ECLI:NL:TAHVD:2025:5 Hof van Discipline 's Gravenhage 240110

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:5
Datum uitspraak: 13-01-2025
Datum publicatie: 14-01-2025
Zaaknummer(s): 240110
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft te vroeg gedeclareerd en beslag onder zijn voormalig client geprobeerd te leggen omdat de toevoeging nog niet definitief was ingetrokken en bovendien de rechter niet volledig en naar waarheid geinformeerd. Ook heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door onnodig grievend over zijn eigen client uit te laten tegenover de wederpartij. Deel bekrachtiging deels vernietiging beslissing raad. Schorsing voorwaardelijk.

Beslissing van 13 januari 2025
in de zaak 240110

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

gemachtigde: mr. R.H.J.G. Borger, advocaat te Kerkrade

1 INLEIDING

1.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een kwestie rondom de verkoop van het ouderlijk huis van klaagster en haar broer. Daarbij heeft verweerder verscheidene steken laten vallen. Verweerder heeft nagelaten om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen en hij heeft zich grievend uitgelaten over klaagster tegen de advocaat van de broer. Daarnaast heeft verweerder op uurbasis gedeclareerd en conservatoire maatregelen genomen om klaagster tot betaling te bewegen, terwijl aan haar een toevoeging was verleend.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad op een rij. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 23-856/DB/LI) een beslissing gewezen op 26 februari 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van een schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder nummer ECLI:NL:TADRSHE:2024:32 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 26 maart 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- de e-mail van 7 november 2024, met bijlagen van de zijde van klaagster;
- de e-mail van 7 november 2024, met bijlagen van de zijde van verweerder.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 november 2024. Daar zijn verweerder en klaagsters gemachtigde verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Klaagster en haar broer hebben na het overlijden van hun ouders (onder meer) een woning (hierna: de woning) geërfd. Tussen klaagster en haar broer is een geschil ontstaan over de verkoop van de woning.

3.2 Verweerder – in loondienst bij zijn advocatenkantoor (verder: de eenmanszaak) - heeft klaagster bijgestaan in dat geschil. Op 6 april 2020 heeft verweerder ten behoeve van klaagster een toevoeging aangevraagd.

3.3 Klaagster nam regelmatig telefonisch contact op met (het kantoor van) de advocaat van de broer. Tussen verweerder en de advocaat van de broer zijn hierover diverse keren e-mails gewisseld. Het betreft in ieder geval de volgende e-mails, waarvan een deel verderop in de feiten nader aan bod komt:
• 14 april 2020
• 17 april 2020
• 11 juni 2020
• 15 juni 2020
• 22-23 juni 2020
• 21 september 2020
• 14 december 2020
• 18 december 2020
• 20 januari 2021
• 28 januari 2021
• 3 februari 2021
• 4 februari 2021
• 14 april 2021
• 19 april 2021
• 10 september 2021

3.4 Op 14 april 2020 ontving verweerder van de advocaat van de broer een e-mail waarin onder andere het navolgende door de advocaat is geschreven:

“[…] Nu zag ik zojuist dat uw cliënte opnieuw mijn kantoor telefonisch heeft benaderd en dit verschillende malen. Ik zal de overige belverzoeken ook mailen. De wijze waarop zij belt en de toonzetting is evenmin correct. Onze assistente is behoorlijk overstuur en voelt zich bedreigd. Nogmaals mijn dringende verzoek haar ervan te doordringen dat ze hiermee staakt. […]”

3.5 Diezelfde dag reageerde verweerder:

“Ik doe alles dat binnen mijn macht ligt om te verhinderen dat cliënte u of uw cliënt zelfstandig benaderd. Ik heb daar dan ook herhaaldelijk gezegd (en u mag van mij aannemen: ook op felle en met doordringende toon) dat het contact via raadslieden dient plaats te vinden. Ze weet dat ze u ogv het gedragsrecht niet te spreken krijgt. Desondanks zal ik haar steeds en opnieuw hiervan blijven doordringen. […]”

3.6 Op 17 april 2020 heeft klaagster telefonisch contact gehad met het kantoor van de advocaat van haar broer. De advocaat van de broer heeft verweerder per e-mail daarvan op de hoogte gesteld. Verweerder heeft als volgt gereageerd:

“Pfff… Ze hing hier ook alweer aan de lijn… Ik heb haar fel aangepakt en gezegd dat ze moet stoppen met het bellen van uw kantoor, maar ik zie zojuist weer haar volgende mailtje binnen komen.”

3.7 Op 15 juni 2020 heeft de advocaat van de broer verweerder geïnformeerd dat klaagster opnieuw had geprobeerd om met haar in contact te treden. Op 18 juni 2020 heeft verweerder onder meer als volgt gereageerd:

“[…] Met excuses namens cliënte dat u weer tijd heeft moeten steken in een telefoongesprek dat absoluut niet ter zake doet. En bovendien ontzettend veel energie kost. Het gedrag van mijn cliënte begint veel kenmerken van stalking te krijgen. Dit is geen normaal menselijk gedrag meer.
Zojuist heb ik haar gesproken. Zij brengt het adagium “uw cliënt is uw ergste vijand” goed tot uiting zeg ik u in vertrouwen. Ze haalt me het bloed onder de nagels vandaan. Ze zegt evenwel dat ze niet gedreigd heeft om de woning in brand te steken, voor wat het waard is……
(…) Misschien is het de beste optie om inderdaad te kijken hoe we een regeling kunnen bereiken in een viergesprek. Dat zal er ongetwijfeld fel aan toegaan, maar misschien is het het beste om dat toch maar aan te gaan.”

3.8 De door verweerder aangevraagde toevoeging is op 9 juli 2020 afgegeven (na een verzoek tot wijziging van de oorspronkelijke beschikking) voor een geschil met betrekking tot erfrecht met als nadere omschrijving “Vervangende toestemming verkoop woning ouders”.

3.9 Op 20 januari 2021 heeft de advocaat van de broer verweerder (onder meer) laten weten dat klaagster weer contact met haar heeft proberen op te nemen. Op 26 januari 2021 heeft verweerder in dat verband laten weten dat het steeds onrustig blijft in het dossier en dat hij zijn uiterste best doet om klaagster “getemd te krijgen”. Volgens verweerder blijft dat een “giga uitdaging”.

3.10 Op 28 januari 2021 heeft de advocaat van de broer verweerder geïnformeerd dat klaagster weer telefonisch contact met haar had gezocht. De advocaat van de broer heeft verder het volgende geschreven aan verweerder:

“[…] Wat betreft potentiele kopers zoals uw cliënte nu weer stelt: hiervan ben ik niet op de hoogte en naar ik vernam van de makelaar is hiervan geen sprake. Met uitzondering van de mogelijkheid dat [naam] wellicht bereid is de woning over te nemen. Het lijkt mij hoe dan ook verstandig dat de makelaar een eventuele rondgang met potentiele kopers op zich neemt. In navolg van de eerder tussen partijen en de makelaar gesloten bemiddelingsovereenkomst.”

3.11 Op 3 februari 2021 heeft de advocaat van de broer aan verweerder medegedeeld dat klaagster haar opnieuw probeerde te bellen. Daarop heeft verweerder als volgt gereageerd:

“Ojee, het houdt niet op. Ik heb haar vandaag weer twee keer gezegd niet te bellen. Is het mogelijk haar nummer te blokken? Mijn zegen heeft u. […]”

3.12 Op 26 februari 2021 heeft verweerder aan de advocaat van de broer het volgende geschreven:

“Cliënte wil uw broer nog 1 laatste termijn van een week geven om de koop te finaliseren. Dat betekent dat zij een intentieovereenkomst wil ontvangen die de koop kan dragen. Zij stelt nog steeds grote vraagtekens bij zijn werk en zij wil kunnen verifiëren waar uw cliënt werkt. Zij wil nog steeds graag een gesprek met u en uw cliënt. Tenslotte wil zij de aangeboden garantie geborgd hebben, bijvoorbeeld dmv storting op een derdengeldenrekening.”

3.13 Op 30 maart 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. Klaagster en haar broer hebben afspraken gemaakt over de woning.

3.14 Op 10 september 2021 heeft de advocaat van de broer klager geïnformeerd dat klaagster weer telefonisch contact had gezocht met haar kantoor. Verweerder heeft daarop het volgende geschreven aan de advocaat van de broer:

“Ja ze is zich weer onmogelijk aan het gedragen. Ze is maandag 16.30 hier en staat er dan op naar Maastricht af te rijden. Daar pas ik voor. Laten we maandag maar even contact hebben […]”

3.15 Op 13 september 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen partijen. Na de bespreking schreef verweerder aan de advocaat van de broer:

“Mijn excuus voor het gedrag van cliënte. Zij was hier om half vijf helemaal opgedraaid en was al huilend weggerend. Ik dacht bij de bespreking laat haar maar heel even stoom afblazen, maar ik had bij nader inzien eerder moeten ingrijpen. Ik heb nog nooit zon enfant terrible als cliënt gehad.. Excuses. Misschien kunnen we vanavond of morgen even bellen.”

En

“Ja ze vloog nu wel heel schandalig uit de bocht. In het half uur ervoor was het dus ook al schreeuwen, huilen etc. Ze gebruikt iedere psychologische truc om haar zin te krijgen. Het secretariaat hier dacht dat ze me aanvloog zo hard sloeg ze steeds op tafel.”

3.16 Op 29 september 2021 heeft klaagster een “schuldbekentenis voorzien van een goedschrift” ondertekend. In het document staat, zakelijk weergegeven, dat de eenmanszaak werkzaamheden heeft verricht in verband met de verkoop van de woning, dat daarvoor een toevoeging is verleend en dat deze toevoeging vanwege de opbrengst van de woning waarschijnlijk zal worden ingetrokken. Verder staat in het document:

“[…] Als dit gebeurd moeten de in de zaak door [de eenmanszaak] verrichte werkzaamheden op uurbasis worden afgerekend, zoals bepaald in de behandelovereenkomst.
In dat geval zal de vordering van [de eenmanszaak] op [klaagster] worden voldaan bij het notarieel transport van de woning aan een koper, middels overboeking door de transporterende notaris, op een door [de eenmanszaak] op te geven rekeningnummer.”

3.17 In of omstreeks oktober 2021 is de relatie tussen klaagster en verweerder beëindigd toen klaagster elders bijstand zocht en (uiteindelijk) terecht kwam bij haar (huidige) gemachtigde.

3.18 In december 2021 is de woning uiteindelijk door de broer gekocht.

3.19 Op 11 januari 2022 heeft verweerder aan klaagster een gespecificeerde factuur van € 18.262,58 (gebaseerd op 76,8 uren) gestuurd voor zijn werkzaamheden. De termijn voor betaling is 14 dagen. Diezelfde dag heeft verweerder de notaris aangeschreven en aanspraak gemaakt op betaling van zijn honorarium, omdat de toevoeging zal worden ingetrokken.

3.20 Op 12 januari 2022 schreef verweerder aan de gemachtigde van klaagster:

“[…] Tijdens ons gesprek met de deken heeft de deken toch ook duidelijk aangegeven dat cliënte altijd achteraf gaan klagen over de hoogte van de factuur. Ik heb in het gesprek ook benoemd dat er al 76 uur in het dossier zitten. De in de zaak geschreven uren zijn daadwerkelijk gemaakt en zijn verantwoord.
Of wil uw cliënte achteraf betogen dat ik valsheid in geschrifte zou plegen? Dan hoor ik dat graag en beantwoord ik dat met een aangifte wegens smaad/laster. […]
Overigens is door uw cliënte niet bij kantoor geklaagd over de tijdsbesteding in het dossier. Bij de deken is daarover in algemene zin wel geklaagd, maar is daar geen enkele onderbouwing van gegeven. Uit de lijsten van de uren blijkt dat het leeuwendeel van de uren is opgegaan aan het inbellen van uw cliënte en aan lang overleg. Dat is gedrag van uw cliënte dat veel tijd heeft gekost. Zij weet heel goed dat het zo is gelopen. Achteraf koehandelen geeft dan ook geen pas. […]”

3.21 Op 12 januari 2022 heeft de gemachtigde van klaagster bezwaar gemaakt tegen het aantal uren dat verweerder bij klaagster in rekening heeft gebracht en dat volgens hem aan de door klaagster ondertekende schuldbekentenis geen betekenis toekomt.

3.22 Op 13 januari 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand het voornemen bekendgemaakt om de toevoeging met terugwerkende kracht in te trekken.

3.23 Op 13 januari 2022 heeft de eenmanszaak de voorzieningenrechter om verlof verzocht om conservatoir beslag te mogen leggen ten laste van klaagster onder de notaris die gelden onder zich houdt in verband met het transport van de woning. Volgens het beslagrekest treedt verweerder op als advocaat van de eenmanszaak. In het verzoek aan de voorzieningenrechter staat onder meer het volgende:

“Oordeel van de Raad voor Rechtsbijstand
10. De Raad voor Rechtsbijstand heeft uiteindelijk een besluit genomen (productie 4) Om formele redenen moet [klaagster] nog worden gehoord. De resultaatsbeoordeling geeft aan dat bij een resultaat van boven de € 15.670,- de toevoeging wordt ingetrokken.
[…] De rekening (productie 7) is pas twee dagen geleden opgemaakt omdat toen pas het oordeel van de Raad voor Rechtsbijstand binnen kwam […]

20. De rekening (…) is pas twee dagen geleden opgemaakt omdat toen pas het oordeel van de Raad voor Rechtsbijstand binnen kwam en [de eenmanszaak] erachter kwam dat het transport van de woning op stapel stond. Er is sprake van verzuim op grond van de tussen [de eenmanszaak] en [klaagster] gesloten overeenkomst.
21.Bovendien erkent [klaagster] de reflexwerking van de toevoeging in haar laatste bericht Voor zover U.E.A. ondanks deze overeenkomst van oordeel zou zijn dat er sprake is van een toekomstige vordering verzoekt [de eenmanszaak] U.E.A. desondanks toch verlof te verlenen. De toekomstige vordering is gelet op de reflexwerking van de toevoeging zeker. Mocht een begrotingsgeschil er op termijn toe leiden dat de vordering kleiner wordt vastgesteld dan hij nu is dan kan [de eenmanszaak] het geld terugbetalen, terwijl [de eenmanszaak] zonder verlof kan fluiten naar haar geld. […]”

De voorzieningenrechter heeft die dag verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag.

3.24 Op 13 januari 2022 schreef verweerder aan de gemachtigde van klaagster:

“[…] Indien uw cliënte de juistheid van de in rekening gebrachte uren betwist dan beschuldigd zij mij toch feitelijk van valsheid in geschrifte? Of hoe moet ik dit zien? Uw cliënte heeft tussentijds een afschrift van de urenbesteding gehad. Ook kende zij de urenbesteding doordat het hoofdzakelijk haar eigen belgedrag is dat tot deze urenbesteding heeft geleid. Naar mij toe, maar ook naar [de advocaat van de broer] toe, die dan vervolgens weer naar mij moest bellen omdat uw cliënte daar het hele kantoor op stelten zette. Al die uren zijn daadwerkelijk gemaakt. […]”

3.25 Op 14 januari 2022 is de woning aan de broer geleverd.

3.26 Op 14 januari 2022 heeft “mr. [voornamen verweerder] [achternaam ontbreekt], handelend onder de naam [eenmanszaak]” conservatoir beslag gelegd op het aandeel van klaagster in de erfenis (met uitzondering van de woning) die zich onder de notaris bevindt.

3.27 Op 21 januari 2022 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van de eenmanszaak.

3.28 Op 27 januari 2022 heeft “[verweerder], handelende onder de naam [de eenmanszaak]” klaagster gedagvaard om op 9 februari 2022 voor de kantonrechter te verschijnen.

3.29 Op 24 februari 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand besloten de ten behoeve van klaagster verleende toevoeging – anders dan het eerdere voornemen – te handhaven.

3.30 Op 25 februari 2022 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder gesommeerd het beslag op te heffen. De gemachtigde voert aan dat het beslag is gelegd door verweerder en dat de dagvaarding is uitgebracht door verweerder, terwijl klaagster een overeenkomst had met het de eenmanszaak. Ook wijst de gemachtigde erop dat de toevoeging niet is ingetrokken, zodat er hoe dan ook geen grond is voor de vordering tot betaling van een declaratie op basis van een uurtarief.

3.31 Op 4 april 2022 heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand van 24 februari 2022.

3.32 Op 24 mei 2022 heeft de gemachtigde van klaagster opnieuw gesommeerd het beslag op te heffen. De gemachtigde wijst er nogmaals op dat verweerder niet handelt onder de naam van de eenmanszaak, maar daar in loondienst werkt.

3.33 Toen verweerder erachter kwam dat procedures waren ingeleid door de verkeerde partij is opnieuw beslag gelegd op de erfenis van klaagster door de eenmanszaak en heeft de eenmanszaak klaagster gedagvaard.

3.34 Op 15 september 2022 heeft de zitting plaatsgevonden bij de kantonrechter in de zaak tussen [verweerder], handelend onder de naam [eenmanszaak] tegen [klaagster]. Gelijktijdig heeft de zitting plaatsgevonden in de zaak tussen de eenmanszaak en klaagster.

3.35 Op 20 september 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand beslist op het bezwaar van verweerder tegen het besluit van 24 februari 2022. De Raad voor Rechtsbijstand heeft het besluit herroepen en de toevoeging ingetrokken.

3.36 Op 28 september 2022 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de zaak van verweerder, handelend onder de naam [eenmanszaak] tegen klaagster. De kantonrechter heeft onder meer als volgt geoordeeld:

“3.1 [Verweerder] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verzocht onderhavige procedure in te trekken. [Klaagster] gaat hiermee akkoord indien [verweerder] de proceskosten vergoedt. […]
3.3. Gelet op de door [verweerder] verzochte intrekking van de onderhavige procedure dient het ervoor te worden gehouden dat hij zijn vordering niet langer wenst te handhaven. […] [Verweerder] zal, nu hij om hem moverende redenen afziet van verder procederen, worden veroordeeld in de proceskosten van [klaagster].
3.4. De kantonrechter merkt verder nog op dat de vordering ook anderszins voor afwijzing gereed ligt. Door [klaagster] is terecht opgemerkt dat de overeenkomst is gesloten met [het advocatenkantoor]. [Het advocatenkantoor] is niet de eisende partij in dit geding noch anderszins gelijk te stellen met [verweerder], aangezien [verweerder] in (loon)dienst is van [het advocatenkantoor]. Door het uitbrengen van een nieuwe dagvaarding […] en waarin [het advocatenkantoor] de eisende partij is) heeft [verweerder] zulks niet in onderhavige procedure hersteld, waardoor [verweerder] de eisende partij is in deze procedure. De vordering ligt ook om die reden ook voor afwijzing gereed. […]” Diezelfde dag is ook vonnis gewezen in de procedure van het advocatenkantoor tegen klaagster. De vorderingen van het advocatenkantoor zijn afgewezen omdat de toevoeging destijds niet was ingetrokken.

3.37 Op 29 september 2022 hebben klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder met zijn kantoorgenoot een bespreking gehouden om tot een oplossing te komen.

3.38 Op 30 september 2022 schreef de gemachtigde van klaagster aan verweerder en zijn werkgever:

“[…] Derhalve heb ik gisteren de verschuldigde proceskosten afgetrokken van het factuurbedrag ad € 17.730,66 en kwam derhalve uit op € 16.007,66. Dit bedrag was voor u volstrekt onbespreekbaar. Een tegenvoorstel wilde u niet doen. U gaf aan dat een hoger beroep uwerzijds voor u geïndiceerd was. U beëindigde het gesprek. […]”

3.39 Op 1 juni 2023 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder en zijn kantoorgenoot gesommeerd om zich te onthouden van rechtstreeks contact met klaagster. Uit het bericht volgt:

“Tot mijn verbazing heb ik moeten constateren dat u -ondanks mijn waarschuwende e‑mails aan u d.d. 22 september jl., 30 september jl. en 7 oktober jl.- wederom rechtstreeks met mijn cliënte communiceert over de kwestie zónder ook maar bij naar een toestemming daarvoor te vragen. Ik beraad mij met cliënte op de gevolgen van deze (wederom) schending van de gedragsregels.

Naar ik begrijp zou u wellicht tot een regeling willen komen met cliënte (en dat geldt ook voor cliënte), zij het dat u onverkort aanspraak maakt op een factuurbedrag én aanvullende kosten en naar ik begrijp zou u van de beslagen gelden (€23.458,10) slechts € 3.750 aan cliënte willen laten toekomen. Met andere woorden: u wenst € 19.708,10 te ontvangen […]. Ik zal u derhalve al/nogmaals uitleggen waarom dit niet aan de orde is. […] Cliënte staat open voor een redelijke oplossing, maar dat is dus zeker niet dat zij méér dan het factuurbedrag zou moeten betalen maar een -alles overziende- lager bedrag. Een redelijk voorstel kunt u mij laten toekomen, dan bespreek ik dat met cliënte.”

3.40 Op 3 juli 2023 hebben klaagster en verweerder, namens de eenmanszaak, een vaststellingsovereenkomst gesloten, zonder dat de gemachtigde van klaagster daarbij is betrokken. Afgesproken is dat € 19.708,10 van het beslagen bedrag wordt vrijgegeven aan de eenmanszaak. Ook is afgesproken dat klaagster alle lopende klachtzaken intrekt, waaronder onderhavige klacht. De eenmanszaak zou alle lopende procedures tegen klager intrekken, waaronder die bij het gerechtshof.

3.41 Verweerder heeft zich op 21 juni 2024 als advocaat uitgeschreven.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van toepassing in hoger beroep, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) Verweerder heeft de belangen van klaagster niet naar behoren behartigd door de opdracht niet uit te voeren;
b) Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 16 geen enkele belangrijke informatie schriftelijk aan klaagster bevestigd en hield het dossier van klaagster onvoldoende bij;
c) (…);
d) Verweerder liet zich denigrerend uit over klaagster richting de wederpartij, (…);
e) (…)
f) (…)
g) Verweerder heeft zijn honorarium gedeclareerd ondanks dat aan klaagster een toevoeging was verleend;
h) (…)
i) Verweerder heeft € 18.262,58,- inclusief btw excessief gedeclareerd, nu door verweerder enkel is afgewacht tot de wederpartij een financiering had geregeld voor de toedeling van de gezamenlijke woning aan hem;
j) Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat een advocaat betaamt, door beslag te leggen op klaagsters gelden terwijl:
a) (…);
b) hij daar aan voorafgaand geen overleg heeft gevoerd met de deken;
c) het beslagrekest nietig was doordat verweerder meende zelf een vordering te hebben, terwijl de overeenkomst was gesloten met de eenmanszaak waarbij verweerder in loondienst werkte, en heeft dit ook niet gesauveerd. Nadat de eenmanszaak ook beslag heeft gelegd en een dagvaarding heeft uitgebracht, heeft verweerder zijn omissies niet erkend of zijn vordering jegens klaagster ingetrokken. Verweerder procedeert zinloos/nodeloos tegen klaagster;
d) hij wist dat hij de voorzieningenrechter in het beslagrekest onjuist informeerde door te stellen dat de toevoeging al was ingetrokken door de Raad voor Rechtsbijstand en dat klaagster in verzuim verkeerde, ondanks dat de Raad voor Rechtsbijstand enkel het voornemen tot intrekken had geuit;
e) (…)
f) (…)
k) Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat een advocaat betaamt, door:
a) bezwaar te maken tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand om de toevoeging in stand te laten, zonder klaagster daarover te informeren;
b) (…)


5 BEOORDELING RAAD

5.1 De raad heeft klachtonderdelen a, b, d (gedeeltelijk), g, h, i, j sub a tot en met sub d en k, sub a gegrond verklaard. De overige klachtonderdelen (c, d (gedeeltelijk) e, f, j sub e en sub f en k sub b) heeft de raad ongegrond verklaard.

5.2 De raad heeft als volgt geoordeeld over de klachtonderdelen die in hoger beroep aan de orde zijn gesteld.

Kwaliteit van de dienstverlening – klachtonderdelen a), b) (…)
5.8 Klaagster verwijt ten eerste dat verweerder de opdracht niet heeft uitgevoerd. Daartoe wijst klaagster onder meer op de omschrijving van de toevoeging die verweerder heeft aangevraagd: ‘Geschil met betrekking tot het erfrecht. Vervangende toestemming verkoop woning ouders’. De raad kan echter niet vaststellen dat verweerder de opdracht niet heeft uitgevoerd. Uit de opdrachtbevestiging volgt dat verweerder is ingeschakeld om de verkoop van de woning tot stand te (helpen) brengen. Niet is komen vast te staan dat die verkoop sneller tot stand gebracht had kunnen worden. Zo is niet gebleken dat er diverse kopers in de rij stonden of daadwerkelijk een bod hebben uitgebracht. Klaagster heeft daarvan achteraf wel verklaringen ingebracht, maar niet gebleken is dat die biedingen enigszins concreet waren gedurende de periode dat verweerder rechtsbijstand aan klaagster heeft verleend. Op enig moment is klaagster kennelijk wel akkoord gegaan met de verkoop van de woning aan haar broer. Verweerder heeft haar bijgestaan in een bespreking op 30 maart 2021 met de broer en zijn advocaat, waarna afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop de broer de woning mocht overnemen. Nadat de broer een financiering heeft verkregen, heeft hij de woning kennelijk ook kunnen overnemen. Dat verweerder de opdracht niet heeft uitgevoerd, is daarmee niet komen vast te staan, maar de raad stelt wel vast dat verweerder enkel heeft gereageerd op acties van klager dan wel van de wederpartij. Hij heeft zich daarmee te passief opgesteld. Hij had zich tegenover de wederpartij een meer sturende rol kunnen en moeten aanmeten. Daarom heeft verweerder niet de volgens art. 10a lid 1 onder c Advocatenwet vereiste vaardigheid getoond die voor de behandeling van een geschil als dit vereist is. In zoverre is klachtonderdeel a) dus gegrond.
5.9 Verweerder wordt verder verweten dat hij klaagster niet op de hoogte heeft gehouden van de voortgang in de procedure en dat hij evenmin belangrijke informatie heeft vastgelegd. Verweerder betwist dit en stelt dat hij klaagster op de hoogte heeft gehouden en dat zij alle stukken steeds op kantoor heeft meegekregen, maar dat zij daarvoor geen ontvangstbewijs heeft getekend. Het is voor de raad dan ook niet vast te stellen dat verweerder wel aan zijn verplichting heeft voldaan om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen en klaagster daarover te informeren. Klachtonderdeel b) is gegrond.
(…)
Uitlatingen over de cliënte – klachtonderdeel d)
5.12 Klaagster verwijt verweerder zich daarnaast denigrerend over haar te hebben uitgelaten richting de advocaat van haar broer. De raad constateert ook dat dit het geval is. Zo volgt uit e-mails van verweerder dat hij over klaagster onder meer zei: “het gedrag van cliënte begint kenmerken van stalking te krijgen”, “zij brengt het adagium uw cliënt is uw ergste vijand goed tot uiting”, “zij haalt me het bloed onder de nagels vandaag” en “ik heb nog nooit zo’n enfant terrible als cliënt gehad”. Verweerder heeft ter zitting geen probleem gezien in die bewoordingen, maar heeft het standpunt ingenomen dat het conform de waarheid is. De raad ziet niet in waarom verweerder zich op deze grievende wijze heeft moeten uitlaten over zijn eigen cliënte richting de advocaat van de broer. De omstandigheid dat klaagster steeds opnieuw probeerde om rechtstreeks contact te zoeken met de advocaat van de broer, of dat zij – zoals verweerder stelt – zijn kantoor op stelten zette en stagiaires huilend naar huis heeft laten gaan, rechtvaardigen zulke bewoordingen niet. Het had dan op de weg van verweerder gelegen om klaagster daarop aan te spreken of de opdracht neer te leggen. Door zijn eigen cliënte tegenover anderen zwart te maken, ook al vindt verweerder dat dit feitelijk juist is, heeft verweerder in strijd met de kernwaarde integriteit gehandeld. Klachtonderdeel d) is gegrond, voor zover dat ziet op het zich denigrerend uitlaten over klaagster richting de wederpartij. (…)

Financiële integriteit – klachtonderdelen g), (..), i), j) en k)
5.14 Klaagster verwijt verweerder vervolgens – samengevat – dat hij een excessief honorarium heeft gedeclareerd terwijl hij op basis van een toevoeging werkte, zonder dat hij tussentijdse urenopgaves heeft gedaan. Vervolgens heeft verweerder conservatoir beslag gelegd op de erfenis van klaagster, waar ook het nodige aan mankeerde, terwijl de toevoeging op dat moment nog niet was ingetrokken. 5.15 De raad stelt vast dat verweerder voldoende duidelijk heeft vastgelegd dat hij zijn honorarium in rekening kon brengen zodra de woning verkocht was en de toevoeging als gevolg daarvan zou worden ingetrokken.
5.16 Verweerder is echter al op een moment dat de toevoeging nog van kracht was, omdat enkel nog het voornemen tot intrekking was bekendgemaakt aan klaagster, overgegaan tot het in rekening brengen van het honorarium. Enkele dagen later heeft verweerder zich al tot de voorzieningenrechter gewend om conservatoir beslag te kunnen leggen op de erfenis van klaagster – zonder voorafgaand overleg te voeren met de deken, zoals gedragsregel 17 lid 6 vereist. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat hij de deken wel heeft gebeld voorafgaand aan het leggen van beslag, maar deze stelling heeft hij niet nader onderbouwd. Ook stelt verweerder dat klaagster heeft willen verhullen dat de woning was verkocht om te voorkomen dat de rekening moest betalen, maar dat maakt niet dat verweerder zich niet meer aan het gedragsrechtelijke kader hoefde te houden. Verweerder heeft dan ook in strijd gehandeld met gedragsregel 18 lid 2 en, erger nog, de kernwaarde (financiële) integriteit.
5.17 De raad stelt verder vast dat verweerder om verlof heeft verzocht om conservatoir beslag te mogen leggen namens [het advocatenkantoor]. Vervolgens heeft hij namens zichzelf (met het ontbreken van zijn achternaam), handelend onder de naam [het advocatenkantoor], beslag laten leggen op de erfenis van klaagster. Verweerder was echter in loondienst van het advocatenkantoor, dat de eenmanszaak van zijn kantoorgenoot is. Verweerder heeft dit bij de dagvaarding niet gesauveerd. Verweerder heeft daarmee geen blijk gegeven van voldoende deskundigheid. Het verweer dat niet hij, maar de deurwaarder deze fout heeft gemaakt omdat deze dacht dat verweerder het kantoor had overgenomen, acht de raad niet geloofwaardig. Verweerder stelt dat de deurwaarder daarover een verklaring wil afleggen, maar het had op de weg van verweerder gelegen om die verklaring al eerder over te leggen. Ook los daarvan, ziet de raad geen enkel aanknopingspunt dat verweerder zich bewust was van zijn fout, zelfs niet toen de gemachtigde van klaagster hem daar herhaaldelijk op heeft gewezen. Verweerder heeft het vervolgens op de zitting laten aankomen om zijn procedure in te trekken. Verweerder heeft daarmee niet alleen ondeskundig, ook ondoelmatig – en in strijd met gedragsregel 6 lid 1 – gehandeld, door klaagster en haar gemachtigde onnodig ter zitting te laten opdraven, de rechterlijke macht te belasten en ook nog eens het onterecht opgelegde conservatoire beslag te laten voortduren.
5.18 Daarnaast acht de raad het ook zeer ernstig dat verweerder de voorzieningenrechter onjuiste informatie heeft voorgehouden, door te stellen dat de Raad voor Rechtsbijstand een besluit heeft genomen over de toevoeging en daarmee – onterecht – te stellen dat zijn vordering opeisbaar is. Verweerder stelt daartegenover dat de Raad voor Rechtsbijstand verkeerd was geïnformeerd door klaagster waardoor de toevoeging niet was ingetrokken, maar klaagster heeft haar zienswijze pas gegeven nadat verweerder al conservatoir beslag had laten opleggen op een moment dat de toevoeging nog niet was ingetrokken door de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit.
5.19 (…) De raad stelt bovendien ook vast dat verweerder zijn e-mails waarin hij zich grievend uitlaat over klaagster heeft doorberekend. Verweerder heeft ter zitting ook erkend dat hij die kosten daarvoor niet in rekening had moeten brengen. De raad stelt vast dat verweerder door de kosten te laten oplopen en kosten te rekenen voor grievende e-mails excessief heeft gedeclareerd, dus niet financieel integer heeft gehandeld. Voor het overige is de raad van oordeel dat het weliswaar het om een stevige rekening gaat, maar kan de raad niet vaststellen dat excessief is gedeclareerd. Klaagster betwist nog enkele specifiek genoemde declaraties, maar het is niet aan de tuchtrechter om declaratiegeschillen af te handelen. (…)
5.24 Tot slot wordt verweerder zich niet betamelijk te hebben gedragen door klaagster niet te hebben geïnformeerd dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder had dit op basis van gedragsregel 20 lid 1 wel moeten doen. Klachtonderdeel k) onder a is gegrond. (…)


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

6.1 Verweerder heeft in beroep grieven aangevoerd tegen de feitenvaststelling door de raad, tegen het oordeel van de raad over de hiervoor onder de klacht weergegeven klachtonderdelen en tegen de maatregel.

6.2 De grieven en de onderbouwing daarvan worden hierna onder de beoordeling, waar nodig, verder besproken.

Verweer klaagster

6.3 Klaagster heeft op de zitting bij het hof verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit verweer bij de beoordeling van het beroep.


7 BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

7.2 Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit Regel 16 van de Gedragsregels advocatuur 2018 (verder: gedragsregel 16) volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien zich na de opdrachtbevestiging en met de cliënt besproken strategie ontwikkelingen voordoen die tot andere inzichten leiden, dient de advocaat dat met zijn cliënt te bespreken en hem zorgvuldig te adviseren. Daarbij moet de advocaat zich ervan vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van de gekozen strategie voldoende overziet. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel als het ware een ‘informed consent’ zijn; de cliënt moet zich bewust zijn van de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven.

Overwegingen hof

Feiten
7.3 Volgens verweerder is de feitenvaststelling door de raad niet volledig. Aan de grieven van verweerder op dit punt wordt gedeeltelijk tegemoetgekomen door de zelfstandige feitenvaststelling door het hof. Daarbij wijst het hof erop dat het aan de tuchtrechter is om te bepalen welke feiten voor de beoordeling van belang zijn.

Klachtonderdeel a) de opdracht niet uitvoeren
7.4 De raad heeft geoordeeld dat verweerder is ingeschakeld om de verkoop van de woning tot stand te (helpen) brengen, dat niet kan worden vastgesteld dat de verkoop van de woning veel sneller tot stand gebracht had kunnen worden, maar dat verweerder in de gang van zaken rondom de verkoop van de woning te passief is geweest. Tegen dat laatste heeft verweerder gegriefd en deze grief slaagt. Verweerder heeft terecht naar voren gebracht dat hij weinig kon doen toen eenmaal was afgesproken dat de broer de woning zou kopen. De bal lag toen immers bij de broer. Volgens verweerder had hij, de verstoorde relatie tussen klaagster en haar broer in aanmerking genomen, niet veel meer of anders kunnen doen. Het hof onderschrijft dit; het is niet onwaarschijnlijk dat verweerder de zaak alleen maar op de spits had gedreven als hij meer druk had uitgeoefend op de broer.

7.5 Dit betekent dat klachtonderdeel a) ongegrond is en dat het beroep in zoverre slaagt.

Klachtonderdeel b) schriftelijke vastlegging
7.6 Op de zitting bij het hof heeft verweerder gesteld dat hij het met het oordeel van de raad over dit klachtonderdeel niet eens is, maar dat hij ook in beroep niet kan aantonen dat hij klaagster schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van belangrijke informatie. Dat verweerder geen toegang meer heeft tot de stukken van klaagsters dossier omdat zijn verstandhouding met zijn voormalige kantoor slecht is, is een omstandigheid die in zijn risicosfeer ligt. Gelet op de gemotiveerde stellingname van klaagster had het op de weg van verweerder gelegen om feitelijk te onderbouwen dat hij klaagster schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van belangrijke informatie. Dat heeft verweerder niet gedaan. Het hof zal het oordeel van de raad daarom bekrachtigen.


Klachtonderdeel d) onnodig grievende uitlatingen
7.7 Verweerder heeft gesteld dat zijn uitlatingen mogelijk wel grievend waren, maar niet onnodig. Wat verweerder over klaagster heeft geschreven was volgens hem namelijk waar. Er was volgens verweerder ook noodzaak voor de uitlatingen en die bestond uit de relatie tot de advocaat van de broer.

7.8 De grieven van verweerder bij klachtonderdeel d) slagen niet. Weliswaar begrijpt het hof uit het dossier dat klaagster een veeleisende en voor verweerder lastige cliënte was, maar dat gaf verweerder geen grond om zijn gedachten en grieven daarover ongefilterd via de e-mail te delen met de advocaat van de broer. De manier waarop verweerder zich over klaagster heeft uitgelaten tegen de advocaat van de broer overschrijdt naar het oordeel van het hof de grenzen van het betamelijke en is ook strijdig met de vertrouwelijkheid die een advocaat omtrent zijn contacten met de cliënt in acht dient te nemen. De toon die verweerder in zijn berichten aan de advocaat van de broer gebruikte was niet zakelijk (zie bijvoorbeeld 3.6 en 3.14) en ook onnodig grievend (zie bijvoorbeeld 3.7, 3.11 en 3.15). Het beroep op dit onderdeel slaagt niet en het hof bekrachtigt het oordeel van de raad over klachtonderdeel d).

Klachtonderdeel g) declareren ondanks toevoeging
7.9 Met de stelling dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in strijd met gedragsregel 18 heeft gehandeld, komt verweerder op tegen het oordeel van de raad over klachtonderdeel g. Deze grief slaagt niet. Het hof is van oordeel dat het verweerder niet vrij stond om zijn werkzaamheden op uurbasis in rekening te brengen, naar aanleiding van slechts het voorgenomen besluit van de Raad voor Rechtsbijstand om de toevoeging in te trekken. Verweerder had in dat stadium moeten volstaan met klaagster informeren over de uren en kosten die tot dat moment op de teller stonden. Verweerder had met het versturen van de declaratie moeten wachten tot het intrekkingsbesluit van de Raad voor Rechtsbijstand definitief was. De raad heeft klachtonderdeel g) dus terecht gegrond verklaard en de beslissing zal op dit onderdeel worden bekrachtigd.

Klachtonderdeel i) excessief declareren
7.10 Naar het oordeel van het hof is het beroep van verweerder tegen het oordeel van de raad over klachtonderdeel i) gegrond. De raad overweegt dat verweerder klaagster niet tussentijds heeft geïnformeerd over de uren en kosten en dat hij e-mails aan de wederpartij met voor klaagster grievende uitlatingen bij klaagster in rekening heeft gebracht en dat het gedeclareerde aldus excessief is. Het hof volgt deze redenering niet. Beoordeeld moet namelijk worden of het door verweerder gedeclareerde bedrag van € 18.262,58 excessief is in relatie tot de werkzaamheden die hij voor klaagster heeft verricht. Dit wordt door de tuchtrechter slechts marginaal getoetst. Aan de vraag of de kwaliteit van de gedeclareerde werkzaamheden aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen voldoet, komt de tuchtrechter bij de beoordeling van de vraag of sprake is van excessief declareren is in beginsel niet toe; die kwaliteit toetst de tuchtrechter niet in het kader van de beoordeling van excessief declareren. Voorts ziet klachtonderdeel i) niet op de vraag of verweerder klaagster tussentijds voldoende heeft geïnformeerd over de gemaakte uren en bijbehorende kosten.

7.11 Uit de specificatie bij de declaratie blijkt dat de kosten weliswaar hoog zijn opgelopen, maar dat daarvoor voldoende grond in de verrichte werkzaamheden aanwezig is. Die kosten zijn met name ook opgelopen door de frequentie en duur van de telefoongesprekken die verweerder met klaagster heeft gevoerd op klaagsters initiatief. Dat de uiteindelijke declaratie voor klaagster als een onaangename verrassing kwam acht het hof begrijpelijk, maar ook dat maakt de declaratie nog niet excessief. Klachtonderdeel i) is aldus ongegrond en het daartegen gerichte beroep slaagt.

Klachtonderdeel j) sub b) geen overleg met de deken over beslaglegging
7.12 Naar het oordeel van het hof heeft de raad terecht vastgesteld dat verweerder zijn stelling dat hij met de deken overleg heeft gevoerd voorafgaand aan het leggen van conservatoir beslag niet feitelijk heeft onderbouwd. Ook in beroep is voor het hof onvoldoende gebleken dat verweerder uitvoering heeft gegeven aan het in gedragsregel 17 lid 6 tot uitdrukking gebrachte voorschrift om bij het voornemen tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van een cliënt voorafgaand overleg te voeren met de deken. Voor zover verweerder in dit verband nog heeft aangevoerd dat hij dacht dat het minder zinvol zou zijn om contact op te nemen met de deken, omdat intussen een andere nieuwe deken was aangetreden dan de deken met wie hij eerder in overleg was getreden over het dossier van klaagster – wijst het hof erop dat dat irrelevant is voor die verplichting. Het hof zal het oordeel van de raad over dit klachtonderdeel bekrachtigen.

Klachtonderdeel j) sub c) onjuiste procespartij
7.13 Volgens verweerder heeft de raad bij de boordeling van klachtonderdeel j) sub c) miskend dat niet hij maar de deurwaarder een fout heeft gemaakt en dat deze fout hem niet is aan te rekenen.

7.14 Het hof stelt vast dat de eenmanszaak de verzoekster tot het leggen van conservatoir beslag was en dat het verzoek in zoverre juist is. Vervolgens is het beslag gelegd op naam van verweerder handelend onder de naam van de eenmanszaak. Het hof acht het aannemelijk dat deze onjuiste aanduiding in het beslagexploot berust op een fout van de deurwaarder. In de dagvaarding die vervolgens is uitgebracht op 27 januari 2022 staat verweerder, handelend onder de naam van de eenmanszaak, als eiser genoemd. Ook dit berust volgens de onweersproken stelling van verweerder op een fout van de deurwaarder. Klachtonderdeel j) sub c) is in zoverre dus ongegrond en op dit onderdeel slaagt het beroep van verweerder.

7.15 In zijn beroepschrift heeft verweerder gesteld dat een en ander is hersteld door het leggen van beslag op naam van de eenmanszaak en het betekenen van een (herstel)dagvaarding met de eenmanszaak als eisende partij. In dit licht valt niet in te zien waarom verweerder de op zijn naam tegen klaagster ingestelde vordering heeft gehandhaafd. Dit was enerzijds niet nodig en anderzijds nadelig voor klaagster. Het hof onderschrijft op dit punt het oordeel van de raad en het beroep slaagt in zoverre dus niet.

Klachtonderdeel j) sub d) onjuiste informatie in het beslagrekest
7.16 Volgens verweerder heeft de raad miskend dat hij de voorzieningenrechter voldoende en juist heeft voorgelicht over de status van de toevoeging.

7.17 Het hof stelt vast dat verweerder in zijn beslagrekest niet expliciet heeft geschreven dat slechts sprake was van een voorgenomen besluit tot intrekking van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder creëert hierdoor onduidelijkheid in zijn beslagrekest over het bestaan van de vordering en over de (al dan niet) opeisbaarheid van de vordering en daarmee de grondslag van de door hem gevorderde beslaglegging. Hoewel de opeisbaarheid van de vordering niet een vereiste is voor het leggen van conservatoir beslag wordt van een advocaat wel verwacht dat hij de rechter volledig en naar waarheid informeert - temeer nu het beslagrekest zich richtte tegen de cliënt van verweerder. Dat heeft verweerder niet gedaan. Het beroep faalt en dit klachtonderdeel is door de raad aldus terecht gegrond verklaard.

Klachtonderdeel k) sub a) bezwaar instellen bij Raad voor Rechtsbijstand
7.18 Volgens verweerder heeft de raad miskend dat hij klaagster wel heeft geïnformeerd dat hij bezwaar had ingesteld tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand tot handhaving van de toevoeging. Verweerder heeft in zijn beroepschrift gesteld: “daar moet een productie van zijn” en ter zitting toegelicht dat hij geen inzage in zijn dossierstukken bij zijn voormalig kantoor heeft. Het ontbreken van dit stuk ligt echter in zijn risicosfeer, zodat verweerder zijn stelling dat hij klaagster heeft geïnformeerd onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof zal het oordeel van de raad op dit punt dan ook bekrachtigen.

Slotsom

7.19 Het hof concludeert dat de klachtonderdelen b), d), g), j) sub b) en sub d) en k) sub a) gegrond zijn.


8 MAATREGEL

8.1 Verweerder heeft nagelaten om belangrijke informatie schriftelijk te bevestigen aan klaagster. Hij heeft zich tegenover de wederpartij grievend uitgelaten over klaagster, zijn eigen cliënte. Verweerder heeft verder zijn werkzaamheden op uurbasis gedeclareerd, terwijl een toevoeging was verleend. Verweerder heeft nagelaten om klaagster tussentijds te informeren over de kosten die gemoeid waren met zijn werkzaamheden, terwijl de aard van de zaak meebracht dat de uiteindelijke intrekking van de toevoeging een reëel scenario was. Bovendien heeft verweerder de rechter niet volledig en naar waarheid geïnformeerd bij zijn verzoek om beslaglegging. Dit alles is naar het oordeel van het hof onzorgvuldig en onbetamelijk. Het raakt aan de kernwaarden deskundigheid en financiële integriteit van verweerder. Daarom is de maatregel van een schorsing in de uitoefening van de praktijk naar het oordeel van het hof op zijn plaats.

8.2 Anders dan de raad kan naar het oordeel van het hof worden volstaan met een geheel voorwaardelijke maatregel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat een deel van de klachten alsnog ongegrond worden verklaard alsmede dat verweerder niet meer als advocaat staat ingeschreven op het tableau. De maatregel moet worden gezien als een stok achter de deur in het geval verweerder zou willen terugkeren in de advocatuur.


9 PROCESKOSTEN

9.1 Omdat het hof de beslissing van de raad gedeeltelijk bekrachtigt en aan verweerder een maatregel wordt opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 525,- kosten voor rechtsbijstand van klaagster;
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 575,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


10 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

10.1 vernietigt de beslissing van 26 februari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-856/DB/LI, voor zover die beslissing ziet op klachtonderdelen a), i) en j) sub c) en de opgelegde maatregel;

en doet opnieuw recht:

10.2 verklaart klachtonderdelen a) en i) ongegrond;

10.3 verklaart klachtonderdeel j) sub c) ongegrond zoals overwogen in 7.14 en voor het overige gegrond;

10.4 bekrachtigt de beslissing van de raad, voor zover voorgelegd aan het hof, voor het overige;

10.5 legt aan verweerder de maatregel op van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren met ingang van de datum van deze beslissing;

10.6 stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet;

10.7 bepaalt dat de voorwaardelijke maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de voorwaarde niet heeft nageleefd;

10.8 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 575,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

10.9 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. J.A. Huijgen en K.H.A. Heenk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 13 januari 2025.