ECLI:NL:TAHVD:2025:34 Hof van Discipline 's Gravenhage 240093
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-03-2025 |
Datum publicatie: | 11-03-2025 |
Zaaknummer(s): | 240093 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klaagster klaagt dat verweerster tekort is geschoten in het verlenen van rechtsbijstand. Volgens de raad heeft verweerster te laat het deskundigenrapport bestudeerd, de haalbaarheid van de zaak beoordeeld en de strategie met klaagster besproken. Hierdoor zijn bij klaagster onjuiste verwachtingen gewekt, hetgeen verweerster tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. De raad heeft verweerster een waarschuwing opgelegd. Hiertegen komt verweerster in beroep. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. |
Beslissing van 10 maart 2025
in de zaak 240093
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen
klaagster
1 INLEIDING
1.1 Klaagster klaagt dat verweerster tekort is geschoten in het verlenen van rechtsbijstand. Volgens de raad heeft verweerster te laat het deskundigenrapport bestudeerd, de haalbaarheid van de zaak beoordeeld en de strategie met klaagster besproken. Hierdoor zijn bij klaagster onjuiste verwachtingen gewekt, hetgeen verweerster tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. De raad heeft verweerster een waarschuwing opgelegd. Hiertegen komt verweerster in beroep. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerster in beroep is gekomen en hoe het hof tot zijn oordeel komt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerster (zaaknummer: 23-585/DB/LI) een beslissing gegeven op 19 februari 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster (voor zover deze ziet op het wekken van onjuiste verwachtingen) gegrond verklaard en is aan verweerster de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld tot betaling van griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:25 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing is op 19 maart 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- e-mails van klaagster van maart en april 2024.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
13 januari 2025. Daar is verweerster verschenen, bijgestaan door mevrouw mr. X. Verweerster
heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel
uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klaagster had een geschil met de verkoper van de door haar gekochte woning over aan die woning geconstateerde gebreken in de vorm van vochtproblemen. Klaagster had voorafgaand aan de aankoop van de woning geen bouwkundige keuring laten uitvoeren.
3.3 Nadat klaagster aanvankelijk was bijgestaan door haar rechtsbijstandsverzekeraar, die klaagsters wederpartij bij brief d.d. 7 december 2021 had aangeschreven, heeft zij zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerster. Op 10 december 2021 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Verweerster heeft de opdracht bij e-mail d.d. 17 december 2021 aan klaagster bevestigd. Daarin heeft verweerster onder andere het volgende aan klaagster medegedeeld:
Ik zal een brief aan de wederpartij sturen, waarin ik hen sommeer de door u geleden schade te vergoeden. Afhankelijk van de reactie van de wederpartij zullen wij met elkaar in overleg gaan over vervolgstappen. Gedacht kan worden over het opstarten van een civiele procedure, waarin ik namens u een schadevergoeding vorder. Wij zullen ons inzetten van het beste resultaat, maar de ervaring leert dat tijdens het proces de feiten en omstandigheden anders kunnen blijken te liggen dan gedacht, hetgeen gevolg kan hebben voor de haalbaarheid van uw zaak.
3.4 Een (op advies van verweerster) door klaagster ingeschakelde deskundige heeft geconstateerd dat op verschillende locaties in de woning sprake was van vochtproblemen. In de deskundigenrapportage van 23 januari 2022 werden de herstelkosten begroot op een bedrag van € 15.248,57.
3.5 Klaagster heeft het rapport op 8 februari 2022 naar verweerster gestuurd. Op 10 februari 2022 heeft verweerster klaagster per e-mail laten weten dat zij het rapport had ontvangen en er op korte termijn op zou terugkomen.
3.6 Op 21 februari 2022 heeft verweerster met een ervaren collega intern overleg gevoerd over de zaak. Besloten werd om de wederpartij aan te schrijven in lijn met het standpunt dat de rechtsbijstandverzekering eerder had ingenomen. Verweerster heeft dit per e-mail aan klaagster laten weten en voorgesteld om een bedrag van € 12.500,- te vorderen. Diezelfde dag heeft klaagster aangegeven dat zij met die werkwijze akkoord was, maar dat ze meer dan € 13.000,- wilde hebben van de wederpartij.
3.7 Verweerster heeft klaagsters wederpartij bij brief van 24 februari 2022 aangeschreven en aansprakelijk gesteld voor de herstelkosten van € 15.248,57. Verweerster heeft in deze brief tevens een schikkingsvoorstel gedaan aan de wederpartij, inhoudend dat de wederpartij een bedrag van € 13.500,- zou voldoen.
3.8 De advocaat van de wederpartij heeft bij brief van 4 maart 2022 aansprakelijkheid afgewezen, de hoogte van de herstelkosten betwist en meegedeeld dat een gerechtelijke procedure met vertrouwen tegemoet werd gezien.
3.9 Bij e-mail van 9 maart 2022 heeft verweerster de brief van de advocaat van de wederpartij van 4 maart 2022 naar klaagster doorgestuurd en daarbij gemotiveerd toegelicht dat en waarom het haar na nadere bestudering van het deskundigenrapport verstandig leek om een nader schikkingsvoorstel te formuleren, inhoudende 75% van € 12.000,-. Verweerster heeft klaagster gevraagd of zij met deze aanpak kon instemmen.
3.10 Tijdens een bespreking op verweersters kantoor omstreeks 17 maart 2022 hebben klaagster en verweerster een door verweerster opgestelde conceptbrief aan de advocaat van de wederpartij doorgenomen. Naar aanleiding van de bespreking heeft verweerster de brief op enkele punten aangepast. Het percentage van 75% heeft verweerster verhoogd naar 85%.
3.11 Klaagster heeft op 21 maart 2022 per e-mail aan verweerster aangegeven dat zij akkoord was met de inhoud van de brief aan de wederpartij.
3.12 Verweerster heeft de definitieve versie van de brief op 23 maart 2022 naar de advocaat van de wederpartij gestuurd. In deze brief heeft verweerster een tegenvoorstel ten bedrage van € 11.300,- gedaan. Klaagster heeft verweerster op 24 maart 2022 laten weten dat zij akkoord was met de ingeslagen weg.
3.13 Op 5 april 2022 heeft verweerster een reactie ontvangen van de wederpartij, die op dat moment voor het eerst kennis had genomen van het deskundigenrapport.
3.14 De advocaat van de wederpartij heeft het voorstel van verweerster telefonisch afgewezen en een tegenvoorstel van € 3.000,- gedaan. Verweerster heeft klaagster bij e-mail van 14 april 2022 van dit tegenvoorstel op de hoogte gesteld. Verweerster heeft, na overleg met eerderbedoelde collega, gemotiveerd aan klaagster toegelicht dat en waarom het naar haar oordeel de voorkeur zou genieten om een minnelijke regeling te treffen en geen gerechtelijke procedure aanhangig te maken. Verweerster heeft aan klaagster geadviseerd om een tegenvoorstel ten bedrage van € 6.000,- te doen. Verweerster heeft dit advies herhaald en nader toegelicht bij e-mail van 21 april 2022. Klaagster heeft per e-mail van 26 april 2022 geschreven dat zij verweerster vertrouwde en dat verweerster diende aan te geven wat zij het beste vond, waarna verweerster per e-mail van 27 april 2022 nog eens haar advies heeft toegelicht.
3.15 De advocaat van de wederpartij heeft het tegenvoorstel telefonisch afgewezen en een voorstel van € 4.500,- gedaan. Verweerster heeft klaagster bij e-mail d.d. 6 mei 2022 van dit voorstel op de hoogte gesteld en klaagster geadviseerd om dit voorstel te aanvaarden. Klaagster heeft bij e-mail van 6 mei 2022 aan verweerster kenbaar gemaakt dat zij een tegenvoorstel van € 5.500,- wilde doen. Bij e-mail van 10 mei 2022 heeft verweerster gemotiveerd aan klaagster toegelicht waarom zij het klaagster afraadde om een tegenvoorstel van € 5.500,- te doen. Klaagster heeft bij e-mail van 23 mei 2022 aan verweerster bericht dat zij alsnog akkoord kon gaan met het doen van een voorstel ten bedrage van € 4.500,-.
3.16 Verweerster heeft de advocaat van de wederpartij daarop bericht dat klaagster akkoord was met het bedrag van € 4.500,- en gelijktijdig een concept vaststellingsovereenkomst aan de advocaat van de wederpartij toegestuurd. Bij e-mail van 2 juni 2022 heeft verweerster klaagster geadviseerd over de finale kwijtingsclausule die de advocaat van de wederpartij aan de vaststellingsovereenkomst toegevoegd wenste te zien.
3.17 Bij e-mail van 5 juni 2022 heeft klaagster verweerster bericht dat zij enkel akkoord kon gaan met het verlenen van finale kwijting ten aanzien van de gehele koopovereenkomst indien door de wederpartij een bedrag van € 8.500,- werd betaald en dat zij wel met het bedrag van € 4.500,- akkoord kon gaan voor zover het alleen finale kwijting ten aanzien van het voorliggende geschil betrof. Klaagster heeft daarbij aan verweerster medegedeeld dat, indien de wederpartij niet bereid was tot betaling van € 8.500,- klaagster een andere advocaat in de arm zou nemen en de kwestie aan de rechter zou voorleggen.
3.18 Bij e-mail van 8 juni 2022 heeft verweerster klaagster bericht dat zij de advocaat van de wederpartij op de hoogte zou stellen van klaagsters standpunt, hetgeen zij diezelfde dag heeft gedaan. Ook heeft verweerster klaagster bericht dat het haar vrij stond om een andere advocaat te benaderen.
3.19 Bij e-mail van 9 juni 2022 heeft verweerster klaagster bericht dat de advocaat
van de wederpartij haar had laten weten niet akkoord te zijn met klaagsters tegenvoorstel.
De advocaat van de wederpartij liet verweerster weten dat het laatste voorstel van
de wederpartij nog tot 15 juni 2022 kon worden aanvaard. Verweerster heeft verder
aan klaagster medegedeeld:
De keuze is nu aan u. U heeft nu mijns inziens twee mogelijkheden, ofwel u accepteert
nu alsnog het voorstel van de wederpartij, ofwel u voert een procedure al dan niet
met een andere advocaat. Mag ik u verzoeken mij uiterlijk a.s. maandag om 12:00 uur
iets te laten weten?
3.20 Klaagster heeft diverse e-mails aan verweerster gestuurd, die verweerster heeft beantwoord, waarbij verweerster klaagsters positie nogmaals heeft toegelicht. Klaagster heeft herhaaldelijk haar ongenoegen over verweersters bijstand geuit. Bij e-mail van 30 juni 2022 heeft verweerster klaagster bericht dat zij niet langer voor klaagster kon optreden. Verweerster heeft het dossier gesloten en aan klaagster bericht dat zij het dossier zou overdragen aan een opvolgend advocaat.
3.21 Naar aanleiding van een op 7 november 2022 van de dochter van klaagster ontvangen e-mail heeft verweerster klaagster, die nog altijd geen andere advocaat had ingeschakeld, bij e-mail van 22 november 2022 de stand van zaken toegelicht en geadviseerd om contact op te nemen met de rechtsbijstandsverzekeraar.
3.22 Op 25 januari 2023 heeft klaagster tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en, voor zover van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij is tekort geschoten in de bijstand van klaagster.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond verklaard. Volgens de raad had het op de weg van verweerster gelegen om direct na de ontvangst van het deskundigenrapport dit grondig te bestuderen, de haalbaarheid van klaagsters zaak te beoordelen en de strategie met klaagster te bespreken. Door dit pas in een later stadium te doen – lopende de schikkingsonderhandelingen – heeft verweerster bij klaagster onjuiste verwachtingen gewekt, hetgeen verweerster tuchtrechtelijk kan worden aangerekend. In zoverre is de klacht gegrond verklaard.
5.2 Voorts heeft de raad overwogen dat de lezingen van partijen over de inhoud van de klacht (het hof begrijpt: over de feiten die ten grondslag liggen aan de klacht, te weten - dat verweerster de wederpartij zou kennen en - dat verweerster tegen klaagster bij het in behandeling nemen van de zaak zou hebben gezegd dat ze een “winnende zaak” had) uiteen lopen. In een dergelijk geval kan niet worden vastgesteld welke lezing het meest aannemelijk is. Dit maakt dat die klacht/dat klachtonderdeel niet gegrond kan worden verklaard. Immers ten aanzien van deze verwijten is niet voldoende aannemelijk geworden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3 De raad heeft verweerster vervolgens een waarschuwing opgelegd.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerster
6.1 Volgens verweerster heeft de raad ten onrechte overwogen dat verweerster pas in een later stadium het deskundigenrapport heeft bestudeerd, de haalbaarheid van klaagsters zaak heeft beoordeeld en de strategie met klaagster heeft besproken. Tevens heeft de raad ten onrechte geconcludeerd dat verweerster bij klaagster door voornoemde handelwijze onjuiste verwachtingen heeft gewekt.
6.2 Verweerster heeft bij het behandelen van de zaak zorgvuldig gehandeld door regelmatig de zaak met een meer ervaren kantoorgenoot te bespreken en de strategie te bepalen. Verder heeft verweerster iedere stap met klaagster besproken, onder andere door uitleg te geven over de te volgen strategie, conceptbrieven (voorzien van een toelichting) te sturen, waarbij zij steeds het akkoord van klaagster verzocht en ook kreeg. Hierdoor was iedere stap voor klaagster duidelijk en heeft zij daarmee ook ingestemd.
6.3 De rechtsbijstandverzekeraar van klaagster had een aansprakelijkstelling gestuurd
zonder enige onderbouwing van de stellingen van klaagster. Verweerster heeft klaagster
juist geadviseerd om eerst een bouwkundige in te schakelen. Direct na de ontvangst
van het rapport van die deskundige heeft verweerster in overleg met haar kantoorgenoot
en klaagster de strategie bepaald. Verweerster heeft bij aanvang van de zaak niet
over een ‘winnende zaak’ gesproken en is in haar correspondentie met klaagster voldoende
duidelijk geweest dat er wel winst te behalen viel, juist door het treffen van een
minnelijke regeling.
Als klaagster zich niet kon vinden in de aanpak van verweerster had zij zich kunnen
wenden tot een andere advocaat, mogelijk ook om een second opinion te vragen, maar
dat heeft klaagster niet gedaan, terwijl verweerster klaagster daarop wel heeft gewezen.
Bovendien heeft klaagster geen schade geleden door het handelen van verweerster.
Hoewel tussen partijen overeenstemming was bereikt over de hoogte van het bedrag,
waren zij het nog niet eens over de randvoorwaarden (waaronder finale kwijting).
6.4 Verweerster concludeert dat zij op geen enkele wijze tekort is geschoten in het verlenen van rechtsbijstand aan klaagster.
Verweer klaagster
6.5 Klaagster heeft geen verweer gevoerd in beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
7.3 Zowel uit vaste jurisprudentie van het hof als uit gedragsregel 16 volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien zich na de opdrachtbevestiging en de met de cliënt afgesproken - te voeren - strategie ontwikkelingen voordoen die tot andere inzichten leiden, dient de advocaat dat ommegaand met zijn cliënt te bespreken en hem zorgvuldig te adviseren. Daarbij moet de advocaat zich ervan vergewissen of de cliënt alles goed heeft begrepen en of hij de gevolgen van de gekozen strategie voldoende overziet. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel als het ware een ‘informed consent’ zijn; de cliënt moet zich bewust zijn van de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven.
Overwegingen hof
7.4 Ter zitting heeft verweerster haar standpunt nader toegelicht. Volgens verweerster
is de raad van een onjuist feitencomplex uitgegaan. Verweerster heeft niet, zoals
de raad heeft overwogen, pas in een later stadium het deskundigenrapport grondig bestudeerd
en - lopende de schikkingsonderhandelingen - de haalbaarheid van klaagsters zaak beoordeeld
en de strategie met haar besproken. Verweerster heeft direct na de ontvangst van het
deskundigenrapport haar strategie bepaald. Het deskundigenrapport is daarmee juist
het vertrekpunt geweest bij het bepalen van de strategie door verweerster. Wel is
het zo dat verweerster vervolgens heeft moeten anticiperen (het hof begrijpt: reageren)
op de nadien ingekomen verweren van de wederpartij naar aanleiding van het deskundigenrapport,
die maakten dat de onderhandelingspositie van klaagster zwakker was (dan eerder gedacht)
en die hebben geleid tot het advies van verweerster aan klaagster om in het kader
van de schikkingsonderhandelingen uiteindelijk genoegen te nemen met een lager bedrag.
7.5 Het hof acht in hoger beroep aannemelijk geworden dat verweerster haar strategie van meet af aan heeft gebaseerd op het deskundigenrapport - juist nu er in de onderliggende zaak eerder nog geen bewijs voorhanden was ter onderbouwing van de stellingen van klaagster.
7.6 Uit het onderzoek van de deskundige kwam naar voren dat sprake was van (enkele)
zichtbare gebreken (zoals aan de riolering), die klaagster bij het doen van voldoende
onderzoek bij de bezichtiging van de woning zelf had kunnen waarnemen en in de risicosfeer
van klaagster lagen. Het hof is van oordeel dat verweerster op het moment dat zij
klaagsters wederpartij bij brief van 24 februari 2022 voor het eerst aanschreef en
aansprakelijk stelde voor het volledige door de deskundige begrote bedrag aan herstelkosten
van € 15.248,57, en daarbij tevens een schikkingsvoorstel deed, inhoudend dat de wederpartij
een bedrag van € 13.500,- zou voldoen, onvoldoende rekening heeft gehouden met deze
zich in de risicosfeer van klaagster liggende omstandigheden. Het had in ieder geval
op de weg van verweerster gelegen om klaagster in het licht van het deskundigenrapport
bij het doen van het openingsvoorstel – nadrukkelijk(er) te wijzen op de haalbaarheid
daarvan en klaagster duidelijk(er) te maken dat, gelet op de inhoud van het deskundigenrapport,
het uiteindelijk te ontvangen bedrag aan schadevergoeding weleens lager zou kunnen
uitvallen. Het hof heeft, evenals de raad, niet kunnen vaststellen dat verweerster
dat (voldoende) heeft gedaan. Dat verweerster dat mondeling zou hebben gedaan, is
weliswaar gesteld doch niet gebleken. Daarbij heeft te gelden dat het op de weg van
verweerster had gelegen om dit niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk aan klaagster
uiteen te zetten en te bevestigen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat verweerster
bij de aanvang van haar werkzaamheden is tekortgeschoten in het managen van de verwachtingen
bij klaagster, althans in de schriftelijke vastlegging daarvan. Het hof acht, evenals
de raad, de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.
In dit kader wil het hof niet onvermeld laten dat uit het klachtdossier voor het
overige is gebleken dat verweerster de verdere aanpak van de zaak zorgvuldig met klaagster
heeft besproken en ook schriftelijk heeft vastgelegd, waarbij verweerster ook ruim
nazorg ten behoeve van klaagster heeft verleend.
Slotsom
7.7 Het hof verwerpt het hoger beroep van verweerster en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 PROCESKOSTEN
8.1 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster op grond van
artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure
bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.
8.2 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
9 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
9.1 bekrachtigt de beslissing van 19 februari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-585/DB/LI;
9.2 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd
en Chr.H. van Dijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in
het openbaar uitgesproken op 10 maart 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 maart 2025.