ECLI:NL:TAHVD:2025:30 Hof van Discipline 's Gravenhage 240154
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:30 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-02-2025 |
Datum publicatie: | 17-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 240154 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de eigen advocaat. Klager heeft beroep ingesteld. De raad heeft de klacht deels gegrond verklaard en heeft een berisping opgelegd. Het hof is van oordeel dat verweerder, naast de door de raad gegrond verklaarde klachtonderdelen, ook tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zijn facturen aan klager onvoldoende inzichtelijk te maken. De overige beroepsgronden van klager slagen niet. Het hof ziet geen aanleiding om tot een verzwaring van de maatregel te komen. |
Beslissing van 14 februari 2025
in de zaak 240154
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen
1 INLEIDING
1.1 Klacht tegen de eigen advocaat. Klager heeft beroep ingesteld. De raad heeft de klacht deels gegrond verklaard en heeft een berisping opgelegd. Het hof is van oordeel dat verweerder, naast de door de raad gegrond verklaarde klachtonderdelen, ook tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zijn facturen aan klager onvoldoende inzichtelijk te maken. De overige beroepsgronden van klager slagen niet. Het hof ziet geen aanleiding om tot een verzwaring van de maatregel te komen.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof tot zijn oordeel daarover komt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-345/AL/MN]) een beslissing gewezen op 15 april 2024. In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a), c), g) en h) gegrond verklaard, is klachtonderdeel e) niet-ontvankelijk verklaard en is de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:90 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 13 mei 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder;
- een e-mail van klager van 29 november 2024 met daarbij zes producties;
- een e-mail van verweerder van 29 november 2024.
2.5 Verweerder heeft in zijn voormelde e-mail van 29 november 2024 bezwaar gemaakt tegen de door klager op 29 november 2024 overgelegde stukken.
2.6 Bij e-mail van 29 november 2024 heeft de griffier van dit hof namens het hof aan klager (en c.c. aan verweerder) bericht dat ter zitting een beslissing zal worden genomen over het al dan niet toelaten van de e-mail van klager van 29 november 2024 (met producties).
2.7 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 9 december 2024. Daar is klager verschenen. Verweerder is niet verschenen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.
3.2 Klager heeft zich in oktober 2018 tot verweerder gewend om zijn belangen te behartigen. Verweerder heeft klager bijgestaan in verband met een kort geding over het exclusief gebruik woning en omgang (5 december 2018), een kort geding omgang en gezag (5 juli 2019), een procedure betreffende kinderalimentatie, hoofdverblijf en zorgregeling (23 oktober 2019), verdeling van een eenvoudige gemeenschap van goederen (comparitie 9 december 2020 en 15 april 2021) en een kort geding omgang en gezag (31 mei 2022). Tevens heeft verweerder namens klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis ter zake de verdeling.
3.3 Op 4 april 2021 heeft klager stukken aan verweerder gezonden en vraagt hij tot wanneer er stukken kunnen worden ingezonden voor de comparitie van 15 april 2021, waarop verweerder aangeeft dat dit een dag later is. Op 5 april 2021 heeft verweerder aan klager een stuk met bijlagen gestuurd die na goedkeuring door klager ten behoeve van de comparitie ingediend zullen worden.
3.4 De verdelingszaak is ter zitting van 15 april 2021 bij de rechtbank Zeeland West-Brabant verder behandeld. Tijdens de zitting heeft verweerder namens klager de op voorhand toegezonden conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende vermeerdering en vermindering van eis genomen.
3.5 Bij vonnis van 13 oktober 2021 heeft de rechtbank Zeeland West-Brabant de (wijze van) verdeling vastgesteld en bepaald wat partijen over en weer aan elkaar verschuldigd zijn.
3.6 De ex-partner van klager is op 6 mei 2022 een kort geding tot opschorting van de zorgregeling gestart. Verweerder heeft klager per e-mail van 13 mei 2022 laten weten dat het kort geding tot opschorting van de zorgregeling zal plaatsvinden op dinsdag 31 mei 2022.
3.7 Verweerder heeft voor deze procedure op 30 mei 2022 een toevoeging aangevraagd en verkregen.
3.8 Per e-mail van 30 mei 2022 heeft verweerder de eerste conceptconclusie van antwoord tevens eis in reconventie voor het kort geding aan klager toegezonden. Op de ochtend van de zitting op 31 mei 2022 heeft verweerder namens klager een eis in reconventie met een groot aantal producties ingediend.
3.9 Op 14 juni 2022 zijn bij vonnis in kort geding de minderjarige kinderen van klager voorlopig toevertrouwd aan zijn ex-partner en is klager verboden contact te hebben met zijn kinderen. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de stukken te laat zijn ingediend en dat de eis in reconventie en de door verweerder ingediende stukken buiten beschouwing worden gelaten.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) (…);
b) (…);
c) (…);
d) ondeugdelijk te declareren;
e) contante betalingen van meer dan € 5.000,- te aanvaarden ter voldoening van
zijn declaraties;
f) betaling van openstaande declaraties met oneigenlijke argumenten af te dwingen
en te dreigen met beslaglegging;
g) (…);
h) (…);
i) Klager onvoldoende, dan wel onjuist te adviseren over de (on)mogelijkheden
om de kosten van het paard B E van zijn ex-partner te vorderen en deze vordering onvoldoende
te onderbouwen.
5 BEOORDELING RAAD
Klachtonderdeel d)
Klager stelt dat verweerder ondeugdelijk heeft gedeclareerd. De raad is van oordeel dat dat niet uit het klachtdossier is gebleken. Verweerder heeft de klacht namelijk betwist en klager heeft onvoldoende onderbouwd welke declaraties onjuist zijn en wat daaraan onjuist zou zijn. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel e)
Klager stelt dat verweerder (tegen de regels) contante betalingen van meer dan € 5.000 heeft aanvaard. De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat klager door dit gestelde handelen van verweerder in enig belang is geschaad. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Daarbij acht de raad van belang dat voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, het klachtrecht wordt uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen en niet door klager. Dat betekent dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Klachtonderdeel f)
Klager klaagt over de manier waarop verweerder heeft geprobeerd om klager zijn onbetaald gebleven facturen te laten voldoen. De raad volgt klager niet in dit verwijt. Het staat vast dat klager een aantal facturen van verweerder niet heeft voldaan. Verweerder heeft hiervoor een deurwaarder ingeschakeld. Het stond verweerder vrij om dat te doen. Niet is gebleken dat verweerder hierbij onjuist heeft gehandeld. De raad acht hierbij mede van belang dat verweerder pas een deurwaarder heeft ingeschakeld nadat hij meerdere pogingen had gedaan om met klager in gesprek te komen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is daarom geen sprake. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel i)
Dit verwijt ziet op de kwaliteit van de dienstverlening. De raad overweegt hierover dat het aan de klagende partij is om een begin van een onderbouwing te geven van een verwijt dat hij maakt aan het adres van een verwerend advocaat. Het alleen uiten van verwijten is onvoldoende, zeker als het gaat om specifieke verwijten die zien op een gebrek aan deskundigheid. Pas als een begin van een onderbouwing door de klagende partij is geleverd, is het voor de verwerend advocaat mogelijk om daar gemotiveerd verweer tegen te voeren en dat met stukken te onderbouwen. Het onderhavige verwijt - dat verweerder hem onvoldoende of onjuist heeft geadviseerd over de mogelijkheden om de kosten van een paard van zijn ex-partner te vorderen - is door klager onvoldoende met relevante stukken onderbouwd. Verweerder heeft dat verwijt ook betwist. Omdat een feitelijke onderbouwing van het verwijt ontbreekt, zijn de juistheid noch de gegrondheid van de klacht komen vast te staan. De raad heeft ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Klager heeft in beroep grieven aangevoerd tegen het oordeel van de raad over de klachtonderdelen d), e), f) en i). De grieven en de onderbouwing daarvan worden hierna onder de beoordeling, waar nodig, verder besproken.
Verweer verweerder
6.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
7.1 De omvang van de rechtsstrijd in hoger beroep wordt bepaald door de beroepsgronden die tegen de beslissing van de raad binnen de beroepstermijn zijn aangedragen. Het hoger beroep van klager is beperkt tot de klachtonderdelen d), e), f) en i). De overige klachtonderdelen zijn daarmee in hoger beroep niet meer aan de orde.
Maatstaf
7.2 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.3 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof
Klachtonderdeel d) verweerder heeft ondeugdelijk gedeclareerd
7.4 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de wijze waarop verweerder zijn werkzaamheden heeft gedeclareerd en gespecificeerd. Daarbij wordt vooropgesteld dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. Daarnaast is de advocaat gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden.
7.5 Het hof stelt het navolgende voorop. Verweerder heeft klager bijgestaan in meerdere procedures. Het gaat om procedures van verschillende aard - zoals hiervoor onder de feiten is weergegeven. Het hof begrijpt dat klager en verweerder ten aanzien van de kosten een verdeelsleutel hadden afgesproken, inhoudende dat 80% van de werkzaamheden van verweerder aan de onderneming van klager zouden worden gefactureerd en 20% aan klager in privé.
7.6 Het hof is van oordeel dat verweerder ernstig tekort is geschoten in zijn plicht om inzicht te verschaffen in de verrichte werkzaamheden en de daarvoor te betalen bedragen en overweegt daartoe als volgt.
7.7 Uit de in deze procedure overgelegde facturen (van: 21 juni 2019 met nummer 2019023, 28 oktober 2019 met nummer 2019027, 24 april 2021 met nummer 2021008 en 30 december 2021 met nummer 2021-30-12) volgt dat verweerder de door hem verrichte werkzaamheden slechts in algemeenheden heeft geduid, als: ‘follow up dossier’, ‘opmaken processtuk’, ‘berichten derden’ en ‘bespreking’. Naar het oordeel van het hof was verweerder gehouden zijn werkzaamheden nader te specificeren. Verweerder heeft dat nagelaten. Ook de door verweerder overgelegde urenstaten maken niet inzichtelijk welke specifieke werkzaamheden verweerder voor klager heeft verricht. Verweerder hanteert in die urenstaten dezelfde algemene aanduiding, als hiervoor genoemd, voor de door hem ten behoeve van klager geschreven tijd.
7.8 Voorts heeft verweerder nagelaten aan te geven op welke procedure(s) zijn werkzaamheden betrekking hebben gehad. Dit alles klemt temeer, daar verweerder over lange periodes factureerde zodat het voor klager ondoenlijk was om na te gaan wat verweerder voor zijn te onderscheiden werkzaamheden declareerde.
7.9 Verweerder heeft in zijn facturen en onderliggende urenstaten - ter uitvoering van de gemaakte afspraken over de verdeelsleutel - ook geen enkel aantoonbaar onderscheid gemaakt tussen de gedeclareerde uren ten laste van de onderneming van klager en die ten laste van klager in privé. Verweerder heeft alle uren geboekt op naam van T[…] advies en heeft alle facturen ook aan T[….] advies verzonden.
7.10 Klager stelt dat hij aan verweerder een bedrag van in totaal ongeveer € 15.000,- á € 20.000,- in contanten heeft betaald, ter voldoening van zijn facturen. Hoewel verweerder aanvankelijk heeft ontkend dat hij contante betalingen van klager heeft ontvangen, heeft hij vervolgens ten aanzien van in ieder geval twee betalingen van elk ongeveer € 5.000,- erkend dat hij die van klager (contant) heeft ontvangen. Het hof stelt echter vast dat verweerder deze contante betalingen niet, althans niet zichtbaar, heeft verantwoord in zijn facturen. Het lijkt er eerder op dat verweerder heeft getracht deze bedragen verhuld in zijn facturen weer te geven, door die onder meer als pseudo-moderatie van de factuur op te nemen onder de noemer ‘afspraak’. Voorts is als niet weersproken komen vast te staan dat klager van verweerder ter zake van de ontvangst van deze bedragen geen kwitantie heeft ontvangen. Ten overvloede merkt het hof op dat de beoordeling hiervan wordt beperkt door de klacht en in zoverre klager in zijn belang is getroffen. De beoordeling is dus beperkt tot het perspectief van klager, die er belang bij heeft dat hij kan nagaan voor welke werkzaamheden hij betaalt en of dat redelijk is. Bij deze beoordeling en met name bij de oplegging van de maatregel blijft een meer algemene beoordeling van het al dan niet integere handelen van verweerder buiten beschouwing.
7.11 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder ten aanzien van klager niet zorgvuldig heeft gehandeld in financiële aangelegenheden. Klachtonderdeel d) is daarom gegrond.
7.12 Voor zover klager in hoger beroep heeft aangevoerd dat hij meent dat verweerder excessief heeft gedeclareerd, is dat een nieuw verwijt. Het hof laat dit verwijt buiten beschouwing. Het hof kan slechts oordelen over klachten die eerst zijn onderzocht door de deken en waarover de raad vervolgens heeft geoordeeld (vgl. art. 46c lid 1 en 3 Advw). In hoger beroep worden geen nieuwe klachten in behandeling genomen. Dit leidt er toe dat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in klachtonderdeel d) voor zover het een nieuw verwijt inhoudt.
klachtonderdeel e) verweerder heeft contante betalingen van meer dan € 5.000,- aanvaard ter voldoening van zijn declaraties
7.13 Het hof stelt voorop dat het hiervoor de wijze waarop verweerder is omgegaan met contante betalingen door klager ter voldoening van zijn declaraties heeft betrokken bij zijn oordeel over de wijze van declareren door verweerder.
7.14 Klachtonderdeel e) op zichzelf ziet op de stelling van klager dat verweerder (tegen de regels) contante betalingen heeft aanvaard. Het hof is van oordeel dat de raad daarover terecht heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat klager door dit gestelde handelen van verweerder in enig belang is geschonden en klager daarom terecht in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Klachtonderdeel f) verweerder heeft de betaling van openstaande declaraties met oneigenlijke argumenten afgedwongen en gedreigd met beslaglegging
7.15 Het hof sluit zich ter zake van dit klachtonderdeel aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.
Klachtonderdeel i) verweerder heeft klager onvoldoende, dan wel onjuist geadviseerd over de (on)mogelijkheden om de kosten van het paard B E van zijn ex-partner te vorderen en heeft deze vordering onvoldoende onderbouwd
7.16 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu klager geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Ook in hoger beroep heeft klager zijn stelling niet verder gesubstantieerd, terwijl het op zijn weg had gelegen om daarvoor een onderbouwing aan te dragen. Het hof acht de beslissing van de raad voldoende gemotiveerd en sluit zich hierbij aan.
Slotsom
7.17 Het hof zal klachtonderdeel d) alsnog gegrond verklaren. Ten aanzien van de nieuwe verwijten zal klager, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep. Voor het overige zal de beslissing van de raad ten aanzien van de klachtonderdelen worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
8 MAATREGEL EN PROCESKOSTEN
8.1 Ofschoon onderdeel klachtonderdeel d) alsnog gegrond wordt verklaard, ziet het hof daarin geen aanleiding om de reeds opgelegde maatregel van een berisping te verzwaren. Het hof zal ook op dit punt de beslissing van de raad bekrachtigen.
8.2 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerder op grond van
artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure
bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klager/klaagster (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.
8.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
8.4 Verweerder/verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
9 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
9.1 verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van 15 april 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-345/AL/MN ten aanzien van klachtonderdeel d), voor zover het in appel aangevoerde een nieuw verwijt betreft;
9.2 vernietigt de beslissing van 15 april 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-345/AL/MN, voor zover klachtonderdeel d) ongegrond is verklaard;
en doet opnieuw recht:
9.3 verklaart klachtonderdeel d) gegrond;
9.4 bekrachtigt de beslissing van 15 april 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-345/AL/MN, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
9.5 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
9.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. Verkijk
en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en
in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025.
Griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 februari 2025.