ECLI:NL:TAHVD:2025:25 Hof van Discipline 's Gravenhage 240265

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:25
Datum uitspraak: 14-02-2025
Datum publicatie: 17-02-2025
Zaaknummer(s): 240265
Onderwerp: Tuchtprocesrecht
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: klaagster gebruikt het klachtrecht voor een ander doel dan waarvoor het bedoeld is. Klaagster klaagt over de inhoud van het advies van de deken. Het dekenstandpunt is op geen enkele wijze bindend. Het betreft de zienswijze van de deken aan de hand waarvan klaagster haar positie/kansen in een verdere tuchtprocedure kan bepalen. Als klaagster het met die zienswijze niet eens is, kan zij de klacht door betaling van het griffierecht laten voorleggen aan de tuchtrechter (de Raad van Discipline). De Raad van Discipline zal de klacht vervolgens zelfstandig en onafhankelijk van het dekenstandpunt beoordelen. Naar het hof begrijpt is de klacht van klaagster inmiddels ook doorgezonden naar de Raad van Discipline. Het hof verklaart het verzet van klaagster ongegrond.


Beslissing van 14 februari 2025
in de zaak 240265

naar aanleiding van het verzet
tegen de beslissing van de voorzitter van het hof
van 24 oktober 2024 in de klacht van:


klaagster


tegen:


verweerder

1 DE PROCEDURE

1.1 Met de beslissing van 24 oktober 2024 heeft de voorzitter van het hof het verzoek van klaagster tot verwijzing van de klacht tegen verweerder afgewezen. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2024:269 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

1.2 Het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter is op 4 november 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Behalve het verzetschrift en een reactie van de deken op het verzet bevat het dossier de stukken die in verband met het verwijzingsverzoek aan het hof zijn verstrekt.

1.3 Het hof heeft het verzet behandeld in raadkamer.

2 HET VERZET

De gronden van verzet

2.1 Klaagster heeft aan het verzet ten grondslag gelegd, zakelijk weergegeven, dat de deken geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar haar klacht. Verder stelt klaagster dat het hof haar klacht tegen de deken van 27 september 2024 ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld.

Het verweer

2.2 Verweerder heeft tegen het verzet aangevoerd dat niet is gebleken dat de beslissing van het hof van 24 oktober 2024 is gebaseerd op een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) of op onjuiste of onvolledige feiten.

2.3 Verweerder heeft aanvullend opgemerkt dat hij de klacht van klaagster tegen een advocaat in zijn arrondissement heeft onderzocht en daarop zijn visie heeft gegeven. De bedoeling van een dergelijk dekenstandpunt is dat klaagster een inschatting kan maken of het zinvol is om de klacht aan een tuchtrechter voor te leggen. Verweerder stelt dat hij klaagster heeft gewezen op de mogelijkheid om haar klacht aan de Raad van Discipline voor te leggen. Op deze wijze kan zij een rechterlijk oordeel krijgen over de gedragingen van de betreffende advocaat. Inmiddels is ook van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, zo heeft de deken in zijn reactie op 11 november 2024 aangegeven.

3 BEOORDELING

Verzet mogelijk?

3.1 De beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is ingesteld ziet op de situatie als bedoeld in artikel 46c lid 5 Advocatenwet. In dit artikel is bepaald dat de voorzitter klachten tegen een deken verwijst naar een deken van een andere orde om de klacht te laten onderzoeken en te behandelen als bedoeld in artikel 46c Advocatenwet. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van afwijzing van het verzoek en ook niet in een rechtsmiddel tegen die afwijzing. Het hof is echter van oordeel dat verzet mogelijk moet zijn als de voorzitter artikel 46c lid 5 Advocatenwet ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Om die reden heeft het hof de mogelijkheid van verzet tegen afgewezen verwijzingsverzoeken vastgelegd in artikel 13 van het procesreglement.

3.2 Klaagster heeft het verzet tijdig ingesteld zodat zij in haar verzet ontvankelijk is.

Maatstaf

3.3 Een verzet is gegrond als de voorzitter met zijn beslissing de klacht niet te verwijzen ten onrechte artikel 46c lid 5 Advocatenwet buiten toepassing heeft gelaten. Daarvan is geen sprake als klaagster met haar klacht(en) misbruik van procesrecht (lees: klachtrecht) maakt. Misbruik van klachtrecht kan slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen worden aangenomen (vgl. artikel 3:13 BW). Dat kan onder meer het geval zijn als de tuchtrechtelijke procedure wordt gebruikt op een wijze of voor een doel waarvoor deze niet is bedoeld. Daarvan kan sprake zijn bij het herhaaldelijk indienen van kennelijk ongegronde of kennelijk niet-ontvankelijke klachten tegen dezelfde persoon of, in het geval dat de klager zelf advocaat is, tegen personen die belast zijn met het toezicht op de klager in kwestie. Terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht/klachtrecht bij de beoordeling van een verwijzingsverzoek is temeer geboden omdat een onderzoek naar de klacht ten tijde van de beoordeling van het verzoek tot verwijzing nog niet heeft plaatsgevonden (zie HvD 6 mei 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:136).

3.4 De voorzitter heeft in zijn beslissing van 24 oktober 2024 onder meer het volgende overwogen:

“2.2 Klaagster heeft op 10 maart 2024 bij verweerder een klacht ingediend tegen mr. D. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar deze klacht en heeft dat onderzoek afgesloten met de brief van 3 september 2024. In deze brief heeft verweerder zijn visie op de klacht gegeven. Volgens verweerder moet klaagster er rekening mee houden dat de tuchtrechter haar klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond zal verklaren.

2.3 De voorzitter overweegt dat een klacht tegen een deken geen middel is om de inhoud of een onderdeel van een dekenvisie over de klacht tegen een andere advocaat ter discussie te stellen. Een klager kan de klacht tegen de andere advocaat, na betaling van het griffierecht, voorleggen aan de raad van discipline en laten beoordelen door de tuchtrechter. Binnen de kaders van die procedure kan de klager naar voren brengen op welke punten de visie van de deken niet deugt en dat de tuchtrechter tot een andere conclusie zou moeten komen dan de deken.

2.4 Klaagster heeft de gelegenheid (gehad) om de klacht voor te leggen aan de tuchtrechter om daar te betogen dat het onderzoek van verweerder ontoereikend is en dat zijn visie daarop ondeugdelijk. Verweerder heeft klaagster ook expliciet op deze mogelijkheid gewezen. Het is de voorzitter niet bekend of klaagster van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Het is voor het oordeel over dit verwijzingsverzoek echter niet van belang. Doorslaggevend is dat de mogelijkheid bestond en dat klaagster daarvan op de hoogte was.”

3.5. Naar het oordeel van het hof is hier sprake van de situatie dat klaagster het klachtrecht gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het bedoeld is. Klaagster klaagt over de inhoud van het advies van de deken. Dat advies heeft de deken geschreven naar aanleiding van de klacht en het verweer en dat is neergelegd in de brief (het dekenstandpunt) van 2 september 2024. Het dekenstandpunt is op geen enkele wijze bindend. Het betreft de zienswijze van de deken aan de hand waarvan klaagster haar positie/kansen in een verdere tuchtprocedure kan bepalen. Als klaagster het met die zienswijze niet eens is, kan zij de klacht door betaling van het griffierecht laten voorleggen aan de tuchtrechter (de Raad van Discipline). De Raad van Discipline zal de klacht vervolgens zelfstandig en onafhankelijk van het dekenstandpunt beoordelen. Naar het hof begrijpt is de klacht van klaagster inmiddels ook doorgezonden naar de Raad van Discipline. Het hof sluit zich dan ook aan bij de beslissing van de voorzitter en neemt die over. Wat in verzet naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verklaart daarom het verzet van klaagster ongegrond.

4 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Deze beslissing is gewezen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mrs. J.C.A.T. Frima en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 14 februari 2025.