ECLI:NL:TAHVD:2025:3 Hof van Discipline 's Gravenhage 240055 240058D
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2025 |
Datum publicatie: | 14-01-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | In deze zaken gaat het om de klacht van klager en het dekenbezwaar van de deken, die er in de kern op neerkomen dat verweerder voortdurend nalaat adequaat te reageren op e-mails en verzoeken die hij als advocaat ontving. Net als de raad acht het hof zowel de klacht als het dekenbezwaar gegrond. Door de raad is aan verweerder de maatregel van schrapping opgelegd. Verweerder richt zijn hoger beroep met name tegen deze opgelegde maatregel. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die in hoger beroep zijn komen vast te staan, oordeelt het hof dat met een langdurige schorsing kan worden volstaan. |
Beslissing van 10 januari 2025
in de zaken 240055 en 240058D
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
(240055)
klager
en:
(240058D)
Deken van de Orde van Advocaten
In het arrondissement Amsterdam
de deken
1 INLEIDING
1.1 In deze zaken gaat het om de klacht van klager en het dekenbezwaar van de deken, die er in de kern op neerkomen dat verweerder voortdurend nalaat adequaat te reageren op e-mails en verzoeken die hij als advocaat ontving. Net als de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) acht het hof zowel de klacht als het dekenbezwaar gegrond. Door de raad is aan verweerder de maatregel van schrapping opgelegd. Verweerder richt zijn hoger beroep met name tegen deze opgelegde maatregel. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die in hoger beroep zijn komen vast te staan, oordeelt het hof dat met een langdurige schorsing kan worden volstaan.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en het dekenbezwaar en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 23-544/A/A) en in de zaak tussen de deken en verweerder (zaaknummer: 23-547/A/A/D) een beslissing gewezen op 15 januari 2024. In deze beslissing zijn de klacht van klager en het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verweerder is in beide zaken gezamenlijk de maatregel van schrapping opgelegd, ingaande op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van de beslissing. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:8 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 14 februari 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klager;
- het verweerschrift van de deken.
2.5 Het hof heeft de zaken mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
15 november 2024. Daar zijn verweerder, klager en de deken verschenen. Verweerder
en klager hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die
onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
Ten aanzien van de klacht
3.2 Klager heeft verweerder in september 2020 verzocht hem bij te staan in het verhaal van schade aan zijn motor.
3.3 Verweerder heeft op 28 september 2020 aan klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Hierin schrijft verweerder, voor zover relevant:
Hierbij de bevestig ik de gemaakte afspraken. U verzocht mij u bij te staan in de zaak waarin [u] schade heeft geleden door toedoen van [E] en [u] [E] aansprakelijk heeft gesteld. Wij spraken af dat ik namens u [E] zal sommeren tot vergoeding van de door u geleden schade, en indien [E] aan deze sommatie niet voldoet, eventueel over zal gaan tot het voeren van een gerechtelijke procedure en [E] zal dagvaarden voor de kantonrechter.
3.4 Op 2 november 2020 heeft verweerder de wederpartij namens klager een sommatiebrief
gestuurd. Ruim één jaar later op 31 december 2021 heeft klager een concept-dagvaarding
van verweerder ontvangen.
3.5 Klager heeft gedurende verweerders dienstverlening verweerder zeventien keer
verzocht een update over zijn zaak te geven. De diverse antwoorden van verweerder
luidden:
Door de coronamaatregelen en -crisis zijn er wat vertragingen ontstaan, zowel bij mij op kantoor als op de rechtbank bij het aannemen van nieuwe zaken.
Excuses voor de vertraging in mijn reactie, ik kom hier zo spoedig mogelijk op terug.
Excuses voor de verlate reactie. Door omstandigheden en drukte op kantoor ben ik nog niet toegekomen aan een reactie op uw eerdere mail. Ik zal hier zo snel mogelijk op reageren..
Door een aantal grote zaken ben ik langere tijd niet in staat geweest om aan uw concept dagvaarding te werken. Vanaf de eerste week van december heb ik genoeg tijd om aan uw concept dagvaarding te werken.
In het buitenland gezeten en kon daardoor niet eerder reageren.
Excuses voor de vertraging. Deze is gelegen in vervelende persoonlijke omstandigheden. Ik ga zo spoedig mogelijk kijken naar de stand van zaken in uw zaak.
3.6 Op 27 mei 2023 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
Ten aanzien van het dekenbezwaar
3.7 In een e-mail van 30 mei 2023 heeft de deken verweerder gevraagd binnen drie
weken op de klacht van klager te reageren. Op 21 juni 2023 heeft de deken verweerder
aan dit verzoek herinnerd en hem verzocht binnen 10 dagen alsnog te reageren.
3.8 In een e-mail van 5 juli 2023 heeft verweerder geantwoord dat het verzoek
van de deken aan zijn aandacht was ontsnapt en heeft hij toegezegd alsnog zo spoedig
mogelijk te reageren. Hij schrijft:
Excuses, deze is even aan mijn aandacht ontsnapt omdat ik dacht dat dit ging om de klacht van mevrouw A(…). Ik zal zo spoedig mogelijk reageren.
Verweerder heeft vervolgens niet gereageerd op het verzoek van de deken.
3.9 In een e-mail van 11 juli 2023 heeft de deken verweerder, voor zover relevant, als volgt bericht:
Bij e-mail van 30 mei 2023 bent u gevraagd om binnen drie weken te reageren op de door [klager] ingediende klacht. U heeft niet tijdig geantwoord en u bent op 21 juni jl. aan mijn verzoek herinnerd met het verzoek binnen 10 dagen te reageren. Ook aan dat verzoek heeft u niet tijdig voldaan. Ik wijs u op gedragsregel 29 en overweeg ook voor deze kwestie een dekenbezwaar in te dienen.
3.10 Verweerder heeft ook op dit bericht niet gereageerd.
3.11 Op 6 juli 2023 heeft klager de deken, met verweerder in cc, bericht dat
het (wederom) uitblijven van een reactie van verweerder zijn klacht bevestigt en verzocht
om doorzending van zijn klacht aan de raad.
3.12 Op 26 juli 2023 heeft de deken verweerder meegedeeld dat er een dekenbezwaar
zou worden ingediend.
3.13 Op 27 juli 2023 (12:48 uur) heeft verweerder meegedeeld dat de reden voor
het uitblijven van een reactie op de klacht mede gelegen was in het feit dat hij nog
had getracht de klacht onderling met klager te schikken.
3.14 Klager heeft naar aanleiding van het verzoek van de deken hierop te reageren op 27 juli 2023 (18:22 uur) laten weten dat verweerder die dag voor het eerst weer contact met hem had opgenomen en schrijft hierover:
Voor zover ik weet heb ik tussen 25 mei (de datum waarop ik mijn klacht per email naar [verweerder] heb gecommuniceerd) en gisteren geen contact meer gehad met [verweerder]. Een antwoord op mijn verzoek te bevestigen dat de klacht in goede orde ontvangen is bleef ook uit. [Verweerder] heeft mij vandaag een e-mail gestuurd met zijn excuses en het voorstel mijn zaak over te dragen aan een confrère van hem.
3.15 In een beslissing van dit hof van 14 juli 2023 (met zaaknummers 220124 en 220126D) is verweerder de maatregel van een schorsing van 12 weken opgelegd, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. In verband hiermee heeft verweerder in een e-mail van 1 augustus 2023 aan de deken geschreven:
Onderwerp: Re: 1270317 en 1630964 inzake schorsing
Geachte mevrouw mr. S(…), Naast de heer N. J(…) is er geen zaak waarin ik nog optreed
als advocaat. Deze zaak ben ik nu over aan het dragen. Ik hoop hier vandaag op te
vernemen.
3.16 Vervolgens schreef verweerder op 7 augustus 2023 aan de deken:
In aanvulling op mijn laatste e-mail aangaande onderstaande kwestie deel ik u mede dat ik thans nog in overleg ga met de nieuwe advocaat over de zaak om hem te informeren over de stand van zaken. Hierna zal hij zijn definitief akkoord geven voor de overname van de zaak. Ik zal u hier zo spoedig mogelijk over informeren.
3.17 De deken heeft na 7 augustus 2023 niets meer van verweerder vernomen in onderhavige zaken.
3.18 De deken heeft op 12 oktober 2023 een verzoek tot tenuitvoerlegging op grond van artikel 48c lid 2 van de Advocatenwet bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam ingediend. Dit verzoek had betrekking op de beslissing van de Raad van 15 augustus 2022 (kenmerk 22-319/A/A/D) waarin de raad aan verweerder een voorwaardelijke geldboete heeft opgelegd ter hoogte van € 2.500,-. Geoordeeld is dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de door de raad gestelde bijzondere voorwaarde niet zou hebben nageleefd. Deze bijzondere voorwaarde hield in dat verweerder binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de beslissing de gevraagde informatie (zijnde een volledig met bewijsstukken onderbouwde CCV opgave over 2021, de kengetallen over 2020 en de vergelijkende cijfers over 2019) alsnog aan de deken zou verstrekken. De beslissing van de raad is bekrachtigd in de beslissing van dit hof van 14 juli 2023 (met zaaknummer 220255D).
3.19 In een e-mail van 16 oktober 20223 heeft de deken, voor zover van belang, het volgende aan verweerder geschreven:
U heef de kengetallen over het jaar 2020 niet verstrekt.
(…)
U heeft eerder laten weten dat u zich dit jaar laat uitschrijven. Ik heb al meerdere
keren aangegeven dat u zich zo spoedig mogelijk dient te laten uitschrijven. Indien
u zich alsnog onmiddellijk uitschrijft, ben ik bereid het verzoek om ten uitvoerlegging
van de boete met betrekking tot het ontbreken van de kengetallen over 2020 in te trekken
en geen last onder dwangsom op te leggen met betrekking tot het niet aanleveren van
de CCV kantooropgave en verzoek om inlichtingen over 2022 (inclusief kengetallen).
3.20 Verweerder heeft zich van het tableau laten uitschrijven als advocaat.
4 KLACHT
Klacht
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft op gebrekkige wijze uitvoering gegeven aan de opdracht die hij in september 2020 aan verweerder heeft verstrekt. Klager is niet tevreden over de kwaliteit van de dienstverlening.
b) verweerder heeft niet adequaat gereageerd op de 17 verzoeken van klager om een update. Zonder voorafgaand aan klager te melden is verweerder van e-mailadres gewisseld. Ook heeft verweerder nooit gereageerd op verzoeken van klager hem terug te bellen. Tot op de dag van vandaag is niets concreets bepaald in de zaak en klager betwijfelt dat dat ooit gaat gebeuren.
Dekenbezwaar
4.2 De klacht en het optreden van verweerder in de klachtprocedure hebben de deken aanleiding gegeven een dekenbezwaar in te dienen op grond van artikel 46f Advocatenwet.
a) Verweerder handelt in strijd met artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 29 (dat de medewerkingsplicht aan onderzoek van de deken behelst) door niet te reageren op e-mails en terugbelverzoeken van klager en geen actie te ondernemen voor klager na inname van de zaak alsmede door niet te voldoen aan (herhaalde) verzoek van de deken om de nodige inlichtingen te verschaffen.
b) Verweerders handelen en nalaten raakt bovendien aan de kernwaarde integriteit, zoals neergelegd in artikel 10a lid 1 onder d Advocatenwet. Daarbij (i) benadeelt verweerder door zijn handelen en nalaten niet alleen klager, maar wordt ook (ii) een adequate en efficiënte bemiddeling onmogelijk gemaakt, waarmee (iii) uiteindelijk ook schade wordt toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur.
5 BEOORDELING RAAD
De raad heeft de klacht gegrond verklaard
5.1 De raad is van oordeel dat verweerder ernstig tekort is geschoten in zijn dienstverlening aan klager. In de bijna drie jaar waarin verweerder klager bijstand heeft verleend, heeft verweerder slechts één sommatiebrief aan de wederpartij gestuurd en heeft hij een concept-dagvaarding opgesteld. Verweerder is keer op keer ernstig nalatig geweest in het adequaat reageren op e-mails van klager, waarin hij verweerder om een update vraagt in zijn zaak. Verweerder heeft klager al die tijd aan het lijntje gehouden door hem herhaaldelijk te beloven klagers zaak op te pakken zonder hier een vervolg aan te geven. Zelfs zijn belofte om klagers zaak aan een collega-advocaat over te dragen is verweerder niet nagekomen. Het had op z’n minst genomen op de weg van verweerder gelegen om na de jaren die klager aan verweerders gebrekkige bijstand is verloren, klagers zaak correct over te dragen aan een andere advocaat en klagers eigen bijdrage aan klager terug te storten. Niets van dit alles is gebeurd. De raad komt dan ook tot de slotsom dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht en dat zijn handelwijze in strijd is met de betamelijkheidsnorm. De raad heeft de klacht daarom in beide onderdelen gegrond verklaard.
De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard
5.2 De deken heeft zich naar het oordeel van de raad terecht op het standpunt gesteld
dat verweerders houding tijdens het onderzoek van de deken naar de klacht in strijd
is met gedragsregel 29 en daarmee met de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet.
Gedragsregel 29 bepaalt dat een advocaat bij een tuchtrechtelijk onderzoek verplicht
is alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken. De raad stelt
vast dat verweerder niet aan deze verplichting heeft voldaan. Uit het klachtdossier
komt naar voren dat verweerder niet heeft gereageerd op de verzoeken van de deken
van 30 mei 2023 en 21 juni 2023 om zijn zienswijze op de klacht te geven. Op 5 juli
2023 heeft verweerder alsnog toegezegd te zullen reageren, maar ook daarna bleef een
reactie uit. Zelfs op de mededeling van de deken van 11 juli 2023 dat een dekenbezwaar
werd overwogen, heeft verweerder niet gereageerd. Pas toen de deken verweerder op
27 juli 2023 had laten weten het dekenbezwaar daadwerkelijk te zullen indienen, heeft
verweerder die dag voor het eerst gereageerd. Hij liet weten dat de reden voor het
uitblijven van zijn reactie mede was gelegen in het feit dat hij nog had getracht
met klager de klacht te schikken door de zaak over te dragen aan een andere advocaat.
5.3 Nog afgezien van het feit dat het schikken van de klacht met klager, niet
kan gelden als een rechtvaardiging om niet te reageren op de verzoeken van de deken,
blijkt bovendien uit de reactie van klager dat verweerder niet eerder dan per e-mail
van 27 juli 2023 contact met klager heeft gezocht hierover. De raad kan deze e-mail
dan ook niet duiden als een serieuze poging om tot een schikking te komen, maar veeleer
als een poging om een dekenbezwaar alsnog af te wenden. Daar komt bij dat de deken
ter zitting heeft toegelicht dat verweerder de zaak van klager wel moest overdragen,
omdat hij in die periode tijdelijk geschorst was. Door op deze manier te proberen
zijn hachje te redden, heeft verweerder naar het oordeel van de raad eveneens gehandeld
in strijd met de kernwaarde integriteit, zoals neergelegd in artikel 10a lid 1 onder
d Advocatenwet. Door zijn houding heeft verweerder een adequaat en efficiënt tuchtrechtelijk
onderzoek onmogelijk gemaakt. De raad heeft het dekenbezwaar daarmee gegrond verklaard.
De raad heeft de maatregel van schrapping opgelegd
5.4 Verweerder is ernstig tekortgeschoten in de behandeling van klagers zaak. Daarnaast
heeft verweerder door zijn houding tijdens het tuchtrechtelijk onderzoek de deken
een adequaat en efficiënt tuchtrechtelijk onderzoek onmogelijk gemaakt. De raad rekent
verweerder dit alles zwaar aan. Van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen
van de cliënt bij hem in goede handen zijn en dat hij naar behoren meewerkt aan tuchtrechtelijk
onderzoek van de deken. Zijn gedrag raakt de kern van het beroep van advocaat. Verweerder
heeft het vertrouwen van klager ernstig beschaamd en is vergaand tekortgeschoten in
de zorg die hij klager verschuldigd was. Met zijn houding in het onderzoek van de
deken heeft verweerder niet alleen de deken ernstig belemmerd in de uitvoering van
haar taak als toezichthouder maar bovendien het vertrouwen in de advocatuur in het
algemeen schade toegebracht. Dit alles rechtvaardigt een zware maatregel.
5.5 Daarnaast speelt een rol dat deze klacht en dekenbezwaar niet op zichzelf
staan. De raad heeft bij beslissing van dezelfde datum ook uitspraak gedaan in een
andere klachtzaak en dekenbezwaar (met kenmerken 23-546/A/A en 23-548/A/A/D) jegens
verweerder. In die klachtzaak oordeelde de raad dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld door niet adequaat te reageren op meer dan 10 verzoeken van een collega-advocaat
om een verrekeningsvoorstel te doen en tot betaling van haar declaratie over te gaan,
maar pas na bemiddeling van de deken en na indiening van een klacht – zo’n drie jaar
later – zijn verplichtingen jegens die collega te voldoen. Met betrekking tot het
dekenbezwaar oordeelt de raad daar dat verweerder eveneens door niet inhoudelijk te
reageren op verzoeken van de deken om inlichtingen in strijd met gedragsregel 29 en
daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad herkent in deze vier
zaken waarin zij uitspraak doet een patroon, waarbij verweerder voortdurend nalaat
adequaat te reageren op e-mails en verzoeken die hij als advocaat ontvangt. Deze zaken
tezamen leiden de raad tot de conclusie dat verweerder geen overzicht heeft over zijn
praktijkvoering, zaken door elkaar haalt, nalaat te reageren op redelijke verzoeken
en geen werkzaamheden verricht, waar hij dat wel zou moeten. Wanneer verweerder wordt
aangesproken op zijn gedragingen, is zijn reactie achteloos en doet hij steeds beloftes
die hij vervolgens niet nakomt. Ook heeft verweerder initiatieven van de deken om
in gesprek te gaan afgewezen, omdat hij een gesprek niet nodig vond. Hieruit blijkt
dat hij de ernst van zijn handelen niet inziet en dat zelfinzicht ontbreekt. De houding
van verweerder is zorgwekkend. Hij benadeelt en frustreert hiermee zijn cliënten en
collega-advocaten en brengt met zijn handelswijze bovendien de reputatie van de beroepsgroep
in zijn geheel ernstige schade toe.
5.6 Daarnaast acht de raad van belang dat verweerder in de afgelopen paar jaar
een aantal ernstige tuchtrechtelijke maatregelen (een schorsing van twaalf weken waarvan
zes voorwaardelijk en een berisping met voorwaardelijke boete) opgelegd heeft gekregen,
die onherroepelijk zijn geworden. De raad ziet echter geen verbetering in het handelen
van verweerder. Verweerder heeft zich voor de zitting van de raad afgemeld vanwege
werkzaamheden elders en hoewel hij niet verplicht is om op de zitting aanwezig te
zijn, blijkt ook hieruit dat hij de ernst van de situatie niet inziet.
5.7 Alles overwegend is de raad van oordeel dat potentiële, toekomstige cliënten van verweerder een ernstig risico lopen dat hun belangen worden geschaad als verweerder hen als advocaat bijstaat. De raad oordeelt daarom dat voorkomen moet worden dat verweerder terugkeert in de advocatuur en legt daarom de maatregel van schrapping op.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
6.1 Verweerder heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd:
1. Persoonlijke omstandigheden meewegen bij beoordeling klacht
Verweerder geeft toe onzorgvuldig te hebben gehandeld. Volgens verweerder is dit mede veroorzaakt door persoonlijke omstandigheden, verband houdende met het ziekbed van zijn beide ouders. De vader van verweerder is na een jarenlang ziekbed op 1 oktober 2023 overleden. Door deze omstandigheden was verweerder niet in staat adequaat te handelen in de zaak van klager. Verweerder heeft de zaak wel doorverwezen naar een andere advocaat, maar die heeft dit kennelijk niet opgepakt. Verweerder meent dat met deze persoonlijke omstandigheden rekening gehouden dient te worden en dat de klacht om die reden ongegrond verklaard dient te worden.
2. Geen belang bij dekenbezwaar
Volgens verweerder valt niet in te zien welk belang de deken had bij het indienen
van het dekenbezwaar. De deken was al in oktober 2023 op de hoogte van de klachtzaak.
De deken heeft verweerder toen meegedeeld dat zij van verdere maatregelen zou afzien
als verweerder zich zou uitschrijven van het tableau. Aan dat verzoek heeft verweerder
voldaan. Verweerder is bovendien niet door de deken op de hoogte gesteld.
3. Maatregel van schrapping is buitenproportioneel en onbegrijpelijk gemotiveerd
In de motivering van de maatregel wijst de raad expliciet op het feit dat verweerder
niet aanwezig was bij de behandeling van de klachten. Verweerder was door de griffie
van de raad verzocht zijn verhinderdata op te geven en heeft dit vervolgens tijdig
en op juiste wijze gedaan. De raad heeft de behandeling van de zaken desondanks gepland
op een door verweerder opgegeven verhinderdatum. Verweerder heeft daarop uitdrukkelijk
te kennen gegeven dat hij niet aanwezig kon zijn en heeft om verplaatsing van de zitting
verzocht. De raad heeft dat verzoek verworpen. Daarmee is het aanwezigheidsrecht van
verweerder in ernstige mate geschonden. Vervolgens geeft de raad de afwezigheid van
verweerder op als een van de doorslaggevende redenen voor de maatregel van schrapping.
Dat acht verweerder onbegrijpelijk, ondeugdelijk en onrechtmatig.
4. De deken heeft in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld
De deken heeft in oktober 2023 aan verweerder meegedeeld dat zij zou afzien van verdere
maatregelen als verweerder zich op korte termijn van het tableau zou laten uitschrijven.
Verweerder heeft aan dat verzoek voldaan. Door haar dekenbezwaar te handhaven en te
verzoeken om de maatregel van schrapping heeft de deken het vertrouwensbeginsel ernstig
geschonden. Om die reden dient van het opleggen van de maatregel van schrapping te
worden afgezien.
5. Eerdere zaken zijn ten onrechte meegewogen bij opleggen van de maatregel
De klachtzaken waarnaar door de raad verwezen wordt waren al aanhangig ten tijde van
de behandeling door de raad. Van enig opnieuw in de fout gaan is dan ook geen sprake.
De feiten die ten grondslag lagen aan de klachtzaak van klager en de klachtzaak met
zaaknummer 240056 hadden toen reeds plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft
verweerder zich laten uitschrijven van het tableau. Verweerder heeft dus wel degelijk
geleerd van de eerder opgelegde deels voorwaardelijke maatregel.
6. Persoonlijke omstandigheden niet meegewogen bij zwaarte van de maatregel
Verweerder heeft gemotiveerd dat hij de afgelopen jaren te maken heeft gehad met zeer moeilijke persoonlijke omstandigheden die een normaal en adequaat functioneren onmogelijk maakten. Deze omstandigheden waren gelegen in het zware ziekbed van zijn ouders. De raad had bij het opleggen van de maatregel rekening moeten houden met deze persoonlijke omstandigheden.
Verweer klager en de deken
6.2 Zowel klager als de deken hebben gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij geldt dat een advocaat is gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en van een advocaat mag worden verwacht dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. Het feit dat de beklaagde advocaat zich van het tableau heeft laten uitschrijven als advocaat, maakt hierbij geen verschil.
Overwegingen hof
7.3 Verweerder heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad, waarin zowel
de klacht als het dekenbezwaar gegrond is verklaard. Hoewel het beroep van verweerder,
zo heeft hij ter zitting van het hof bevestigd, zich met name richt tegen de door
de raad opgelegde maatregel van schrapping, heeft hij in zijn beroepschrift ook bezwaren
gericht tegen de gegrondverklaring van de klacht en het dekenbezwaar. Ten aanzien
daarvan overweegt het hof het volgende.
7.4 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om
tot een andere beoordeling van de klacht en het dekenbezwaar te komen dan de raad.
Het hof sluit zich in zoverre aan bij de beslissing van de raad, zoals weergegeven
onder rov. 5.3 tot en met 5.9 van de bestreden beslissing, en neemt die over. Voor
zover verweerder ten aanzien van klacht heeft aangevoerd dat de raad ten onrechte
geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden bij de beoordeling
van de gegrondheid van de klacht, overweegt het hof dat, hoewel het ziekbed en overlijden
van ouders ingrijpende gebeurtenissen zijn die invloed kunnen hebben op het werk,
deze omstandigheden in dit geval niet in de weg staan aan de gegrondbevinding van
de klacht en het dekenbezwaar. Daartoe overweegt het hof dat verweerder in dit geval
gedurende een periode van bijna drie jaar keer op keer ernstig nalatig is geweest
in het adequaat reageren op e-mails van klager en later ook op verzoeken van de deken.
Indien verweerder vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat was om zijn praktijk
naar behoren te voeren had het op zijn weg gelegen om hulp te vragen en/of in te gaan
op het verzoek van de deken om het gesprek aan te gaan. Verweerder heeft dat nagelaten,
klager is daarvan de dupe geworden. Uit wat het hof hierna (onder rov. 8.1 e.v.) overweegt,
blijkt in hoeverre de persoonlijke omstandigheden van verweerder zullen worden meegewogen
bij de bepaling van de hoogte van de maatregel.
7.5 Het hof volgt verweerder verder niet in zijn standpunt dat de deken geen belang heeft bij het dekenbezwaar, omdat zij in oktober 2023 aan verweerder zou hebben meegedeeld dat zij van verdere maatregelen zou afzien als verweerder zich van het tableau zou laten uitschrijven als advocaat. Uit de brief van de deken van 16 oktober 2023 waar verweerder in dat kader op doelt (zie rov. 3.19), blijkt dat de deken bereid was het verzoek om tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke geldboete waartoe verweerder in een eerdere uitspraak van het hof van 14 juli 2023 was veroordeeld, in te trekken indien verweerder zich zou laten uitschrijven. Deze brief, en het daarin gedane aanbod van verdere maatregelen af te zien, had in het geheel geen betrekking op het onderhavige dekenbezwaar. Het hof ziet dan ook niet in hoe verweerder uit deze mededeling van de deken heeft kunnen afleiden dat de deken het onderhavige dekenbezwaar niet zou handhaven.
8 MAATREGEL
8.1 Vast is komen te staan dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de behandeling van klagers zaak. Gedurende bijna drie jaar van bijstand aan klager heeft verweerder slechts één sommatiebrief aan de wederpartij gestuurd en heeft hij een concept-dagvaarding opgesteld. Verweerder is daarbij keer op keer nalatig geweest in het adequaat reageren op e-mails van klager, waarin hij om een update vraagt in zijn zaak. Verweerder heeft klager al deze tijd aan het lijntje gehouden door hem herhaaldelijk te beloven klagers zaak op te pakken, maar zonder hieraan een vervolg te geven. Van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van de cliënt bij hem in goede handen zijn. Daarvan was in het geval van klager geen sprake. Verweerder heeft het vertrouwen van klager ernstig beschaamd en is vergaand tekortgeschoten in de zorg die hij klager verschuldigd was.
8.2 Vervolgens heeft verweerder door zijn houding tijdens het tuchtrechtelijk onderzoek de deken een adequaat en efficiënt tuchtrechtelijk onderzoek onmogelijk gemaakt. Verweerder heeft nagelaten te reageren op de verzoeken van de deken om zijn zienswijze op de klacht en heeft daarmee de verplichtingen van gedragsregel 29 veronachtzaamd. Bovendien heeft verweerder het bij de deken doen voorkomen alsof hij de klacht met klager had geprobeerd te schikken, terwijl van een poging tot schikken geen sprake bleek te zijn en het er op leek dat verweerder slechts probeerde te voorkomen dat er een dekenbezwaar zou worden ingediend. Deze houding van verweerder is in strijd met de kernwaarde integriteit. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder met zijn houding in het onderzoek van de deken niet alleen de deken ernstig heeft belemmerd in de uitvoering van haar taak als toezichthouder, maar bovendien het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade heeft toegebracht.
8.3 Hoewel het voorgaande een zware maatregel rechtvaardigt, is het hof van oordeel dat verweerder terecht opkomt tegen de hem opgelegde maatregel van schrapping. Het hof overweegt daartoe het volgende. Zowel in de onderhavige klachtzaak en dekenbezwaar als in de andere klachtzaak en dekenbezwaar (met zaaknummers 240056 en 240057D) waarin het hof vandaag uitspraak doet, komen de verwijten aan verweerder in de kern neer op het langdurig voortduren van het niet tijdig of niet adequaat reageren op e-mails en verzoeken die verweerder als advocaat ontving. Verweerder heeft ter zitting van het hof erkend dat de manier waarop hij zijn praktijk voorheen voerde, niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Ter verklaring hiervoor heeft verweerder aangevoerd dat aan zijn nalaten persoonlijke omstandigheden, waaronder een medische oorzaak, ten grondslag liggen en dat hij hiervoor onder behandeling staat. Verweerder heeft zich inmiddels van het tableau laten uitschrijven als advocaat. Verweerder heeft verklaard dat hij te lang heeft geprobeerd zijn praktijk aan te houden en dat hij inmiddels inziet dat hij zijn praktijk eerder had moeten stopzetten en zijn lopende zaken adequaat had moeten overdragen. Ook heeft verweerder aangegeven dat hij inziet dat het voeren van een eenmanspraktijk zonder ondersteuning onder de omstandigheden waarin hij verkeerde niet verantwoord was en heeft hij toegezegd dat hij bij een eventuele terugkeer in de advocatuur, niet op dezelfde basis praktijk zal gaan voeren.
8.4 Naar het oordeel van het hof had het op het moment dat zijn persoonlijke omstandigheden een deugdelijk functioneren als advocaat in de weg gingen staan, op de weg van verweerder gelegen adequaat hulp te zoeken, dan wel andere maatregelen te treffen om zijn praktijk op orde te brengen. Dat verweerder dit heeft nagelaten rekent het hof hem zwaar aan. Het hof houdt voorts rekening met het tuchtrechtelijk verleden van verweerder (een waarschuwing in 2016 en een deels voorwaardelijke schorsing, berisping en voorwaardelijke geldboete in 2022, grotendeels bekrachtigd in 2023). Alles afwegende acht het hof een langdurige schorsing van 52 weken aangewezen. In de klachtzaak en het dekenbezwaar met zaaknummers 230056 en 240057D, waarin het hof vandaag ook uitspraak doet, komt het hof tot ditzelfde oordeel. In verband daarmee zal het hof in de onderhavige zaken gezamenlijk, gelijk als in de andere klachtzaak en dekenbezwaar, een onvoorwaardelijke schorsing van 26 weken opleggen. Deze schorsingen zullen na elkaar tenuitvoergelegd worden, zodat verweerder in alle vier zaken in totaal voor de duur van 52 weken zal worden geschorst. Deze schorsingen zullen ingaan op het moment dat verweerder weer zou worden toegelaten als advocaat.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat ook het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van
artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure
bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 vernietigt de beslissing van 15 januari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummers 23-544/A/A en 23-547/A/A/D, voor zover aan verweerder de maatregel van schrapping is opgelegd;
en doet opnieuw recht:
10.2 legt aan verweerder in beide zaken gezamenlijk de maatregel op van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken,
10.3 bepaalt dat de onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat, zodra verweerder wordt toegelaten als advocaat, met dien verstande dat:
- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;
- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder
niet op het tableau staat ingeschreven;
10.4 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het
hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
10.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure
bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen
de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. M.C.A. van Dam,
V. Wolting, F.C. van der Jagt-Vink en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 januari 2025.