ECLI:NL:TAHVD:2025:140 Hof van Discipline 's Gravenhage 230317

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:140
Datum uitspraak: 28-07-2025
Datum publicatie: 29-07-2025
Zaaknummer(s): 230317
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen de eigen advocaat. Klager klaagt over de rechtsbijstand door zijn advocaat tijdens zijn asielaanvraag. De raad heeft alle klachten van klager ongegrond verklaard. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de raad.


Beslissing van 28 juli 2025
in de zaak 230317

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1 INLEIDING

1.1 Klager klaagt over de rechtsbijstand door zijn advocaat tijdens zijn asielaanvraag. Klager verwijt verweerder onder meer dat zij de bespreking op 10 januari 2020 met hem niet heeft voortgezet, dat zij geen verzoek aan de IND heeft gedaan om de minderjarige zoon van klager te horen, dat zij klager niet heeft voorbereid op meerdere aanvullende verhoren en dat zij zonder overleg met - en toestemming van klager in zijn zaak meerdere beslissingen heeft genomen. Daarnaast verwijt klager verweerder dat zij de IND verkeerd heeft voorgelicht, dat zij hem onvoldoende heeft geïnformeerd tijdens de gehele procedure en dat zij niet alle stukken heeft verstrekt aan de opvolgend advocaat van klager. De raad heeft alle klachten van klager ongegrond verklaard. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de raad.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof tot zijn oordeel is gekomen.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerster (zaaknummer: 22-395/AL/GLD) een beslissing genomen op 16 oktober 2023. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2023:272 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 10 november 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerster.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 2 juni 2025. Daar is verweerster verschenen. Klager is – hoewel behoorlijk opgeroepen – zonder berichtgeving niet verschenen. Verweerster heeft haar standpunt – mede aan de hand van vragen van het hof – nader toegelicht.

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1 Klager heeft op 4 september 2018 asiel aangevraagd in Nederland.

3.2 Op 20 november 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de RvR) klager uitgenodigd voor een bespreking met verweerster, ter voorbereiding op de algemene asielprocedure (hierna: AA-procedure), op 10 januari 2020 om 11:30 uur in de wachtruimte van asielzoekerscentrum Ter Apel (hierna: AC Ter Apel).

3.3 Op 19 december 2019 heeft de RvR een brief naar verweerster gestuurd. Daarin is de met klager geplande afspraak voor de voorbespreking (dag 1) van zijn AA-procedure bevestigd voor 10 januari 2020 om 13:00 uur in AC Ter Apel. Op 10 januari 2020 hebben klager en verweerster elkaar gesproken.

3.4 In een telefoonnotitie van een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) met verweerster van 15 januari 2020 staat onder meer dat de toen veertienjarige zoon van klager volgens verweerster niet gehoord hoefde te worden, omdat zijn vader namens hem een asielaanvraag had ingediend. De medewerker heeft verweerster laten weten dat sprake was van een foutief ingeplande AA-procedure voor de zoon en heeft die procedure geannuleerd.

3.5 In haar fax van 17 januari 2020 heeft verweerster na overleg met klager aan de IND onder meer de volgende correcties en aanvullingen op het rapport eerste en aanmeldgehoor van klager doorgegeven:

“Opgemerkt zij dat aan gemachtigde bekend werd gemaakt door uw dienst dat de zoon van betrokkene niet zou worden gehoord.
Van enige verzoeken die kunnen worden gedaan tot alsnog horen is geen mededeling gedaan, aldus wordt hier een en ander bewust onjuist weergegeven. Kwalijk omdat ook betrokkene in de veronderstelling verkeerde dat zijn zoon zou worden gehoord omdat een oproep daarvoor werd ontvangen.
Ik heb de medewerker die contact opnam gezegd betrokkene te zullen vragen of de zoon gehoord moet/wil worden.
Betrokkene geeft aan dat dit wel noodzakelijk is, dus bij deze alsnog een verzoek om de zoon te horen!
Uw medewerker gaf aan dat betrokkene dan maar voor zijn zoon moet spreken.
Betrokkene wenst echter dat zijn zoon wordt gehoord vanwege hetgeen hij heeft meegemaakt in Colombia.”

3.6 Op 20 en 22 januari 2020 heeft de IND klager nader gehoord in het kader van zijn asielaanvraag.

3.7 Verweerster heeft op 31 januari 2020 na overleg met klager een fax aan de IND gestuurd met onder meer de volgende aanvullende correcties en aanvullingen op het rapport nader gehoor:

“Tevens is afgesproken dat een eventueel voornemen op 4 of 5 februari zou volgen en indien nodig een zienswijze op 6 februari 2020 wordt ingediend.
Naar aanleiding van het nader gehoor van de zoon, zijn er vooralsnog geen op ¬of aanmerkingen.”

3.8 Op 20 januari 2021 heeft klager een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Rechtsbijstand Asiel en Vreemdelingenbewaring (hierna: KRAV) over de door verweerster verleende rechtsbijstand voor zijn asielaanvraag.

3.9 Bij beschikking van 10 februari 2021 heeft de IND een voor klager negatieve beslissing genomen. Klager is daarna op zoek gegaan naar een nieuwe advocaat.

3.10 Op 19 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland een klacht ingediend over verweerster.

3.11 Op 14 juli 2021 heeft de KRAV geadviseerd om de klacht van klager (3.8) ongegrond te verklaren omdat verweerster heeft gehandeld met inachtneming van de voor een behoorlijke asielrechtbijstand geldende minimumnormen, zoals vermeld in de leidraad ‘Best practice guide asiel’ (hierna: de leidraad). De KRAV heeft onder meer overwogen dat:

“- in de uitnodigingen van klager en verweerster voor 10 januari 2020 door een afdeling van de RvR abusievelijk verschillende tijdstippen zijn genoemd voor een bespreking;
- verweerster na ontdekking daarvan adequaat heeft gehandeld door het gesprek diezelfde dag, na een korte onderbreking, alsnog voort te zetten waarmee verweerster klager voldoende heeft voorbereid op het eerste gehoor;
- niet relevant voor de asielaanvraag van klager was dat verweerster niet wist dat zijn minderjarige dochter in Nederland verbleef;
- verweerster onbetwist met klager heeft gesproken over de procedure van zijn zoon en adequaat heeft gehandeld toen klager wilde dat zijn zoon alsnog gehoord zou worden;
- de IND zelfstandig heeft besloten om, na telefonisch overleg met verweerster, de zaak verder te behandelen in de verlengde algemene asielprocedure zodat de zaak van klager sneller werd afgerond en verweerster dat mocht bespreken zonder overleg met klager volgens de voor verweerster toepasselijke Leidraad;
- verweerster klager op zorgvuldige wijze heeft bijgestaan in zijn asielprocedure;
- volgens genoemde leidraad een second opinion in een asielprocedure vooral wordt ingezet als de advocaat de cliënt afraadt om verder te procederen in een kansloze zaak of als de advocaat daarover niet zeker is. Deze situaties waren niet aan de orde. Aanleiding voor een second opinion kan ook zijn als de cliënt over de deskundigheid van de advocaat twijfelt. Klager heeft niet ontkend dat zijn klachten over verweerster op 17 januari 2020 tussen hen zijn besproken en klager voortzetting van rechtsbijstand wilde.”

3.12 Op 17 augustus 2021 heeft het Bestuur van de RvR besloten om dit onder 3.11 bedoelde advies van de KRAV over te nemen en heeft zij de klacht van klager over verweerster ongegrond verklaard.


4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang in hoger beroep, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) het niet houden van een bespreking met klager op 10 januari 2020;

b) niet het verzoek aan de IND te versturen om de minderjarige zoon van klager te horen;

c) klager niet voor te bereiden op meerdere aanvullende gehoren;

d) zonder overleg en toestemming van klager op eigen houtje meerdere beslissingen te nemen;

Toelichting: verweerster heeft de zaak zonder overleg met klager niet naar de verlengde asielprocedure gestuurd. Ook zonder overleg met klager heeft verweerster tijdens een gesprek met de IND aangegeven dat er geen bijzondere reden was om de minderjarige zoon van klager te horen, waarna dit gesprek is geannuleerd. Klager wilde zijn zoon wel laten horen;

e) het verkeerd voorlichten van de IND;

Toelichting: verweerster heeft in strijd met de waarheid aan de IND aangegeven dat het gesprek met het rapportverzoek nog niet met klager kon worden besproken omdat hij tijdens de afspraak op 10 januari 2020 zijn dochter van school moest halen. Ook heeft ze een certificaat van ‘El Partido Centro Democratico’ ten onrechte niet overgelegd;

f) klager onvoldoende te informeren tijdens de gehele procedure.

Toelichting: verweerster heeft klager niet gewezen op zijn recht op een second opinion;

g) niet alle stukken te verstrekken aan de opvolgend advocaat van klager.

5 BEOORDELING RAAD

5.1 De raad heeft vooropgesteld dat klager een voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft bij zijn klacht en dat niet gebleken is dat klager misbruik heeft gemaakt van zijn klachtrecht. Volgens de raad is klager dan ook ontvankelijk in zijn klacht.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) (bespreking op 10 januari 2020) heeft de raad overwogen dat uit de stukken gebleken is dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van de door de RvR gemaakte vergissing in het tijdstip van de bespreking tussen klager en verweerster. Verweerster heeft na ontdekking van die vergissing naar het oordeel van de raad adequaat opgetreden. De raad verwijst naar het oordeel van de KRAV van 14 juli 2021 daarover. De raad heeft klachtonderdeel a) dan ook ongegrond verklaard.

5.3 De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel b) (horen van de minderjarige zoon) verwezen naar het oordeel van de KRAV van 14 juli 2021 op dit punt en dit overgenomen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond verklaard.

5.4 Naar het oordeel van de raad zijn de door klager gemaakte verwijten over de kwaliteit van de rechtsbijstand (klachtonderdelen c), d) en f)), tegenover de met stukken onderbouwde betwisting door verweerster, niet komen vast te staan. De raad heeft de motivering van de KRAV tot ongegrondverklaring van deze verwijten tot de zijne gemaakt en ook deze klachtonderdelen ongegrond verklaard.

5.5 Verder is de raad niet gebleken dat verweerster de IND onjuist heeft voorgelicht (klachtonderdeel e)). Verweerster heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en verwezen naar het advies van de KRAV van 14 juli 2021. De raad heeft verweerster hierin gevolgd. Ook heeft de raad overwogen dat verweerster niet kan worden verweten dat zij een document niet heeft overgelegd waarvan onweersproken is gesteld dat klager dit pas had ontvangen nadat de bijstand van verweerster was geëindigd. Klachtonderdeel e) is vervolgens ongegrond verklaard.

5.6 Tot slot heeft klager niet duidelijk gemaakt welke stukken door verweerster niet aan zijn opvolgend advocaat zijn overgedragen. Klachtonderdeel g) is dan ook eveneens ongegrond verklaard.

6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden klager

6.1 Verweerder heeft in zijn beroepschrift onder meer aangevoerd dat verweerster onvoldoende tijd voor hem had op 10 januari 2020. Het aanmeldgehoor van klager begon op 10 januari 2020 om 13:19 u en eindigde al om 13:36 u doordat hij zijn dochter van school moest ophalen. Nadien is het aanmeldgehoor niet meer voortgezet. Ter onderbouwing heeft klager verwezen naar een overzicht van aankomst en vertrektijden van AC Ter Apel op 10 januari 2020. Hieruit volgt dat hij om 14.07 uur voor de tweede keer is binnengekomen en om 14.30 uur weer vertrokken is, nadat hij om 14.24 uur te horen had gekregen dat de afspraak niet meer door zou gaan.

6.2 Daarnaast zou verweerster volgens klager ten onrechte de IND niet hebben verzocht om zijn zoon te horen. Dit is pas later op dag 3 gebeurd. Vervolgens zijn klager en zijn zoon zeventien uur lang gehoord. Verweerster heeft vervolgens slechts in drie uur vertalingen, correcties en aanvullingen gemaakt, hetgeen onmogelijk is volgens klager.

6.3 Klager heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de KRAV weliswaar heeft geadviseerd de klacht van klager ongegrond te verklaren, maar zonder daarbij rekening te houden met het aan (het hof begrijpt:) de raad overgelegde bewijsmateriaal. De raad heeft vervolgens ten onrechte het oordeel van de KRAV herhaald. Tot slot verwijt klager verweerster dat hij een verklaring aan haar heeft overhandigd en dat zij heeft nagelaten deze aan de IND te overhandigen.


Verweer verweerster

6.4 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.

7 BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

7.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.

Overwegingen hof

7.3 Het hof betreurt dat klager ter zitting bij het hof niet is verschenen om zijn verhaal nader toe te lichten. Uit de stukken valt op de maken dat klager stelt dat hij en zijn zoon het één en ander hebben meegemaakt in zijn thuisland. Het hof is echter met de raad van oordeel dat niet gebleken is dat verweerster bij haar dienstverlening aan klager niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

7.4 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die louter een herhaling van eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Voor zover klager een beroep heeft gedaan op een door hem in hoger beroep overgelegde printscreen van het registratiesysteem van de IND, geldt dat hieruit niet blijkt dat de conclusie van het KRAV dat verweerster adequaat heeft gehandeld niet juist is. Deze productie kan niet leiden tot een ander oordeel.

Slotsom

7.5 Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

8 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

8.1 bekrachtigt de beslissing van 16 oktober 2023 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 22-395/AL/GLD.


Deze beslissing is genomen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. D. Wachter, V. Wolting, J.H. Brouwer en E.C. Gelok, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 28 juli 2025.