ECLI:NL:TAHVD:2025:19 Hof van Discipline 's Gravenhage 240162
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2025 |
Datum publicatie: | 03-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 240162 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Bekrachtiging gegrond verklaarde klacht van advocaat tegen advocaat wederpartij, die de cliënt van klaagster had benaderd en klaagster had beschuldigd van liegen. Berisping. |
Beslissing van 31 januari 2025
in de zaak 240162
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klaagster
1 INLEIDING
1.1 Het betreft een klacht van de advocaat van de wederpartij, die door de raad gegrond is verklaard. De raad heeft geoordeeld dat verweerder de wederpartij in strijd met de gedragsregels rechtstreeks heeft benaderd en klaagster ten onrechte heeft beschuldigd van liegen. Rekening houdend met alle omstandigheden, waaronder het feit dat verweerder op de zitting van de raad geen inzicht in het verwijtbare van zijn handelen heeft getoond, heeft de raad verweerder een berisping opgelegd. Het hof bekrachtigt deze beslissing.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad)
heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 23-766/AL/GLD) een beslissing
gewezen op 13 mei 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard.
Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld
tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:127 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 24 mei 2024 ontvangen
door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klaagster.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
6 december 2024. Daar zijn klaagster en verweerder verschenen. Partijen hebben hun
standpunten toegelicht.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Een tandartsassistente (hierna: de assistente) was in dienst bij een tandartspraktijk.
Per 1 september 2021 heeft de heer A (hierna: A) de praktijk voortgezet onder een
andere naam.
3.3 Eind 2021 zijn de assistente en de praktijk in een arbeidsrechtelijk conflict
geraakt. Dit heeft geleid tot verschillende juridische procedures tussen A en de praktijk
enerzijds en de assistente anderzijds. Klaagster trad in deze procedures op voor de
praktijk en A. Verweerder trad op als advocaat van de assistente.
3.4 Op 8 juli 2022 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met de praktijk.
Ook heeft hij die dag telefonisch contact gehad met A, die hem kort nadat hij de praktijk
had gebeld, terugbelde.
3.5 Op 3 februari, 10 februari, 17 mei en 16 september 2022 hebben zittingen
plaatsgevonden bij de kantonrechter en het gerechtshof. Er zijn processen-verbaal
opgemaakt van deze zittingen.
3.6 Op 12 juli 2022 heeft verweerder een klacht tegen klaagster ingediend bij
de deken in het arrondissement Den Haag. De voorzitter van de Raad van Discipline
Den Haag heeft deze klacht op 15 februari 2023 kennelijk ongegrond verklaard.
3.7 Op 29 augustus 2022 heeft klaagster de onderhavige klacht ingediend tegen
verweerder.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
1. zich rechtstreeks tot de cliënten van klaagster te wenden;
2. zich tijdens (en na) zittingen op onjuiste wijze uit te laten.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft de raad overwogen dat is komen vast te staan dat verweerder op 8 juli 2022 de praktijk – de cliënte van klaagster – heeft gebeld. Verweerder kreeg de assistente aan de lijn en verweerder vroeg of de praktijk open was en of A – de andere cliënt van klaagster – daar werkzaam was. Verweerder kreeg in dat gesprek antwoorden op zijn vragen en is kort daarna teruggebeld door A. Klaagster en verweerder hebben verschillende lezingen over de inhoud van dit tweede telefoongesprek. Wel is duidelijk dat ze met elkaar hebben gesproken en volgens verweerder zou A tegen hem gezegd hebben dat klaagster hem had geadviseerd om niets te betalen en de beschikking en het vonnis naast zich neer te leggen. Gedragsregel 25 bepaalt dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat. Door naar de praktijk te bellen en vragen te stellen die voor de zaak van belang waren, heeft verweerder in strijd met deze gedragsregel gehandeld. Ook met het telefoongesprek daarna heeft hij niet overeenkomstig deze gedragsregel gehandeld. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel acht de raad van belang dat verweerder de informatie die hij in de beide telefoongesprekken heeft gekregen, in de procedure heeft gebruikt.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft de raad overwogen dat klaagster in het bijzonder stelt dat verweerder op de zitting van het gerechtshof meermalen heeft gesteld dat de cliënt van klaagster én klaagster zelf hebben gelogen. Verweerder heeft bij de raad erkend dat hij op de zitting van het hof meermalen heeft gezegd dat klaagster heeft gelogen en dat hij bij die stelling blijft. De raad stelt vast dat verweerder klaagster (ten overstaan van de rechter) heeft beticht van liegen. Verweerder bedoelt daar kennelijk mee dat zij feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of had moeten weten dat deze onjuist waren. Van deze wetenschap bij klaagster is echter niet gebleken. Klaagster heeft de stellingen waarmee verweerder het niet eens was namens haar cliënten gedaan en zij mocht daarbij uitgaan van de juistheid van de informatie over de praktijk die zij van haar cliënten had ontvangen. Verweerder had kunnen en moeten volstaan met kritische opmerkingen over de betrouwbaarheid van de stellingen van de cliënten van klaagster. De uitlatingen door verweerder over klaagster acht de raad – voor het behartigen van de belangen van zijn cliënte – onnodig, niet functioneel en in strijd met gedragsregel 24, waarin is bepaald dat advocaten moeten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Voor zover klaagster verweerder onder dit klachtonderdeel nog andere verwijten heeft gemaakt, is de raad van oordeel dat deze niet vast zijn komen te staan.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden verweerder
6.1 Het hof heeft hiervoor de feiten zelfstandig opnieuw vastgesteld. Voor zover verweerder beroepsgronden heeft gericht tegen de vaststelling van de feiten door de raad, behoeven deze gronden daarom geen behandeling meer.
6.2 Verweerder heeft verder de volgende beroepsgronden aangevoerd:
1. De raad schetst een incompleet beeld over de telefoongesprekken op 8 juli 2022.
Klaagster stelde dat A tandarts was en dat de praktijk gesloten was. Verweerder twijfelde
daaraan en op de website stond dat de praktijk open was. Verweerder heeft gebeld en
een assistente aan de telefoon gekregen. Zij bevestigde dat de praktijk open was en
dat A daar werkte. Het telefoongesprek is beëindigd en vijf minuten later belde A
verweerder. A schold verweerder uit en zei dat hij niets zou betalen, waar verweerder
niet op heeft geantwoord. Dit was een eenzijdig gesprek dat heel kort duurde. Klaagster
gaf aanleiding om de praktijk te bellen, omdat zij in strijd met de waarheid stelde
dat de praktijk gesloten zou zijn. Verweerder heeft daarna het BIG-register geraadpleegd
en daaruit bleek dat A geen tandarts was, terwijl hij wel tandheelkundige ingrepen
pleegde.
2. De vragen die verweerder stelde waren niet relevant voor de zaak. De zaak
liep al geruime tijd. Of de praktijk al dan niet open was, was niet meer relevant.
Verweerder begrijpt zonder nadere motivering niet waarom hij met het telefoongesprek
erna in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld.
3. Verweerder betwist dat hij bij het gerechtshof gezegd heeft dat klaagster
liegt. Hij heeft zich niet op onjuiste wijze over haar uitgelaten. Misschien dat hij
dat namens zijn cliënte wel heeft gezegd over haar cliënten.
Verweer klaagster
6.3 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten
geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een
grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die
hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden
beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b)
geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat
de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn
cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel
dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
Overwegingen hof
7.2 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om
tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad heeft gedaan. Het hof
sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof voegt daar
nog aan toe dat verweerder ter zitting van het hof desgevraagd (evenals bij de raad)
heeft bevestigd dat hij niet alleen de cliënten van klaagster, maar ook haarzelf heeft
beschuldigd van liegen. Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerder en zal de
beslissing van de raad bekrachtigen.
8 PROCESKOSTEN
8.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd,
zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen
in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling
Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.
8.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
8.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
9 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
9.1 bekrachtigt de beslissing van 13 mei 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-766/AL/GL;
9.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof
van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
9.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure
bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen
de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen
en A.J.J. van Rijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 31 januari 2025.