beëindigd, komt voor rekening van klager en is geen reden om een andere advocaat aan te wijzen.

4 BEOORDELING

Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Beoordeling
4.2 Het hof stelt voorop dat uitgangspunt is dat in beginsel slechts één keer een advocaat wordt aangewezen. Gelet op dit uitgangspunt moet er sprake zijn van bijzondere omstandigheden, wil een verzoeker een tweede maal aanspraak kunnen maken op toewijzing van een advocaat (zie ook HvD 30 oktober 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:202). Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in deze zaak geen sprake, omdat klager nu eenmaal niet kan eisen dat hem een advocaat wordt toegewezen die bereid is te doen wat klager van die advocaat verlangt (in dit geval bepaalde producties overleggen waarvan de eerder aangewezen advocaat de relevantie niet zag). De deken was op grond van het voorgaande niet gehouden opnieuw een advocaat aan te wijzen.

4.3 Bovendien is inmiddels gebleken dat de procedure, waarvoor klager een advocaat aangewezen wilde krijgen, met een uitspraak is geëindigd. Dat betekent dat klager geen belang meer heeft bij zijn beklag tegen de beslissing van de deken.

4.4 Ter voorlichting van klager merkt het hof op dat deze uitspraak uitsluitend ziet op de aanwijzingsbeslissing van de deken van 13 juli 2024. Het al dan niet aanwijzen van een advocaat voor enige andere dan de in die beslissing genoemde procedure is thans dus niet aan de orde.


5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 8 oktober 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.

Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. M.F.J.N. van Osch en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 4 april 2025.