ECLI:NL:TAHVD:2025:20 Hof van Discipline 's Gravenhage 240270
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2025 |
Datum publicatie: | 03-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 240270 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Hoger beroep tegen 60ab-schorsing. De schorsing is inmiddels van rechtswege vervallen doordat de op het onderliggende dekenbezwaar gegeven beslissing van de raad in kracht van gewijsde is gegaan. Desondanks heeft verweerder belang bij een toetsing van de opgelegde schorsing. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. |
Beslissing van 31 januari 2025
in de zaak 240270
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
deken
1 INLEIDING
De zaak betreft een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. Verweerder is een Spaans advocaat en op grond van artikel 16h Advocatenwet ingeschreven op het Nederlandse tableau. De raad heeft verweerder met onmiddellijke ingang geschorst, omdat een ernstig vermoeden bestaat dat verweerder onvoldoende deskundig is om de belangen van (toekomstige) cliënten op de juiste wijze te behartigen. De raad heeft overwogen dat verweerder de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst, dat verweerder miskent dat hij ook als buitenlandse advocaat die is ingeschreven op het Nederlandse tableau dient te voldoen aan de kernwaarde deskundigheid en dat verweerder onvoldoende zelfinzicht heeft in (tekortkomingen aan) zijn kennis en kunde, waardoor hij zichzelf klaarblijkelijk overschat. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in
de zaak tussen de deken en verweerder (zaaknummer: 24-584/DH/DH/D) een beslissing
gewezen op 30 augustus 2024. De raad heeft het verzoek van de deken ex artikel 60ab
Advocatenwet toegewezen en verweerder met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening
van de praktijk van advocaat in de zin van artikel 16h van de Advocatenwet.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:148 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 29 september 2024
ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van de deken;
- de e-mail met bijlage van 11 november 2024 van de deken;
- de e-mail met bijlage van 26 november 2024 namens de deken.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
6 december 2024. Daar zijn mrs. B en H namens de deken en verweerder verschenen. Partijen
hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel
uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. Het hof verwijst naar de door de raad vastgestelde feiten.
3.2 De deken heeft op 2 augustus 2024, gelijktijdig met het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet, een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend. Het dekenbezwaar (met zaaknummer 24-585/DH/DH/D) is door de raad tegelijk met het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet behandeld op 19 augustus 2024.
3.3 In verband met de procedure bij de raad is het standpunt van ICAM (Ilustre Colegio de Abogados de Madrid) gevraagd over het door de deken gedane verzoek tot schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet. ICAM heeft – kort samengevat – gewezen op het belang van het vrije verkeer van diensten. De buitenlandse advocaat mag zelfstandig opereren op het gebied van het eigen nationale recht, het nationale recht van het ontvangende lidstaat en het Unie- en internationale recht. ICAM wijst erop dat verweerder niet discriminerend behandeld mag worden vanwege zijn nationaliteit of omdat hij uit een andere lidstaat afkomstig is. ICAM verzoekt de raad daarmee rekening te houden in de beoordeling van alle relevante feiten en omstandigheden.
3.4 Op 11 november 2024 heeft de raad uitspraak gedaan in de zaak van het dekenbezwaar. De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard en verweerder de maatregel opgelegd van 12 weken schorsing, waarvan zes weken voorwaardelijk. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:189 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
3.5 Tegen de beslissing van de raad op het dekenbezwaar heeft noch de deken, noch verweerder hoger beroep ingesteld. Die beslissing is daardoor na het verstrijken van de appeltermijn op 12 december 2024 onherroepelijk geworden.
4 ONTVANKELIJKHEID
4.1 De schorsing op grond van artikel 60ab Advocatenwet is een tuchtrechtelijke spoedvoorziening, in afwachting van - en ter overbrugging van de periode tot aan - een onherroepelijke beslissing in de normale tuchtprocedure, het dekenbezwaar. Voor de toepassing van deze spoedvoorziening is vereist dat een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten door een advocaat, waardoor enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. De (dreigende) schending van de door artikel 46 beschermde belangen moet zodanig zijn dat deze onmiddellijk ingrijpen vergt. Dit houdt in dat de situatie zodanig is dat deze belangen onevenredig worden benadeeld wanneer pas later, na het doorlopen van de gewone tuchtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline), de betrokken advocaat onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld en tegen hem maatregelen of voorzieningen worden getroffen. De situatie moet dus om direct ingrijpen vragen.
4.2 Omdat schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet een ordemaatregel is, in afwachting van een onherroepelijke beslissing in een normale tuchtprocedure, is in lid 5 van dit artikel bepaald, dat de klacht of het bezwaar op grond waarvan het ernstige vermoeden is gerezen - als deze niet al bij de raad is ingediend - binnen een redelijke door de raad te bepalen termijn ter kennis van de raad moet worden gebracht. Verder bepaalt artikel 60ae Advocatenwet, dat de op grond van artikel 60ab opgelegde schorsing van rechtswege vervalt, zodra de beslissing in de normale tuchtprocedure, het dekenbezwaar, in kracht van gewijsde is gegaan.
4.3 De beslissing van de raad op het dekenbezwaar is (zie ook 3.4 hiervoor) door het ongebruikt verstrijken van de hoger beroepstermijn op 12 december 2024 in kracht van gewijsde gegaan. Op grond van artikel 60ae Advocatenwet is daarmee de 60ab-schorsing van verweerder vervallen. Dit brengt echter niet met zich mee dat verweerder daarmee geen belang meer heeft bij een beslissing van het hof over de door de raad uitgesproken 60ab-schorsing. Het hof zal daarom inhoudelijk beoordelen of de raad deze schorsing terecht heeft opgelegd aan de hand van hetgeen verweerder en de deken over en weer in hoger beroep hebben aangevoerd.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft het toetsingskader inzake artikel 60ab Advocatenwet geschetst als volgt: Ingevolge het bepaalde in artikel 60ab Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken een advocaat, jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening met betrekking tot diens praktijkuitoefening treffen, indien enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang dit vergt. Volgens artikel 60af lid 1 van de Advocatenwet is de procedure inzake het spoedshalve schorsen of treffen van een voorlopige voorziening overeenkomstig van toepassing op bezoekende advocaten als bedoeld in artikel 16b van de Advocatenwet en op de advocaten die hun werkzaamheden uitoefenen onder hun oorspronkelijke beroepstitel als bedoeld in artikel 16h van de Advocatenwet. De volgens artikel 16h van de Advocatenwet ingeschreven advocaten zijn aan dezelfde beroeps- en gedragsregels onderworpen als – kort gezegd – de Nederlandse advocaten ingevolge artikel 1 van de Advocatenwet. Dat volgt uit artikel 16k van de Advocatenwet.
5.2 Inhoudelijk heeft de raad zijn beslissing om het verzoek op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet toe te wijzen en verweerder per onmiddellijke ingang te schorsen als volgt toegelicht.
5.3 De raad heeft op grond van de door verweerder gevoerde procedures bij de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vastgesteld dat er een ernstig vermoeden is dat verweerder onvoldoende deskundig is om de belangen van (toekomstige) cliënten op de juiste wijze te behartigen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beoordeelde verweerders processtuk “qua taal, inhoud en grondslag in hoge mate onbegrijpelijk”. Bij de rechtbank Amsterdam deed verweerder verzoeken zonder enige onderbouwing daarvan: zo ontbrak een berekening van de partneralimentatie en heeft verweerder een gebruiksvergoeding verzocht voor de woning waarvan zijn cliënte niet de eigendom had, terwijl verweerder ook geen andere wettelijke grondslag gaf op basis waarvan het verzoek toegewezen had kunnen worden. De niet-Nederlandse EU-advocaten die op grond van artikel 16h van de Advocatenwet staan ingeschreven, zijn voor alle werkzaamheden die zij uitoefenen in Nederland aan dezelfde beroeps- en gedragsregels en voorwaarden onderworpen als de in Nederland ingeschreven Nederlandse advocaten. Zo dienen ook Nederlandse advocaten zich te houden aan de kernwaarden, waaronder de kernwaarde deskundigheid (artikel 10a lid 1 onder c van de Advocatenwet). Aangezien de procestaal in Nederland het Nederlands is, dient verweerder die taal dus in zodanige mate te beheersen dat uit zijn processtukken duidelijk blijkt wat zijn cliënt met de procedure wil bereiken en welke (juridische) argumentatie hij daarvoor heeft (vergelijk HvJ EU 19 september 2006, C-506/04, ECLI:EU:C:2006:587 (Graham J. Wilson/Ordre des avocats du barreau du Luxembourgh), overweging 74). Blijkens de beschikking van de rechtbank Amsterdam en de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden is dat klaarblijkelijk (nog) niet het geval.
5.4 Ter zitting heeft de raad verweerder gevraagd om te reflecteren op de wijze waarop hij beide zaken heeft aangepakt. Verweerder heeft daarover ook in zijn verweerschrift al het nodige geschreven, waaronder dat hij meent dat – als hij al fout heeft gehandeld – het niet ernstig is. De raad is er niet van overtuigd dat verweerder inziet dat de kwaliteit van zijn dienstverlening op het gebied van procesvoering (ver) onder de maat is en zijn processtukken voor rechtscolleges onbegrijpelijk zijn. Verweerder is met name ingegaan op de praktische onmogelijkheden van het zoeken van samenwerking met Nederlandse advocaten (als bedoeld in artikel 1 van de Advocatenwet) en dat dit voor zijn cliënten niet of zeer lastig te betalen is, maar daarmee miskent verweerder dat hij in alle gevallen dient te voldoen aan de kernwaarde deskundigheid (artikel 10a lid 1 onder c van de Advocatenwet). Als verweerder onvoldoende deskundig is om de belangen van een cliënt te behartigen, dan is hij zelf verantwoordelijk om de zaak niet aan te nemen of ervoor te zorgen dat hij die deskundigheid tijdig inwint. Dat laatste kan hij bijvoorbeeld doen door samenwerking te zoeken met ervaren advocaten, zoals hij ook op grond van (het op artikel 5 lid 3 van Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten gebaseerde) artikel 16j van de Advocatenwet moet doen – los van de vraag hoe indringend die samenwerking moet zijn, zoals verweerder dat ter discussie heeft gesteld. Ook als buitenlandse advocaat die op grond van artikel 16h van de Advocatenwet is ingeschreven, heeft verweerder immers een verantwoordelijkheid richting zijn cliënten (HvJ EG 25 februari 1988, C 427/85, ECLI:EU:C:1988:98 (Commissie/Duitsland), overweging 27).
5.5 Hoewel verweerder ter zitting zijn woord heeft gegeven dat hij in alle zaken de samenwerking zal zoeken met Nederlandse advocaten en de raad ziet dat verweerder handelt met de beste intenties, is de raad er echter niet van overtuigd dat met deze gedane toezegging voorkomen zal worden dat in het vervolg de belangen uit artikel 46 van de Advocatenwet niet meer op vergelijkbare wijze zullen worden geschonden. Zo heeft verweerder geen handen en voeten gegeven aan de wijze waarop hij die samenwerking zal zoeken. Gebleken is dat verweerder onvoldoende zelfinzicht heeft in (tekortkomingen aan) zijn kennis en kunde, waardoor hij zichzelf klaarblijkelijk overschat in bijvoorbeeld het behandelen van personen- en familierechtelijke zaken. Door die zelfoverschatting, acht de raad de vrees gerechtvaardigd dat verweerder opnieuw de fout ingaat door een gebrek aan deskundigheid waar zijn cliënten vervolgens de dupe van worden. Dat geldt zeker nu verweerder niet-Nederlandstalige, onvermogende cliënten bijstaat die onbekend zijn met het Nederlandse rechtssysteem; juist deze rechtszoekenden dienen extra beschermd te worden.
5.6 Daar komt bij dat verweerder ook onvoldoende blijk geeft van naleving van hetgeen is bepaald in artikel 16i van de Advocatenwet. Op grond van dat artikel dient verweerder immers zijn oorspronkelijke beroepstitel “abogado” te hanteren en dient hij bij de uitoefening van de werkzaamheden te vermelden bij welke beroepsorganisatie hij behoort alsmede zijn inschrijving op het tableau. De raad heeft vastgesteld dat verweerder – ook na de aanpassingen die hij heeft gedaan na indiening van onderhavig verzoek en het dekenbezwaar – op zijn website “www.advocaat[achternaam verweerder].com” en met zijn e-mailadres “info@advocaat[achternaam verweerder].com” nog steeds uitgeeft als advocaat. Ook op zijn LinkedIn-pagina gebeurt dat nog, zoals verweerder ter zitting is voorgehouden. Daarmee heeft verweerder ook niet de aanwijzingen van de deken en haar stafjurist opgevolgd om zijn uitingen in lijn te brengen met artikel 16i van de Advocatenwet. Ter zitting heeft verweerder weliswaar verklaard dat hij altijd zal meewerken met de Haagse Orde, maar dat blijkt niet uit zijn handelen. Zo vermeldt verweerder nog steeds niet consequent dat hij bij de ICAM is ingeschreven en onder welk registratienummer. Zoals ter zitting door hem is verklaard, meent verweerder bovendien dat hij niet gehouden is om zijn registratienummer bij de ICAM weer te geven. De raad houdt verweerder op dit punt voor dat uit artikel 16i van de Advocatenwet, in samenhang met artikel 4 van de Richtlijn 98/5/EG volgt dat ‘de inschrijving’ (in de Engelse vertaling: ‘a reference to his registration’) moet worden vermeld bij de uitoefening van de werkzaamheden.
5.7 De raad is zich ervan bewust dat een schorsing op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet in beginsel voor onbepaalde tijd wordt opgelegd. Verweerder kan evenwel te allen tijde een verzoek doen om de schorsing op te heffen en tot die tijd werkzaam blijven (als ‘abogado’ of jurist) in de juridische adviespraktijk. In zoverre kan verweerder dus gewoon in Nederland blijven werken. Net zoals bij Nederlandse advocaten die om redenen van schending van de kernwaarde deskundigheid worden geschorst, is het bij een opheffingsverzoek wel aan verweerder om inzichtelijk te maken hoe hij aan de kernwaarde deskundigheid meent te gaan voldoen en op welke wijze hij heeft geborgd dat geen vergelijkbare fouten meer worden gemaakt. Daarnaast zal verweerder te allen tijde de aanwijzingen van de deken moeten opvolgen die nodig zijn om zijn optreden als ‘abogado’ in Nederland in overeenstemming met de Advocatenwet te doen zijn. Zoals hiervoor overwogen, is verweerder als op het Nederlandse tableau ingeschreven ‘abogado’ aan dezelfde regels onderworpen als zijn Nederlandse, op het tableau ingeschreven collega advocaten, en dient dus ook te voldoen aan de verplichtingen die uit de Advocatenwet volgen, waaronder in het bijzonder de kernwaarde deskundigheid. Van discriminatie op grond van nationaliteit, waarvoor ICAM aandacht heeft gevraagd, is dan ook geen sprake.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
6.1 Verweerder heeft – samengevat – de navolgende beroepsgronden tegen de beslissing van de raad aangevoerd:
1. De deken had bij het verzoek rekening moeten houden met het advies van ICAM. Dat is niet gebeurd. De raad heeft ad hoc advies gevraagd aan ICAM, maar uiteindelijk met dat advies geen rekening gehouden. Verweerder verzoekt het hof te bepalen dat de procedure opnieuw gevoerd moet worden met vooraf een normaal en compleet contact met ICAM.
2. De onmiddellijke schorsing is een kennelijk onevenredige en niet proportionele maatregel.
3. Op grond van de jurisprudentie van de Hof van Justitie van de EU (concreet Commissie vs. Duitsland C-427-85) is het niet verplicht om samen met een Nederlandse advocaat te procederen.
4. Verweerder heeft nooit een cliënt benadeeld. Dankzij het door verweerder ingestelde hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem kan de cliënt nu verder met een Nederlandse advocaat, met wie verweerder samenwerkt. Verweerder had geen tijd om een Nederlandse advocaat te zoeken en zou het opnieuw zo doen. Het gerechtshof heeft hem de gelegenheid gegeven een Nederlands advocaat te zoeken en dat heeft hij gedaan. De zaak van de rechtbank Amsterdam is afgesloten. Er is geen hoger beroep ingesteld. Voor die zaak heeft verweerder advies ingewonnen en de procedures bestudeerd. Het gaat in beide gevallen om Spaanstalige vrouwen in moeilijke omstandigheden. Zij begrijpen het systeem niet en weten niet hoe ze een advocaat moeten zoeken. Ook in Nederland heeft een mishandelde vrouw het recht om een schadevergoeding te vragen voor de tijd dat ze uit haar huis is gezet, ook al had ze geen eigendomsbewijs. Een partneralimentatie is ook mogelijk in deze omstandigheden. Verweerder verwijst naar het Verdrag van Istanbul, waar Spanje, de EU, en Nederland ook aan gebonden zijn. Deze zaken zijn ingesteld om vrouwen die slachtoffer zijn van gendergeweld te compenseren.
5. Ook in andere zaken heeft verweerder geen schade berokkend aan cliënten. Hij
helpt zijn cliënten zoveel hij kan en betaalt soms uit eigen zak het eigen risico
en griffierechten of maakt geen aanspraak op de eigen bijdrage. Verweerder erkent
de feiten van de twee zaken, maar de raad heeft onvoldoende rekening gehouden met
de omstandigheden, te weten:
1) de cliënten zijn op geen enkele wijze benadeeld, verweerder heeft in hun belang
gehandeld;
2) ze waren volledig op de hoogte en wilden de diensten van verweerder;
3) verweerder heeft vooraf mondeling overlegd met Nederlandse advocaten over diverse
aspecten en details.
6. Verweerder voldoet aan alle openbare registratie eisen en is een sociaal advocaat. Hij werkt met arme Spaanstalige mensen in moeilijke omstandigheden, op het gebied van sociaal recht, burgerlijk recht, familierecht en arbeidsrecht en sociale zekerheid. Er moet rekening mee worden gehouden dat verweerder ook abogado is voor het sociale programma van het Spaanse centrum tegen huiselijk en gender geweld, geweld tegen vrouwen. Het is moeilijk voor een sociaal eenmanskantoor om overeenkomsten te sluiten met Nederlandse advocaten, die tegen betaling werken. De deken weet dat verweerder altijd geprobeerd heeft om aan alle eisen van de Orde te voldoen. Hij is bereid om meer te doen als dat nodig is. Er is geen rekening mee gehouden dat de sanctie zou kunnen betekenen dat verweerder zijn kantoor moet sluiten en dat dit voor zijn cliënten meer nadelig is dan wat dan ook.
7. Verweerder heeft en had een webpagina waar duidelijk wordt vermeld dat hij een buitenlandse advocaat is met vermelding van zijn nummer bij ICAM en de titel en organisatie van herkomst. De pagina wordt slechts gehost in een domein genaamd ‘advocaat[naam]’, maar dat is slechts een domein. Dat is logisch, omdat verweerders Hosting Partner Nederlands is. Dit domein is in het Nederlands en niet in het Spaans. ‘advocaat[naam]’ is een vertaling; verweerder zegt daarmee niet dat hij een Nederlandse advocaat is. Waar het woord advocaat wordt gebruikt is dat omdat het nodig is als vertaling en om in het Nederlands uit te leggen wat verweerder doet. Het betekent niet dat verweerder deze titel aan zichzelf toeschrijft, want het is duidelijk dat hij een “Spaanse advocaat” is. Ten onrechte overweegt de raad dat dit voldoende is om vast te stellen dat verweerder zich de titel advocaat heeft toegeëigend. Verweerder gebruikt de naam ‘[naam]ABOGADO’ in alle geschriften en e-mails. Verweerder maakt duidelijk dat hij abogado, een Spaanse advocaat is, die binnen de EU optreedt. De naam ‘abogado’ is ook vermeld bij de KvK, de Belastingdienst, de Geschillen Consumentencommissie voor Advocaten, in publieke media en reclames. Verweerders cliënten komen bij hem, omdat hij abogado is en Spaans spreekt. Na de brief van de Orde van 11 juli 2024 is de website gewijzigd en zijn ook alle woorden advocaat aangepast en verwijderd zodat er geen verwarring kan ontstaan. Ook is de mailserver van de webpagina gewijzigd en het woord advocaat verwijderd. Ook de e-mail zal verweerder veranderen, maar dat was zo snel nog niet mogelijk.
8. De raad heeft geen rekening gehouden met verweerder zijn positieve zaken, zijn samenwerking met Nederlandse advocaten, zijn bijdragen, zijn uitleg in de rechtbanken over het toepasselijke recht als het EU- of Spaans recht is, etc. De raad heeft ook geen rekening gehouden met verweerders persoonlijke geschiedenis als advocaat.
9. Subsidiair verzoekt verweerder het hof een lichtere maatregel op te leggen en te bepalen dat verweerder wel als abogado kan optreden in zaken waarin de rechtsbijstand van een advocaat niet verplicht is.
Verweer deken
6.2 De deken heeft het navolgende aangevoerd:
1. Advies ICAM: het verzuim is hersteld door ICAM alsnog advies te vragen. ICAM heeft haar mening kenbaar gemaakt en de raad heeft daarvan melding gemaakt in de beslissing. Het advies zou niet anders hebben geluid als de deken dat voorafgaand aan de tuchtprocedure had gevraagd. Verweerder heeft niet onderbouwd in hoeverre de raad met het standpunt van ICAM rekening had moeten houden.
2. De schorsing is geen kennelijk onevenredige maatregel, maar hoogst noodzakelijk. Verweerder is onvoldoende deskundig, de kwaliteit van zijn dienstverlening is onder de maat, en hij beheerst het Nederlands onvoldoende. Zijn processtukken zijn voor rechtscolleges onbegrijpelijk.
3. Verweerders cliënten zijn wel degelijk benadeeld. Zijn cliënte bij het gerechtshof is niet-ontvankelijk verklaard en veroordeeld in de proceskosten. Verweerder meldt niet of hij die kosten voor zijn rekening heeft genomen. De voor de cliënte bij de rechtbank Amsterdam ingediende vorderingen zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.
4. De stelling van verweerder dat samenwerking met andere advocaten moeilijk is, lijkt in tegenspraak met zijn stelling dat hij een lijst kan overleggen van advocaten met wie hij samenwerkt en dat er geen rekening is gehouden met positieve zaken, zoals zijn samenwerking met Nederlandse advocaten.
5. Op zijn website, zijn LinkedIn-pagina en in zijn correspondentie wekte verweerder de indruk dat hij een Nederlandse advocaat is en daardoor kan verwarring ontstaan. Pas op 23 september 2024 heeft verweerder zijn website uit de lucht gehaald.
6. Verweerder heeft onvoldoende zelfinzicht in zijn gebrek aan kennis en kunde. Daardoor overschat hij zichzelf in bijvoorbeeld het behandelen van personen- en familierechtelijke zaken. De vrees is gerechtvaardigd dat verweerder opnieuw de fout ingaat door gebrek aan deskundigheid, waar zijn cliënten vervolgens de dupe van worden. Dat geldt zeker nu hij niet-Nederlandstalige, onvermogende cliënten bijstaat die onbekend zijn met het Nederlandse rechtssysteem.
7. Op grond van artikel 16j Advocatenwet moet verweerder samenwerken met een Nederlandse advocaat voor zover bijstand of vertegenwoordiging van een advocaat is voorgeschreven. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft artikel 16j Advocatenwet zo uitgelegd dat de processtukken moeten worden ingediend door een overeenkomstig artikel 1 Advocatenwet in Nederland ingeschreven advocaat. Dit betekent niet dat verweerder zijn cliënt niet zelfstandig mag bijstaan tijdens de zitting. Kennelijk meent verweerder dat er onvoldoende duidelijkheid was over de wijze waarop hij moet samenwerken met Nederlandse advocaten. Dat hij moet samenwerken met Nederlandse advocaten in procedures waarin procesvertegenwoordiging is voorgeschreven, was verweerder wel degelijk bekend. De deken heeft niet geëist dat verweerder een overeenkomst moet sluiten met een Nederlandse advocaat. Voor verweerder is samenwerking met Nederlandse advocaten noodzaak, omdat hij onvoldoende bekend is met de Nederlandse procesorde.
8. De schorsing is niet disproportioneel, maar noodzakelijk. Verweerder kan te allen tijde een verzoek doen om de schorsing op te heffen. Tot die tijd kan hij als abogado of als jurist werkzaam blijven in de juridische adviespraktijk.
7 BEOORDELING HOF
7.1 De raad heeft het juiste toetsingskader aangelegd. Het hof verwijst ter zake
naar hetgeen hiervoor bij 5.1 is vermeld.
7.2 De vraag is of wat er thans over verweerder voorligt zodanig ernstig is dat
onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was en het niet verantwoord was om de behandeling
van de normale tuchtprocedure naar aanleiding van het dekenbezwaar af te wachten.
In dat kader dient een belangenafweging te worden gemaakt. Worden de door de deken
gestelde belangen (in het bijzonder de kwaliteit van de dienstverlening en de noodzaak
van samenwerking met een Nederlandse advocaat) zodanig onevenredig geschaad dat het
onmiddellijk ingrijpen door de raad noodzakelijk was? Het hof deelt de zorgen van
de deken en de raad. De schriftelijke stukken van verweerder, waarvan het hof heeft
kennis genomen, zijn niet alleen qua taalgebruik, maar vooral ook inhoudelijk moeilijk
te volgen. Ook ter zitting had het hof er moeite mee de redeneringen van verweerder
te begrijpen en concrete antwoorden van verweerder te verkrijgen op concrete vragen.
Dat de inhoudelijke kennis van verweerder tekort schiet, blijkt reeds uit de door
de raad gerelateerde procedures. Het blijkt echter ook uit het feit dat verweerder
ter zitting meedeelde een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding te hebben ingediend,
waarvan hij stelde – en bleef volhouden – dat dit geen procedure is, maar slechts
een papieren verzoek en dat hij daarvoor niet hoeft samen te werken met een Nederlandse
advocaat. Wat het hof verder ernstige zorgen baart, is dat verweerder ter zitting
aankondigde dat hij voornemens was in januari 2025 op te treden als abogado in een
lopende procedure, ongeacht of hij nog geschorst was of niet.
7.3 Ook voor het overige ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof voegt hieraan nog toe dat de deken inderdaad vóór het indienen van de verzoeken ICAM had moeten raadplegen. Dat dit pas tijdens de procedure is gebeurd, is wellicht niet zorgvuldig, maar doet er niet aan af dat de feiten de opgelegde spoedvoorziening van de schorsing ex 60ab rechtvaardigen. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de beslissing van de raad bekrachtigen. Verweerder is door de deken en het bureau van de orde bij de arm genomen en begeleid. Hem is concreet gezegd waar hij aan moest voldoen en hoe hij dat diende te bewerkstelligen. Verweerder heeft echter niet aan de gestelde eisen voldaan en ook om die reden is de schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet terecht opgelegd.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het hoger beroep van de beslissing van 30 augustus 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-584/DH/DH/D, ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen
en A.J.J. van Rijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 31 januari 2025.