ECLI:NL:TAHVD:2025:56 Hof van Discipline 's Gravenhage 230214
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:56 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-03-2025 |
Datum publicatie: | 03-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 230214 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen eigen advocaat ongegrond. Klager was het niet eens met een vonnis en de (wijze van) tenuitvoerlegging daarvan. Bijzonder zorgvuldige belangenbehartiging door de advocaat. Bekrachtiging beslissing raad. |
Beslissing van 31 maart 2025
in de zaak 230214
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. A.H. van Haga
1 INLEIDING
1.1 De raad heeft de klacht van klager tegen zijn voormalig advocaat ongegrond verklaard. Het hoger beroep van klager is tegen het grootste deel van die beslissing gericht. Klager verwijt verweerder met name ontoereikende dienstverlening, waarbij hij stelt dat verweerder had moeten optreden tegen de door de ex-echtgenote van klager genomen stappen bij verkoop van een onroerende zaak. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in
de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-123/DH/DH) een beslissing gewezen
op 3 juli 2023. In deze beslissing is de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond
verklaard. Het verzoek van klager tot schadevergoeding is afgewezen.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:137 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 31 juli 2023 ontvangen
door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift;
- nagekomen stukken van klager.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
3 februari 2025. Daar zijn klager en verweerder met zijn gemachtigde verschenen. Partijen
hebben hun standpunt toegelicht, klager aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel
uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klager is sinds 2011 verwikkeld in geschillen rondom de afwikkeling van zijn echtscheiding. Op 15 maart 2011 heeft een kantoorgenoot van verweerder een opdrachtbevestiging voor rechtsbijstand aan klager verzonden. Verweerder heeft klager vervolgens bijgestaan.
3.3 Op 10 juli 2019 heeft de rechtbank een vonnis gewezen in de zaak tussen klager
en zijn ex-partner en daarin onder meer het volgende overwogen:
“2.29 (….) De rechtbank ziet geen aanleiding om ofwel [klager] ofwel [ex-partner]
te machtigen deze verkoop geheel zelfstandig ter hand te nemen.(…)
De rechtbank: (…)
3.1 veroordeelt [ex-partner] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis
haar medewerking te verlenen aan de levering aan [klager] van de aandelen in [holding]
in overeenstemming met de door de notaris opgestelde akte van verdeling en levering,
zoals overgelegd in de procedure, met dien verstande dat daarin als peildatum moet
worden opgenomen 1 januari 2012;
3.2 bepaalt dat het vonnis in de plaats zal treden van de voor het opmaken van de
notariële akte vereiste deelverklaring, medewerking en handtekening van [ex-partner],
indien [ex-partner] niet uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het vonnis
haar medewerking verleent aan het bepaalde onder 3.1;
3.3 veroordeelt [ex-partner] om binnen vier maanden na betekening van het vonnis
al die handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat het
pand te [D] op haar kosten notarieel aan haar wordt geleverd ten overstaan van een
door haar aangewezen notaris en veroordeelt haar om bij de levering van het pand te
[D] een bedrag van € 78.494,03 aan [klager] te betalen uit hoofde van overbedeling
en exploitatie pand te [D];
3.4 veroordeelt partijen tot inschakeling van - bevestigt de benoeming van - makelaarskantoor
[B] als verkoopmakelaar voor de verkoop van het onroerend goed te [K], waarbij [B]
de vraagprijs en de laatprijs bindend dient vast te stellen en veroordeelt partijen
om gezamenlijk (andermaal) een opdracht aan [B] te geven voor de verkoop van het onroerend
goed, waarbij partijen verplicht worden te alle tijden via hun advocaten met [B] te
communiceren;
3.5 veroordeelt partijen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100 per
dag dat een partij in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,- tot het verlenen
van de nodige medewerking aan het toegang verschaffen aan de makelaar en eventuele
potentiële kopers tot de woning te [K], de bedrijfshal [adres 1] en de bedrijfshal
[adres 2]; en- tot het onvoorwaardelijk opvolgen van de redelijke schriftelijke aanwijzingen
van de makelaar ter zake van het verkoop klaar maken en houden van het onroerend goed
te [K], onder meer door de woning te [K] en de eventueel leegstaande bedrijfshal(len)
te [K] schoon en opgeruimd te houden en de woning te [K] te ontruimen uiterlijk een
week voorafgaand aan de levering onder afgifte van de sleutels aan de verkopend makelaar;
3.6 veroordeelt partijen tot het verlenen van de nodige medewerking aan het opstellen
en passeren van de koopovereenkomst en de transportakte met betrekking tot het onroerend
goed te [K] en bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van een in wettige vorm
opgemaakte akte strekkende tot ondertekenen door [klager] dan wel door [ex-partner]
van de koopovereenkomst dan wel van de notariële akte voor de levering van het onroerend
goed te [K], indien één van de partijen weigerachtig is aan de ondertekening van deze
koopovereenkomst of notariële akte mee te werken;
3.7 benoemt [accountant] te [N] met als taak het opstellen van een exploitatieoverzicht
van de inkomsten en uitgaven ten aanzien van de bedrijfshal [adres 1] en de bedrijfshal
[adres 2] in de periode van 1 januari 2012 tot de datum van levering;
3.8 veroordeelt partijen om de door [accountant] gevraagde informatie inzake de
exploitatie van de bedrijfshal [adres 1] en de bedrijfshal [adres 2] op diens eerste
verzoek binnen vijf werkdagen aan te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom
van € 100 per dag dat later dan de gestelde termijn aan het verzoek van de accountant
wordt voldaan, met een maximum van € 50.00. Partijen zullen de kosten van de accountant
ieder voor de helft dragen;
3.9 bepaalt dat partijen het exploitatieresultaat zoals opgesteld door [accountant]
over de periode vanaf 1 januari 2023 tot en met datum notariële levering het onroerend
goed te [K] aan een derde bij helfte dienen te verrekenen;
3.10 bepaalt de veroordelingen onder 3.1 tot en met 3.9 uitvoerbaar bij voorraad;”
3.4 Op 15 juli 2019 heeft verweerder het vonnis van 10 juli 2019 aan klager gezonden. In zijn brief aan klager heeft verweerder een aantal punten uit het vonnis kort besproken en aangekondigd dat hij de deurwaarder opdracht zal geven om zo spoedig mogelijk tot betekening van het vonnis aan de ex-partner over te gaan. Met betrekking tot het onroerend goed te K schrijft verweerder dat niet is bepaald wie het initiatief tot verkoop dient te nemen, waarbij verweerder voorstelt het initiatief aan de wederpartij over te laten. Verweerder heeft klager in zijn brief gewezen op de termijn voor het hoger beroep en geadviseerd geen hoger beroep in te stellen.
3.5 Verweerder heeft diezelfde dag:
- de deurwaarder verzocht het vonnis aan de ex-partner te betekenen;
- de notaris een e-mail gestuurd over de levering van de aandelen in de holding,
conform het vonnis;
- de advocaat van de ex-partner, mr. R, hiervan in kennis gesteld.
Klager heeft van al deze berichten een afschrift ontvangen.
3.6 Op 16 juli 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven dat hij voor wat betreft het initiatief tot contact opnemen het met verweerder eens is dat zij zullen afwachten. Ook heeft klager geschreven dat hij op een punt overweegt hoger beroep in te stellen (hypotheekrente bedrijfshal). Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en klager onder meer gewezen op een aantal (on)mogelijkheden en risico’s van hoger beroep.
3.7 Bij brief van 18 juli 2019 heeft verweerder de rechtbank verzocht een herstelvonnis af te geven in verband met een tweetal kennelijke verschrijvingen in het dictum van het vonnis. Verweerder heeft klager diezelfde dag een afschrift van zijn brief aan de rechtbank gezonden en daarbij vermeld dat vanwege de verschrijvingen nog niet tot betekening is overgegaan.
3.8 Op 18 juli 2019 heeft de notaris gegevens bij verweerder opgevraagd met betrekking tot de aandelen. Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd.
3.9 Op 24 juli 2019 heeft mr. R in een e-mail aan verweerder onder meer gewezen op het feit dat de advocaten dienen te communiceren met de makelaar. Zij heeft een conceptmail namens mr. R en verweerder bijgevoegd. Ook heeft zij verzocht om opheffing van het beslag dat op de woning van de ex-partner lag.
3.10 Verweerder heeft deze e-mail op 25 juli 2019 doorgestuurd naar klager met het verzoek hem te bevestigen dat hij de deurwaarder kan instrueren tot opheffing van het beslag. Ook heeft verweerder klager om een reactie op de conceptmail van mr. R gevraagd. Diezelfde dag heeft verweerder klager per e-mail onder meer bericht dat appel tegen de overweging over de hypotheekrente van de bedrijfshal mogelijk lijkt en daarbij gemotiveerd aangegeven dat hij blijft bij zijn advies om geen hoger beroep in te stellen.
3.11 Op 30 juli 2019 heeft klager gereageerd op verweerders berichten van 25 juli 2019. Verweerder heeft diezelfde dag een concepttekst voor een bericht aan mr. R aan klager gezonden. Klager en verweerder hebben vervolgens gecorrespondeerd over het aan de makelaar te zenden bericht.
3.12 Op 8 augustus 2019 heeft verweerder in een e-mail aan mr. R onder meer geschreven wat klager in het bericht aan de makelaar opgenomen wenst te zien en dat hij niet bevoegd is te beslissen ten aanzien van het (door de holding gelegde) beslag. Diezelfde dag heeft mr. R verweerder per e-mail laten weten dat zij zijn bericht onacceptabel vindt en dat zij niet akkoord gaat met de door hem voorgestelde aanpassingen en aanvulling.
3.13 Op 8 augustus 2019 heeft mr. R aan de makelaar (cc aan verweerder) onder
meer geschreven:
“Inmiddels is de procedure in deze zaak afgerond met een vonnis van de rechtbank Den
Haag van 10 juli 2019. U treft dit hierbij eveneens aan en ik vraag uw aandacht voor
hetgeen in 3.4, 3.5 en 3.6 is gesteld in de beslissing over de panden in K (…).
Graag verzoek ik u de verkoop van deze panden ter hand te nemen.”
De makelaar heeft diezelfde dag aan mr. R (en cc aan verweerder) bevestigd dat hij
met de verkoopopdracht aan de slag zal gaan.
3.14 Op 21 augustus 2019 heeft de rechtbank een herstelvonnis gewezen conform verweerders verzoek.
3.15 Op 1 september 2019 heeft de makelaar verweerder en mr. R geïnformeerd over een op het onroerend goed in K uitgebracht bod.
3.16 Op 2 september 2019 heeft verweerder klager een concepttekst voor een bericht
aan de makelaar gestuurd. Na reactie en akkoord van klager heeft verweerder diezelfde
dag een e-mail naar de makelaar gestuurd, onder meer inhoudende:
“In bovenvermelde zaak bent u inmiddels, op basis van de opdracht daartoe van [mr.
R] druk doende met de verkoop van de onroerende zaken te [K]. In het vonnis van de
rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 is expliciet bepaald dat partijen gezamenlijk
de opdracht tot verkoop dienen te verstrekken. Daarnaast hebben partijen nimmer een
schriftelijke verkoopopdracht van u ontvangen, laat staan ondertekend. Het lijkt erop
als er stappen worden overgeslagen.
Voorts blijkt uit de van u ontvangen mails dat u ‘slechts’ nadere informatie verzoekt
over het verhuurde pand aan [adres 1]. Echter, het pand aan [adres 2] is ook verhuurd,
waarvoor ik u eveneens verwijs naar het vonnis van de rechtbank. Daarnaast is de locatie
door de gemeente aangemerkt als ‘potentieel aanwezige verontreinigde grond”. Dit zijn
allemaal factoren waarvan potentiële kopers in kennis dienen te worden gesteld en
cliënt vraagt zich af of dat ook is gebeurd.”
3.17 Op 4 september 2019 heeft verweerder klager onder meer het volgende geschreven:
“In bovenvermelde zaak heeft u mij bij mail van 2 september jl. verzocht om een kort
gedingprocedure te initiëren teneinde te komen tot stopzetting van de verkoopopdracht
bij [makelaar]. De onderliggende argumenten uwerzijds zijn – kort gezegd – dat de
verkoopopdracht niet gezamenlijk (dus door u en uw ex-echtgenote) is verstrekt en
dat [makelaar] de panden te koop heeft gezet zonder de (volledige) juiste informatie
te verschaffen aan de potentiële kopers. Ik zal u hieronder adviseren aangaande de
(on)mogelijkheden voor het opstarten van een kort gedingprocedure.
(…) Met inachtneming van de overwegingen in voornoemd vonnis en de uiteindelijke
beslissingen, moet ik concluderen dat de rechtbank een en ander met betrekking tot
de verkoop (en overigens ook op de overige punten) flink heeft ‘dichtgetimmerd’ en
weinig tot geen ruimte overlaat voor discussies.
De rechtbank heeft u en uw ex-echtgenote veroordeeld tot inschakeling van [makelaar],
alsmede om gezamenlijk een verkoopopdracht te verstrekken. Voorafgaande aan mijn vakantie
is, op instigatie van [mr. R], geprobeerd om overeenstemming te krijgen over de inhoud
van een gezamenlijke brief/mail aan de makelaar. De inhoud had summier kunnen blijven
en ‘slechts’ kunnen bestaan uit een blanco verstrekking van de verkoopopdracht. U
liet mij weten dat u echter een aantal aanvullende zaken reeds in de opdrachtbevestiging
aan de makelaar wilde overbrengen. [Mr. R] is hiermee niet akkoord gegaan, om welke
reden zij heeft besloten de makelaar zelf (alvast) aan te schrijven. Ik ben het met
u eens dat de makelaar vervolgens u had moeten verzoeken of u eveneens de opdracht
wenste te verstrekken. De makelaar heeft dit nagelaten en is vervolgens zeer voortvarend
te werk gegaan. Het oordeel van de rechtbank is echter duidelijk en verplicht u en
uw ex-echtgenote om een opdracht te verstrekken. Uit de woorden ‘gezamenlijk’ blijkt
niet direct dat u en uw ex-echtgenote een opdrachtbevestigingsbrief samen hadden moeten
verstrekken, maar kan ook zo worden uitgelegd dat u beiden – los van elkaar – de opdracht
dienden te verstrekken. Mijns inziens laat het vonnis van de rechtbank geen andere
conclusie toe dan dat u alsnog de opdracht schriftelijk moet verstrekken. In voornoemde
is – vanuit juridisch oogpunt – echter geen reden gelegen om succesvol een kort gedingprocedure
te initiëren teneinde te komen tot stopzetting van de verkoop.
Dan voor wat betreft de onjuiste voorstelling van zaken welke de makelaar schetst
ten aanzien van de onroerende zaken. (…) Al met al schetst de makelaar (…) een aantal
zaken verkeerd voor. (…) Nogmaals: dit is onvoldoende om de verkoop gestaakt te krijgen
en dit lijkt mij ook niet in uw belang omdat u natuurlijk ook verder wilt. Wat van
belang is, is dat wij bovengenoemde factoren zoveel mogelijk aan de hand van onderliggende
stukken onder de aandacht brengen van de makelaar.”
3.18 Op 4 september 2019 heeft de makelaar aan onder meer verweerder een koopvoorstel
voor het onroerend goed te K gestuurd. Verweerder heeft dit op 5 september 2019 aan
klager doorgestuurd en daarbij onder meer geschreven:
“Uit dit bod blijkt wel dat de makelaar de potentiële koper heeft geïnformeerd over
de eventueel verontreinigde grond. Daarnaast is een ‘pijnpunt’ voor u weggenomen nu
de potentiële koper aangeeft de huurcontracten te zullen eerbiedigen. (…)
Mijn voorstel zou zijn om de makelaar allereerst te vragen of hij de potentiële
kopers heeft gewezen op de niet-zichtbare gebreken, in welk geval ik gaarne van u
verneem om welke gebreken het dan exact gaat. Het is dan aan de makelaar om te beoordelen
of het nodig is om deze gebreken al dan niet aan de potentiële koper mede te delen.
Mochten de potentiële kopers van alle ‘ins en outs’ op de hoogte zijn, dan adviseer
ik u het bod te aanvaarden, waarbij ik tevens aanteken dat ingevolge het vonnis van
de rechtbank in principe de goedkeuring van partijen niet noodzakelijk is nu de rechtbank
heeft bepaald dat de makelaar de laatprijs bindend mag vaststellen. Wellicht zit er
nog wel enige onderhandelingsruimte in de gewenste opleverdatum van 1 november a.s.”
3.19 Op 9 september 2019 heeft verweerder een e-mail van de makelaar van een dag
eerder naar klager doorgestuurd. Verweerder schrijft in zijn e-mail aan klager onder
meer:
“De makelaar heeft aangegeven dat de potentiële kopers een huurcontract en eventuele
verontreinigde grond voor hun rekening zullen nemen. Dat betekent dat de makelaar
de potentiële kopers dus wel in kennis heeft gesteld van de juiste gegevens. Daarnaast
ga ik er van uit dat de potentiële kopers op de hoogte zijn van het bestemmingsplan
op grond waarvan in de bedrijfswoning alleen mag worden gewoond indien de bewoner
ook een bedrijf in een van de panden uitoefent. (…) Om onduidelijkheden te voorkomen
denk ik dat het nog wel van belang is dat wij bij de makelaar navraag doen over het
feit of de potentiële kopers van voornoemde aspecten in kennis zijn gesteld. Indien
de makelaar dit bevestigd, is de spreekwoordelijke kous daarmee af.
Dan nog voor wat betreft het verstrekken van de opdracht. U geeft aan deze opdracht
niet te hebben verstrekt. Dat kan wellicht wel zo zijn, alleen de rechtbank heeft
u veroordeeld om uw opdracht aan de makelaar te verstrekken.
Gezien bovenstaande, alsmede het vonnis van de rechtbank laat ik u hierdoor weten
dat ik geen enkele mogelijkheid zie om succesvol een kort geding procedure te initiëren
teneinde te komen tot staking van de verkoop. Ik zal hier dan ook niet toe overgaan.
Ik ga geen procedure starten waarmee, in mijn ogen en vanuit juridisch oogpunt, geen
enkel resultaat voor u kan worden behaald; sterker nog: de kans is heel groot dat
u in een kort geding procedure zult worden veroordeeld in de proceskosten.”
3.20 Klager heeft verweerder diezelfde dag onder meer geschreven:
“Zoals dit weekend al gemeld ga ik niet accoord met een bod zolang de makelaar geen
openheid van zaken geeft. (…) Ik vind het ook niet netjes om de kopers niet te wijzen
op het bestemmingsplan.”
3.21 Op 11 september 2019 heeft verweerder klager een concepttekst voor de makelaar
gestuurd, met de vraag aan de makelaar of hij potentiële kopers van een aantal zaken
in kennis heeft gesteld. Klager heeft diezelfde dag geantwoord dat hij niet akkoord
is. Hij schrijft verder:
“Zoals in mijn laatste bericht aangegeven wil ik dat de verkoop gaat zoals de rechter
heeft bepaald. De eerste aanzet ter correctie is in de email van 2 september gegeven.”
3.22 Op 12 september 2019 heeft verweerder klager per e-mail negatief geadviseerd
over het in appel gaan tegen de overweging van de rechtbank dat de hypotheekrente
niet thuishoort in het exploitatieoverzicht van de bedrijfspanden dat de accountant
zal opstellen. Verweerder schrijft onder meer:
“Ik meen dat we nu op het punt zijn aangekomen dat er niet verder dient te worden
geprocedeerd, maar dat zaken daadwerkelijk moeten worden afgehandeld zodat u op een
zo goed mogelijk manier een stap kunt zetten naar de toekomst. (…)
Als u persisteert in uw standpunt met betrekking tot de makelaar, alsmede met betrekking
tot de opheffing van het beslag, dan zal de wederpartij gerechtelijke procedures gaan
starten waarbij zal worden gevorderd dat u onder verbeurte van aanzienlijke dwangsommen,
uw medewerking zal moeten verlenen. Gezien de huidige stand van zaken acht ik de kans,
in ieder geval met betrekking tot het gelegde beslag, zeer groot dat de vordering
zal worden toegewezen en dat u daarnaast ook nog zult worden veroordeeld in de kosten
van de procedure.“
Klager heeft diezelfde dag daarop onder meer geantwoord dat hij niet anders kan
dan hiertegen in beroep gaan omdat anders een persoonlijk faillissement dreigt.
3.23 Op 12 september 2019 heeft de makelaar naar onder meer verweerder een concept
koopovereenkomst gestuurd met het verzoek om goedkeuring. Verweerder heeft dit op
13 september 2019 doorgestuurd naar klager en daarbij onder meer geschreven:
“[Makelaar] stelt – terecht- dat het vonnis er in voorziet dat hij de verkoop voortzet.
(…)
Nogmaals: we moeten nu echt reageren naar [makelaar] toe, omdat hij anders ingevolge
het vonnis van de rechtbank verder gaat met het verkoopproces.”
3.24 Klager heeft onder meer geantwoord:
“Ik begrijp niet waarom U maar blijft zeggen dat ik niet reageer. Ik heb al vele malen
gezegd niet accoord te gaan maar U weigert dit door te geven. Ik heb ook [mr. R] laten
weten niet accoord te gaan.”
Verweerder heeft daarop gereageerd met:
“Ingevolge het vonnis bepaalde de makelaar de laatprijs. Afwijzen van het bod heeft
dan ook geen enkel zin. De makelaar moet gevraagd worden of hij alle relevante gegevens
aan de potentiële kopers heeft verstrekt. Ik heb u hiertoe meerdere malen een concept
mail tbv de makelaar doen toekomen doch u gaf mij te kennen deze niet te verzenden.
Een blanco afwijzing van het bod hoeft de makelaar niet te accepteren.”
Klager heeft daarop diezelfde dag aan verweerder geschreven: “Doe dat dan maar”
3.25 Verweerder heeft op 13 september 2019 gemotiveerd aan klager laten weten dat de e-mail van klager zijn standpunt ten aanzien van het hoger beroep niet heeft gewijzigd.
3.26 Op 16 september 2019 heeft verweerder de makelaar onder meer geschreven:
“Alvorens het bod in overweging te kunnen nemen en in het verlengde daarvan over te
gaan tot het bekijken van de concept koopovereenkomst, is het van belang om te weten
of de potentiële kopers in kennis zijn gesteld van het feit dat alle bedrijfspanden
zijn verhuurd, de bedrijfswoning ingevolge het bestemmingsplan alleen mag worden bewoond
door één van de huurders van de panden, en de grond door de gemeente is aangemerkt
als ‘mogelijke locatie voor bodemverontreiniging’.
Wilt u zo vriendelijk om mij schriftelijk te bevestigen dat u de potentiële kopers
van het voornoemde in kennis heeft gesteld?”
De makelaar heeft verweerder diezelfde dag laten weten dat hij aan zijn mededelingsplicht
heeft voldaan, wat ook blijkt uit de gemaakte afspraken die zijn verwerkt in de concept
koopovereenkomst.
Verweerder heeft diezelfde dag nogmaals uitdrukkelijk gevraagd of de makelaar de
kopers in kennis heeft gesteld van verschillende zaken.
3.27 Op 16 september 2019 heeft klager in een e-mail aan verweerder gereageerd op de concept koopovereenkomst. Klager merkt daarbij onder meer op dat de vervuilde grond niet als bekend wordt genoemd en er geen uitsluitsel is welke huurcontracten worden overgenomen.
3.28 Na akkoord van klager heeft verweerder klagers opmerkingen op 18 september 2019 aan de makelaar gezonden.
3.29 Op 18 september 2019 heeft verweerder klager een bericht gestuurd in reactie
op klagers ongedateerde brief met bijlagen met als onderwerp ‘Beroep vonnis 10 juli
2019 versie 2’. Verweerder gaat in zijn brief puntsgewijs in op de door klager genoemde
grieven met conclusie:
“Als ik al uw grieven op het vonnis van de rechtbank Den Haag van 10 juli 2019 bekijk,
moet ik concluderen dat het voor 95% niet mogelijk is om appel in te stellen bij het
gerechtshof Den Haag. Voor de minimale punten die wel appellabel zijn, moet ik concluderen
dat de kosten niet op zullen wegen tegen de baten, en ook niet tegen het risico dat
in appel zaken die in de bodemprocedure ten gunste van u zijn uitgevallen, door het
gerechtshof worden vernietigd, waardoor een nadeliger resultaat voor u ontstaat. Omdat
ik uw belangen naar beste weten moet behartigen, moet ik u negatief adviseren over
instelling van appel en laat ik u tevens al weten dat als u mijn advies niet volgt,
ik namens u geen appel zal gaan instellen omdat ik meen dat – als ik daartoe over
zou gaan – ik uw belangen niet goed behartig.”
3.30 Op 19 september 2019 heeft de makelaar in een e-mail aan verweerder laten weten dat zijn vragen zijn beantwoord en dat de concept koopovereenkomst zijns inziens niet hoeft te worden aangepast. Verweerder heeft de makelaar geantwoord dat de concept koopovereenkomst wel dient te worden aangepast, waarbij hij verwijst naar zijn eerdere e-mail. De makelaar heeft vervolgens op verweerders opmerkingen gereageerd. Verweerder heeft dit bericht nog diezelfde dag doorgestuurd naar klager.
3.31 Op 23 september 2019 heeft klager gereageerd in een e-mail aan verweerder en verschillende opmerkingen gemaakt, onder meer dat pas na ontvangst van de volledige verkoopovereenkomst kan worden begonnen met de beoordeling ervan. Verweerder heeft klager daarop een conceptbericht voor de makelaar gezonden, waarin een aantal van klagers opmerkingen waren verwerkt.
3.32 Op 23 september 2019 heeft de makelaar de door de koper en de ex-partner
getekende koopovereenkomst inzake de verkoop van het onroerend goed te K aan verweerder
gezonden met het verzoek voor ondertekening door klager zorg te dragen. Verweerder
heeft dit bericht op 24 september 2019 aan klager doorgestuurd en daarbij onder meer
geschreven:
“De vraag is thans nog of het nog zin heeft om de concept mail voor [makelaar], die
ik u gister heb toegezonden, te verzenden. Ik denk echter dat het toch van belang
is dat deze wordt verzonden. Ik verzoek u dan ook vriendelijk mij dat nog te laten
weten.
Nu er een getekende koopovereenkomst ligt, verwacht ik niet dat er nog iets zal
worden aangepast. U zult er dus rekening mee moeten houden dat de bijgesloten koopovereenkomst
de koopovereenkomst is zoals die geldt.”
3.33 Op 25 september 2019 hebben klager en verweerder gecorrespondeerd over de aan de makelaar te sturen e-mail, waarna verweerder (na akkoord van klager) een bericht naar de makelaar heeft gestuurd met verschillende opmerkingen.
3.34 Op 26 september 2019 heeft verweerder de reactie van de makelaar naar klager
gestuurd en onder meer geschreven:
“De inhoud spreekt voor zich. Hij meent al de bij u levende vragen genoegzaam te hebben
beantwoord. Hier zult u het mee moeten doen. (…)
Eergisteren heb ik u de al deels ondertekende koopovereenkomst toegezonden. Ik verneem
gaarne of u deze wenst te ondertekenen. In het ontkennende geval zal de makelaar,
gezien de inhoud van het vonnis van de rechtbank de koop doorgang kunnen laten vinden.”
3.35 Op 30 september 2019 heeft verweerder klager om een reactie op zijn berichten gevraagd.
3.36 Op 1 oktober 2019 heeft de makelaar de koopovereenkomst naar de notaris gestuurd. In de e-mail verwijst de makelaar naar “het relevante gedeelte uit het vonnis (artikel 3.6)”.
3.37 Op 2 oktober 2019 heeft verweerder een e-mail van de notaris naar klager doorgestuurd met het verzoek om reactie.
3.38 Op 8 oktober 2019 heeft verweerder klager geschreven:
“In afwachting van de ontwikkelingen in het verkooptraject, heb ik het herstelvonnis
tot op heden nog niet aan uw ex-echtgenote laten betekenen. Ik wil hier echter nu
wel toe overgaan omdat dan de termijnen van uw ex-echtgenote, betrekking hebbende
op de aandelenlevering, betaling van een geldbedrag aan u en de levering van het pand
te [D], gaan lopen. Heb ik uw toestemming om de deurwaarder te berichten tot betekening
over te gaan?”
3.39 Op 10 oktober 2019 heeft verweerder de notaris laten weten dat hij nog geen contact heeft gehad met klager, maar dat hij de notaris wel al wil laten weten dat het saldo van de verkoopopbrengst niet bij helfte aan partijen ten goede komt. Verweerder heeft de notaris erop gewezen dat klagers deel groter is te stellen op een bedrag van € 22.689,-.Verweerder heeft deze e-mail diezelfde dag doorgestuurd naar klager.
3.40 Op 11 oktober 2019 heeft de notaris onder meer een concept nota van afrekening aan verweerder gezonden. Verweerder heeft deze e-mail op 14 oktober 2019 doorgestuurd naar klager.
3.41 Op 17 oktober 2019 heeft de notaris correspondentie aan verweerder gezonden, welke hij diezelfde dag per post aan klager zou zenden.
3.42 Op 17 oktober 2019 heeft de deurwaarder, op verzoek van de ex-partner, (de grosse van) het vonnis van 10 juli 2019 aan klager betekend.
3.43 Op 19 oktober 2019 heeft klager de notaris aangeschreven en onder meer geschreven dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen conform de beschikking van de rechtbank. Ook heeft klager een opmerking gemaakt over de courtage van de makelaar.
3.44 Op 21 oktober 2019 heeft klager verweerder onder meer geschreven dat hij
weet dat hij door de makelaar wordt opgelicht, dat de makelaar niet conform de beschikking
heeft gehandeld en dat de overdracht voor 1 november moet worden geblokkeerd. Verweerder
heeft diezelfde dag gereageerd en gemotiveerd aan klager laten weten dat hij geen
mogelijkheden ziet om in rechte de notariële levering tegen te houden. Verweerder
schrijft onder meer:
“Ik kan dus ook op dit moment geen actie ondernemen en zal ook geen actie onderneming
om de notariële levering tegen te houden. (…)
Tot slot nam ik kennis van uw terugbelverzoek. Aangezien ik hedenmiddag moeilijk
te bereiken ben, adviseer ik u, mocht u nog vragen hebben, mij te mailen. Anders ben
ik morgenmiddag weer redelijk te bereiken.”
3.45 Op 22 oktober 2019 heeft de notaris een e-mail van klager naar verweerder doorgestuurd en daarop inhoudelijk gereageerd.
3.46 Op 28 oktober 2019 heeft verweerder per e-mail aan klager gevraagd hem te bevestigen dat hij akkoord is met betekening van het herstelvonnis aan de ex-partner.
3.47 Op 30 oktober 2019 heeft verweerder klager per e-mail een overzicht gegeven van de stand van zaken en hem gevraagd om zijn nieuwe woonadres. Diezelfde dag heeft verweerder klager geschreven dat hij van de notaris heeft begrepen dat de ex-partner nog niet haar medewerking heeft verleend aan levering van de aandelen in de holding, en klagers akkoord verzocht voor betekening van het vonnis aan de ex-partner.
3.48 Op 1 november 2019 heeft de notariële levering van de onroerende zaken te K (waaronder de voormalige echtelijke woning waar klager tot aan dat moment verbleef) aan een derde plaatsgevonden. De notaris heeft verweerder naar het rekeningnummer van klager gevraagd. Verweerder heeft op 1 november 2019 aan de notaris laten weten dat hij dit bij klager heeft opgevraagd, maar nog geen reactie heeft ontvangen.
3.49 Op 13 november 2019 heeft mr. R in een e-mail aan de accountant (cc aan verweerder)
onder meer geschreven:
“Hierbij treft u een vonnis van de Rechtbank Den Haag d.d. 10 juli 2019 jl. aan, met
een herstelvonnis van 21 augustus 2019. (…)In 3.7 van het vonnis van 10 juli jl. is
uw kantoor benoemd met als taak het opstellen van het exploitatieoverzicht ten aanzien
van de hallen tot datum levering. (…)
Graag verzoek ik u mij te bevestigen dat u conform de opdracht door de Rechtbank
het exploitatieoverzicht zult opstellen en schriftelijk aangeeft welke informatie
u en van welke partij wenst te ontvangen.”
Verweerder heeft dit bericht op 14 november 2019 doorgestuurd naar klager.
3.50 Op 19 november 2019 heeft de notaris verweerder geschreven dat nog geen rekeningnummer van klager is ontvangen en of het mogelijk is de gelden naar verweerders derdengeldenrekening te boeken.
3.51 Op 10 december 2019 heeft de notaris een e-mail aan klager (cc aan verweerder) gestuurd over de akte van verdeling en levering van het pand te D.
3.52 Op 11 december 2019 heeft verweerder klager per e-mail dringend verzocht contact met hem op te nemen, onder meer omdat er een aanzienlijk bedrag voor klager klaarstaat bij de notaris.
3.53 Op 22 januari 2020 heeft verweerder een e-mail van mr. R aan de accountant doorgestuurd naar klager met het uitdrukkelijke verzoek aan klager om contact met verweerder op te nemen.
3.54 Op 13 februari 2020 heeft verweerder een e-mail van mr. R naar klager doorgestuurd, met het verzoek aan klager om contact op te nemen.
3.55 Op 27 februari 2022 is klager op verzoek van verweerders advocatenkantoor gedagvaard vanwege het onbetaald laten van facturen. De facturen zijn gericht aan de holding van klager. De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat de verkeerde (rechts)persoon is gedagvaard.
3.56 Bij brief van 4 maart 2020 heeft verweerder in een brief aan klager onder
meer geschreven:
“Ik heb u al meerdere malen, gedurende een periode van meerdere maanden, aangeschreven
met het verzoek contact met mij op te nemen. Tot op heden heb ik nog niet van u mogen
vernemen. (…)Mocht ik uiterlijk over 7 dagen niet van u hebben vernomen dan ga ik
over tot sluiting van uw dossier en dat zal ik ook aan [mr. R] laten weten.”
3.57 Op 16 maart 2020 heeft verweerder per e-mail aan mr. R laten weten dat hij zich heeft onttrokken aan de zaak van klager.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang,
in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel
46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Kwaliteit van de dienstverlening:
- Verweerder had moeten optreden tegen de verkoop van het onroerend goed te K. Klager
stelt dat misbruik is gemaakt van het vonnis van 10 juli 2019, dat het pand is gekocht
door een vriend van de makelaar en dat verweerder klagers verzoeken om op te treden
tegen de illegale verkoop heeft genegeerd. Verweerder had moeten optreden tegen misbruik
van het vonnis door de makelaar en de notaris en het transport moeten blokkeren. In
plaats daarvan heeft verweerder het transport zelfs gefaciliteerd en is hij de belangen
van de ex-partner gaan behartigen.
- Verweerder had meer actie moeten ondernemen ten aanzien van de aandelen in de
holding, het appartement te D en de opdracht aan de accountant.
b) (…)
c) Schade:
Klager heeft grote schade geleden. Verweerder heeft meer dan een half miljoen euro
in rekening gebracht voor de scheiding. Door de illegale verkoop is klager een periode
dakloos geweest. Klager stelt dat verweerder ervoor dient te zorgen dat het onroerend
goed wordt teruggebracht in de situatie zoals deze de dag voor het geven van de verkoopopdracht
bestond.
d) Lastercampagne:
Verweerder heeft klager in privé gedagvaard in verband met niet betaalde facturen.
De facturen waren echter niet aan klager gericht, maar aan de holding.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 Klachtonderdeel a – onroerend goed te K. De raad heeft verwezen naar gedragsregel 14 en overwogen dat verweerder meerdere keren voldoende duidelijk heeft gemaakt dat het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 10 juli 2019 of het starten van een kort gedingprocedure tegen de verkoop in zijn ogen zinloos was. Verweerder is, als dominus litis, niet verplicht elke opdracht van klager uit te voeren. Indien klager zich niet kon vinden in de aanpak van verweerder, dan had het op zijn weg gelegen om bijvoorbeeld een second opinion te vragen. Anders dan klager stelt, laat het vonnis van 10 juli 2019 daar wel degelijk ruimte voor, omdat partijen verplicht zijn om via hun advocaten (niet gespecificeerd welke persoon) met de makelaar te corresponderen. Klager is het in de kern niet eens met het bericht van 8 augustus 2019 van mr. R en het daaropvolgende verkooptraject. Dat sprake is van een persoonlijke verkoopopdracht van mr. R is de raad echter niet gebleken. Duidelijk is dat zij zich namens haar cliënte tot de makelaar heeft gewend. Verweerder heeft voldoende aan klager duidelijk gemaakt dat de rechtbank een en ander heeft ‘dichtgetimmerd’ en dat er juridisch geen mogelijkheid is het verkooptraject te stoppen.
5.2 Dat er amper bekendheid is gegeven aan de verkoop, dat kopers zijn geweerd en dat het pand is gekocht door een vriend van de makelaar heeft klager niet onderbouwd. Verweerder heeft de makelaar in overleg met klager voldoende geïnformeerd over de mogelijke gebreken van het onroerend goed. Het is de raad uit het klachtdossier niet gebleken dat verweerder kennelijk onjuist heeft opgetreden of de belangen van de ex-partner of haar advocaat heeft behartigd. Evenmin is gebleken dat verweerder het transport met de notaris heeft geregeld, omdat medewerking van klager, gelet op het vonnis van 10 juli 2019, niet nodig was.
5.3 Klachtonderdeel a – aandelen, appartement en accountant. Kern van het verwijt is dat verweerder geen actie heeft ondernomen ten aanzien van het transport van de aandelen in de holding en de overdracht van het appartement te D. Verweerder heeft voldoende toegelicht welke noodzakelijke handelingen hij heeft verricht in deze kwesties. Door een verschrijving was een herstelvonnis nodig voor betekening. Klager heeft, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder, nooit toestemming gegeven voor betekening van het herstelvonnis aan de ex-partner. Dat verweerder in deze kwesties een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken, is de raad niet gebleken. Overigens heeft de notariële levering van het appartement te D medio december 2019 plaatsgevonden. Met betrekking tot de accountant heeft de raad overwogen dat klager de mogelijkheid had zelf contact te onderhouden met de accountant. Dat heeft klager kennelijk ook gedaan, nu uit de correspondentie blijkt dat klager een map met stukken aan de accountant heeft overhandigd. Niet is gebleken dat verweerder contact moest onderhouden met de accountant. Evenmin is gebleken dat het aan verweerder te wijten is geweest dat de accountant de opdracht uiteindelijk niet heeft geaccepteerd.
5.4 Klachtonderdeel c – schade. Volgens klager vloeit de schade voort uit (met name) de illegale verkoop van het onroerend goed te K. De raad heeft al overwogen dat verweerder daarin geen verwijt valt te maken. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van een verzoek om schadevergoeding, nog los van het feit dat het verzoek onvoldoende concreet is. Evenmin is er grond om verweerder te gelasten tot herstel van de schade.
5.5 Klachtonderdeel d – lastercampagne. Duidelijk is dat verweerder of zijn kantoor klager heeft gedagvaard in verband met niet betaalde facturen. Deze facturen waren gericht aan de holding. De rechtbank heeft de vordering daarom afgewezen. Dit kan op zichzelf niet worden aangemerkt als een lastercampagne.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Klager heeft op alle klachtonderdelen, behalve klachtonderdeel b) (communicatie) hoger beroep ingesteld. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
1. De raad heeft miskend dat mr. R niet namens haar cliënte, maar persoonlijk de
verkoopopdracht heeft gegeven. Nergens wordt vermeld dat zij namens iemand anders
dan zichzelf handelt. Zij schreef op 8 augustus 2019: “Ik verzoek u de verkoop ter
hand te nemen.” In andere brieven schreef zij dat zij namens haar cliënte handelde,
maar hier niet. Dat maakt de verkoop illegaal.
2. Zelfs als de redenering van de raad wordt gevolgd, dan nog is er een eenzijdige
opdracht tot verkoop, terwijl in het vonnis is bepaald dat beide partijen opdracht
moesten geven. De vordering van de wederpartij om het alleenrecht tot verkoop te krijgen,
is in het vonnis afgewezen. Zonder door beide partijen getekende opdrachtbevestiging
is de verkoop eveneens illegaal. De door klager gestelde voorwaarden waren redelijk.
Verweerder had tegen het niet accepteren van die voorwaarden en dus de eenzijdige
opdracht stappen moeten ondernemen. Verweerder heeft ook bevestigd dat niet conform
het vonnis werd gehandeld door de makelaar en de wederpartij te berichten dat geen
gezamenlijke opdracht tot verkoop is verstrekt.
3. Verweerder is gaan meewerken met de illegale verkoop ondanks vele verzoeken
van klager om hier stappen tegen te ondernemen. Daarmee heeft hij de belangen van
klager enorm geschaad. Hij had met een beroep op het boetebeding moeten melden dat
alleen bij verkoop conform het vonnis toegang tot het pand kon worden gevraagd. In
plaats daarvan heeft hij de bezoekdata aan klager gestuurd met uitdrukkelijk verzoek
tot medewerking. Alles wat daarna is gebeurd, is in strijd met het vonnis geweest,
tot en met het passeren van de akte. Het pand is te goedkoop verkocht aan de koper
van de keuze van de makelaar zonder handtekening van klager. Klager heeft zijn deel
van de opbrengst niet ontvangen. Dat geld is overgeboekt naar het Ministerie van Financiën.
Klager is dakloos geworden.
4. De opmerking van klager “doe dan maar” betekent dat het niet uitmaakt wat
klager zegt, verweerder doet toch wat hij zelf wil.
5. Een second opinion was volgens het vonnis niet mogelijk, omdat in het vonnis
op pagina 1 is bepaald wie de advocaat van klager was. Als de rechtbank partijen de
vrijheid had gegeven een andere advocaat te kiezen, had dit in het vonnis gestaan.
6. Als enige reclame is er een melding op Funda geweest, waarin ook nog verkeerde
gegevens stonden. De makelaar heeft geweigerd te reageren op een informatieverzoek
van een van de huurders.
7. De raad heeft ten onrechte overwogen dat het appartement te D in 2019 is overgedragen.
In 2022 is de wederpartij een nieuwe procedure tegen klager begonnen om medewerking
af te dwingen.
8. Verweerder had moeten weigeren met de accountant te communiceren toen de accountant
zich in opdracht van mr. R tot hem wendde, maar hij heeft niets gedaan zodat klager
niets meer vernam.
9. Een lastercampagne is iemand aanhoudend lastig vallen zonder enig doel. Daarvan
is sprake bij de procedure die verweerder tegen klager heeft gevoerd, terwijl de facturen
aan zijn holding waren gericht. Het dagvaarden en volharden tot en met een vonnis
in een kansloze procedure is een lastercampagne.
Verweer
6.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant
is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen
als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat
de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen
als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening
houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij
een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor
kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft
gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat
er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van
breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof
7.2 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om
tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof
sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. De beroepsgronden
van klager falen. Het hof voegt hier nog aan toe dat verweerder naar het oordeel van
het hof bijzonder zorgvuldig heeft gehandeld bij het behartigen van de belangen van
klager. Hij heeft klager telkens weer gemotiveerd toegelicht welke mogelijkheden en
– vooral – onmogelijkheden er voor klager waren nadat de rechtbank het vonnis van
10 juli 2019 had gewezen. Verweerder heeft daarbij terecht ook duidelijke grenzen
gesteld aan hetgeen hij bereid was voor klager te doen. Het feit dat klager het niet
eens was met het vonnis van de rechtbank uit 2019, alsook met de tenuitvoerlegging
daarvan, brengt niet mee dat verweerder enig verwijt treft. Ook betekent het voorgaande
geenszins dat verweerder andere belangen dan die van klager voor ogen heeft gehad.
Het hof volgt klager ook niet in zijn te elfder ure ingenomen stelling dat verweerder
betalingen van de ex-partner zou hebben ontvangen. Hierop heeft verweerder niet meer
adequaat kunnen reageren. Wat daar ook van zij, de betalingen van facturen van verweerder
die de ex-partner van klager zou hebben voldaan, vermelden het debiteurennummer van
klager zelf en klager had ook toegang tot de betreffende bankrekening. Het hof gaat
er dan ook van uit dat het betalingen betreft van facturen die verweerder aan klager
heeft gezonden. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 3 juli 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 23-123/DH/DH.
Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. van der
Hoeven en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 31 maart 2025.