ECLI:NL:TAHVD:2025:26 Hof van Discipline 's Gravenhage 240228

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:26
Datum uitspraak: 14-02-2025
Datum publicatie: 17-02-2025
Zaaknummer(s): 240228
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Wat het beklag betreft tegen de beslissing van de deken is het hof met de deken van oordeel dat een procedure tegen de gemeente wegens onrechtmatig handelen (door een ambtenaar) geen redelijke kans van slagen. Onvoldoende is gebleken dat er redelijke gronden zijn om de (ten overstaan van de rechtbank) getroffen schikking aan te vechten. Van dwaling of bedrog is niet gebleken. De met de gemeente getroffen regeling om de vorderingen tegen de gemeente in te trekken staat er aan in de weg om die vordering op nieuw in te stellen. Klager zal in dergelijke procedure zeer waarschijnlijk niet ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing van 14 februari 2025
in de zaak 240228


naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:



klager

tegen:

de deken

1 DE PROCEDURE

Bij de deken
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 7 augustus 2024. De deken heeft aan haar beslissing ten grondslag gelegd dat de door klager gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Bij het hof
1.3 Klager heeft op 11 augustus 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

1.4 Verder bevat het dossier:
- het verweer van de deken
- de repliek
- de dupliek

1.5 Klager heeft aanvankelijk om een mondelinge behandeling van het beklag verzocht, maar omwille van de urgentie ingestemd met een behandeling in raadkamer. Het hof heeft daarop het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.


2 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 Klager is verwikkeld (geweest) in geschillen met een pandeigenaar en de gemeente Den Haag (hierna; de gemeente).

2.2 In 2019 is klager een procedure gestart tegen de gemeente.

2.3 Op 8 juni 2021 heeft een zitting bij de rechtbank Den Haag plaatsgevonden. Klager en zijn advocaat waren daarbij aanwezig. In het proces-verbaal van de zitting is onder meer het volgende opgenomen:

“partijen komen ter beëindiging van het onderhavige geschil (…) het volgende overeen:

1. Gehoord het voorlopig oordeel van de rechtbank dat de vordering is verjaard, trekt [klager] de vorderingen in.
2. Partijen dragen ieder hun eigen kosten.
3. Partijen verzoeken doorhaling van de zaak per heden.
Na voorlezing volhard en getekend,

(handtekening) (handtekening)
Namens [klager] (handtekening van zijn advocaat) (namens de gemeente Den Haag)”

2.4 Op 28 oktober 2021 heeft klager een klacht ingediend tegen zijn advocaat onder meer hem verwijtende dat hij zonder zijn toestemming op de zitting van 8 juni 2021 de vordering tegen de gemeente namens hem heeft ingetrokken.

2.5 Bij beslissing van 17 oktober 2022 heeft de raad van discipline Den Haag de klacht van klager tegen zijn advocaat in alle onderdelen ongegrond verklaard. Deze beslissing is door dit hof bekrachtigd op 13 november 2023.

3 BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag

3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Volgens klager heeft een procedure tegen de gemeente wegens onrechtmatig handelen wel degelijk kans van slagen. Hij heeft alle bewijzen waaruit blijkt dat de gemeente jegens hem in een geschil met een pandeigenaar foutief heeft gehandeld. Hij heeft daarover een schriftelijke verklaring van een ambtenaar. Daarbij is de vordering tegen de gemeente niet verjaard omdat hij pas in 2018 (en niet zoals de rechtbank aannam in 2007) er achter kwam dat een ambtenaar foutief had gehandeld. Klager is van mening dat er voldoende gronden aanwezig zijn om het voorlopig oordeel van de rechtbank dat de vordering is verjaard, aan te vechten.

Verweer

3.2 De deken heeft aangevoerd dat klager door de getroffen schikking op 8 juni 2021 niet dezelfde vordering opnieuw kan instellen. Daar brengt volgens haar de stelling dat de verjaringstermijn pas is gaan lopen in 2018 geen verandering. Om die reden is zij van mening dat het starten van een nieuwe procedure tegen de gemeente geen redelijke kans van slagen heeft.

3.3 Bij repliek heeft klager aangevoerd dat zijn verzoek ziet op het verkrijgen van juridische bijstand ten behoeve van een civiele procedure tegen zijn eigen advocaat. De deken is van een verkeerde aanname uitgegaan.

3.4 Bij dupliek heeft de deken aangevoerd het bij repliek geformuleerde verzoek dat het zou gaan om civiele zaak tegen de advocaat niet te kunnen plaatsen en heeft verwezen naar het verzoek zoals verwoord op webformulier

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Het verzoek

4.2 Uit het dossier maakt het hof op dat klager op 9 juli 2024 zich tot de deken heeft gewend met het verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor een procedure tegen de gemeente wegens onrechtmatig handelen (door een ambtenaar). Zijn beklag tegen de afwijzende beslissing van de deken is daarop ook geënt. In zijn repliek heeft klager nog eens benadrukt, zo begrijpt het hof, dat het gaat om het opstarten van een civiele procedure om het voorlopig oordeel dat de vordering is verjaard, aan te vechten. Het hof kan de opmerking van klager (ook geformuleerd in zijn repliek) dat zijn verzoek zich zou richten op het verkrijgen van juridische bijstand voor een civiele procedure tegen zijn advocaat en dat de deken haar beslissing op een verkeerde aanname heeft gedaan, dan ook niet goed plaatsen. Het hof gaat daar dan ook aan voorbij. Het hof zal het beklag beoordelen aan de hand van het oorspronkelijke verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor een procedure tegen de gemeente. Het hele onderzoek van de deken is daar ook, zonder enig bezwaar van klager, op gebaseerd. Voor zover klager een advocaat wenst voor een civiele procedure tegen zijn advocaat wegens de getroffen schikking staat het hem vrij daarvoor een nieuw verzoek te doen bij de deken als hij daarvoor niet zelf na voldoende inspanning een advocaat kan vinden. De vraag is wel of een dergelijke procedure een redelijke kans van slagen heeft gezien de uitspraak van dit hof van 23 november 2023 (ECLI:NL:TAHVD:2023:205).

4.3 Wat het beklag betreft tegen de beslissing van de deken is het hof met de deken van oordeel dat een procedure tegen de gemeente wegens onrechtmatig handelen (door een ambtenaar) geen redelijke kans van slagen. Onvoldoende is gebleken dat er redelijke gronden zijn om de (ten overstaan van de rechtbank) getroffen schikking aan te vechten. Van dwaling of bedrog is niet gebleken. De met de gemeente getroffen regeling om de vorderingen tegen de gemeente in te trekken staat er aan in de weg om die vordering op nieuw in te stellen. Klager zal in dergelijke procedure zeer waarschijnlijk niet ontvankelijk worden verklaard.

4.4 De conclusie is dan ook het beklag van klager ongegrond is.

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 7 augustus 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B. van Tongeren en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 14 februari 2025.