ECLI:NL:TAHVD:2025:139 Hof van Discipline 's Gravenhage 240331
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:139 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-07-2025 |
Datum publicatie: | 22-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 240331 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Klagers verwijten verweerder dat hij niet integer heeft gehandeld door in een procedure bij het CBb willens en wetens onwaarheden als beroepsgrond aan te voeren om daarmee de rechters van het CBb op het verkeerde spoor te zetten. Volgens klagers heeft verweerder hierdoor de belangen van klagers en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad heeft geoordeeld dat het als partijdige belangenbehartiger de taak is van verweerder om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen op een wijze als hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Naar het oordeel van de raad kan niet worden gezegd dat verweerder feiten heeft geponeerd die in strijd met de waarheid zijn. Verweerder heeft in zijn beroepschrift slechts tot uiting willen brengen dat de forensisch accountant de zitting anders heeft beleefd. Het hof is van oordeel dat ook in dit geval, waarin verweerder bij de uitlatingen van zijn cliënt ter zitting van de Accountantskamer aanwezig was, dat gegeven onverlet laat dat hij als advocaat de perceptie van zijn cliënt mag en moet kunnen verwoorden. Het hof is het verder eens met de beslissing van de raad. Bekrachtiging. |
Beslissing van 21 juli 2025
in de zaak 240331
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klagers
tegen:
verweerder
gemachtigde: mr. M.C.J. Höfelt, advocaat te Amsterdam
1 INLEIDING
1.1 Klagers hebben in 2013 een interne melding gedaan van misstanden bij hun werkgever. Forensisch accountant de heer S heeft in opdracht van de werkgever onderzoek gedaan. Klagers hebben een tuchtklacht ingediend tegen de forensisch accountant. De klacht is in eerste aanleg behandeld door de Accountantskamer en vervolgens in hoger beroep door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb). De forensisch accountant werd in beide procedures bijgestaan door verweerder. Klagers verwijten verweerder dat hij niet integer heeft gehandeld door in de procedure bij het CBb willens en wetens onwaarheden als beroepsgrond aan te voeren om daarmee de rechters van het CBb op het verkeerde spoor te zetten. Volgens klagers heeft verweerder hierdoor de belangen van klagers en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad heeft geoordeeld dat het als partijdige belangenbehartiger de taak is van verweerder om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen op een wijze als hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Naar het oordeel van de raad kan niet worden gezegd dat verweerder feiten heeft geponeerd die in strijd met de waarheid zijn. Verweerder heeft in zijn beroepschrift slechts tot uiting willen brengen dat de forensisch accountant de zitting anders heeft beleefd. Het hof is van oordeel dat ook in dit geval, waarin verweerder bij de uitlatingen van zijn cliënt ter zitting van de Accountantskamer aanwezig was, dat gegeven onverlet laat dat hij als advocaat de perceptie van zijn cliënt mag en moet kunnen verwoorden. Het hof is het verder eens met de beslissing van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klagers in beroep zijn gekomen en hoe het hof tot zijn oordeel is gekomen.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klagers en verweerder (zaaknummer: 24-369/A/A) een beslissing gewezen op 4 november 2024. In deze beslissing is de klacht van klagers ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:196 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 21 november 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
26 mei 2025. Daar zijn klagers, verweerder en de gemachtigde van verweerder verschenen.
Klagers en verweerder hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen,
die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Klagers hebben in 2013 een interne melding gedaan van misstanden bij hun werkgever, (hierna: V). Volgens klagers handelde V in strijd met de geldende aanbestedingswetgeving. Medewerkers werd, aldus klagers, door het management van V opgedragen om tijdens de openbare aanbestedingsprocedure van het project P. één specifieke aanbieder (S) ongeoorloofd te bevoordelen door met deze aanbieder vertrouwelijke gesprekken te voeren.
3.3 V heeft naar aanleiding van de melding van klagers een onderzoek laten uitvoeren door V Internal Audit (hierna: IA). In de jaren 2017 en 2018 heeft V forensisch accountant de heer S, verbonden aan een groot accountantskantoor (hierna: de forensisch accountant), opdracht gegeven om onderzoek te doen.
3.4 Op 14 maart 2018 heeft de forensisch accountant een eindrapport uitgebracht aan V. De uitkomst van dit onderzoek was dat IA het onderzoek zorgvuldig had verricht.
3.5 Op 8 februari 2019 heeft V op haar Engelstalige website de volgende tekst gepubliceerd:
“On the basis of multiple investigations, including by our [IA], [V] has concluded that no such reported violations of law occured. The outcome and quality of these internal investigations have been validated by a reputable independent forensic accounting firm.”
Deze tekst is ook op de Nederlandse website van V gepubliceerd. Die tekst luidt als volgt:
“Op basis van verschillende onderzoeken is vastgesteld dat er geen sprake is van de gemelde misstand. De intern uitgevoerde onderzoeken zijn vervolgens bevestigd en goedgekeurd door een gerenommeerd onafhankelijk forensisch accountantskantoor.”
3.6 Op 14 februari 2019 hebben klagers zich over deze publicaties beklaagd bij de ombudsman van V. V heeft hier op 4 maart 2019 op gereageerd en schrijft, voor zover relevant:
“We have shared the Statement with the relevant forensic accounting firma and it agrees that the content of the Statement (“The outcome and quality of these internal investigations have been validated by a reputable independent forensic accounting firm.”) is correct.”
3.7 Op 19 mei 2020 hebben klagers een tuchtklacht ingediend tegen de forensisch accountant. De klacht betreft de wijze waarop de forensisch accountant zijn onderzoek heeft verricht en de wijze waarop het onderzoeksrapport tot stand is gekomen. Volgens klagers heeft de forensisch accountant daarbij gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Ook had de forensisch accountant niet mogen instemmen met de publicaties door V op het internet omdat hij de overtreding van de aanbestedingswetgeving niet had onderzocht, aldus klagers.
3.8 De klacht is in eerste aanleg behandeld door de Accountantskamer te Zwolle en vervolgens in hoger beroep door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb). De forensisch accountant werd in beide procedures bijgestaan door verweerder en een kantoorgenoot van verweerder.
3.9 Op 30 oktober 2020 heeft een zitting plaatsgevonden bij de Accountantskamer. Daarbij waren klagers en de forensisch accountant met verweerder aanwezig. In het proces-verbaal van de zitting is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Het rapport van IA bevestigt, aldus [de forensisch accountant], dat er oneigenlijke
druk is uitgeoefend. Het gesprek met S tijdens de aanbesteding had nooit gemogen.
Schriftelijk ligt vast dat klagers druk hebben ervaren. Dat staat in het dossier,
maar niet in het rapport van IA.
De voorzitter merkt op dat [de forensisch accountant] in het rapport had moeten
opnemen dat het gesprek met S nooit had mogen gebeuren als dat niet was toegestaan
zoals [de forensisch accountant] heeft verklaard maar dat [de forensisch accountant]
er in het rapport niets over heeft gezegd.
[De forensisch accountant] zegt dat [klager] in principe gelijk krijgt. Het rapport
doet geen recht aan het onderzoek. Hij noemt het dan ook een skeleton-onderzoek.
(…)
[De forensisch accountant] krijgt de gelegenheid om als laatste te spreken. Hij
verklaart daar geen behoefte aan te hebben.”
3.10 Klagers hebben - zonder medeweten van de andere aanwezigen - geluidsopnamen van de zitting gemaakt. In het door klagers overgelegde transcript van deze geluidsopnamen is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“2:09:55
[De forensisch accountant]: In het rapport van [IA] staat toch ook dat er oneigenlijke
druk is uitgeoefend. Dat wordt bevestigd.
2:10:10
[De forensisch accountant]: Het staat uiteindelijk vast, als je het rapport leest
van [IA], dat gesprek had nooit mogen plaatsvinden. Dat blijkt ook uit zijn normkader,
zoals hij dat beschreven heeft.
2:11:30
[De voorzitter]: Het gaat om de informatie die erin zit. U zegt in het rapport van
IA staat dat er oneigenlijke druk is uitgeoefend. Zo staat het er niet. Er staat:
“It has been perceived by the project team as pressure.” Dat is iets anders, hé? Dat
was de indruk die men had. [Klager] zegt, dat was de indruk helemaal niet. Het was
gewoon verboden om het te doen. En er was zeker geen sprake van verwarring, wat in
dit verband wordt genoemd. Het lijkt of dit wat wordt weggemoffeld van ‘ja het mocht
misschien wel niet, maar…’.
[De forensisch accountant]: “Het mocht niet”.
2:12:55
[De voorzitter]: “In de visie van [klager] waren dit gewoon verboden gesprekken.”
[De forensisch accountant]: “Dat waren ook verboden gesprekken.”
[De voorzitter]: “OK, dus daar bent u het helemaal mee eens.”
2:13:30
[de forensisch accountant]: S kwam eigenlijk niet in aanmerking voor die aanbesteding.
Ze konden helemaal niet leveren. Ze hebben op een gegeven moment een voorrangspositie
proberen te bedingen om dan iets anders te gaan doen. Ja, daar staat wel van vast
dat dat nooit had mogen gebeuren. Dat blijkt ook wel uit het dossier, dat was niet
de bedoeling. Er is druk uitgeoefend door het management.
2:14:00
[De forensisch accountant]: Dat dit op dat moment door de partijen die daaraan mee
moesten doen, die mee moesten doen aan die meeting, is dit als druk ervaren, wat niet
te rechtvaardigen was met de spelregels.
2:14:40
[De forensisch accountant]: Maar er is wel degelijk in het dossier is er vastgesteld
dat er een gesprek heeft plaatsgevonden dat niet mocht plaatsvinden in die fase van
het aanbestedingsproces en dat dat niet de regels waren van die aanbesteding. S heeft
een oneigenlijke voorrangspositie bedongen om een gesprek te krijgen met een persoon
die onderdeel uitmaakte van dat proces.
[De voorzitter]: En dat staat niet in het rapport van IA hé?
[De forensisch accountant]: Dat staat er niet, dat staat in het dossier.
[De voorzitter]: Dat had dus eigenlijk moeten staan in het rapport.”
3.11 Bij uitspraak van 12 februari 2021 heeft de Accountantskamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan de forensisch accountant een tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant voor de duur van drie maanden opgelegd. Daartoe heeft de Accountantskamer, onder meer, overwogen:
“4.7.3 Volgens klagers had [de forensisch accountant] zijn instemming met de publicaties op het internet niet mogen geven, omdat hij de door [klager] gestelde overtreding van de aanbestedingswetgeving niet had onderzocht.
4.7.4 De Accountantskamer overweegt het volgende. Een objectieve, redelijke en geïnformeerde
derde, die van de publicaties op het internet kennisneemt, maar die niet bekend is
met de onderzoeksopdracht van [de forensisch accountant], zal op grond van die publicaties
aannemen dat van de ‘violations of law’ geen sprake is geweest en dat deze conclusie
van V is ‘validated’ door [de forensisch accountant]. Vast staat evenwel dat [de forensisch
accountant] naar de vraag of de overtreding van de aanbestedingswetgeving al dan niet
had plaatsgevonden, geen eigen onderzoek heeft ingesteld, omdat dat niet tot zijn
opdracht behoorde. Zijn validatie betrof slechts een review van de eerdere klachtafhandeling
door [IA]. Dat is heel wat anders dan de validatie van de conclusie dat geen inbreuk
op de aanbestedingswetgeving heeft plaatsgevonden. Het terechte verwijt dat klagers
[de forensisch accountant] hier maken is des te ernstiger, omdat [de forensisch accountant]
ter zitting heeft verklaard dat de besprekingen met S in relatie tot het project P
niet waren toegestaan. De ‘violations of law’ hadden zich in de visie van [de forensisch
accountant] dus wel voorgedaan.
4.7.5 [De forensisch accountant] had op grond van het fundamentele beginsel van
integriteit zijn instemming behoren te weigeren met de tekst van de publicaties, omdat
die publicaties verhulden dat zijn validatie niet de conclusie betrof dat de ‘violations
of law’ niet hadden plaatsgevonden en een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde
dus op het verkeerde been zetten. Uit het fundamentele beginsel van integriteit zoals
uitgewerkt in artikel 9 VGBA, vloeit voort dat [de forensisch accountant] had behoren
te voorkomen dat hij in verband zou worden gebracht met misleidende informatie. Klachtonderdeel
f. is gegrond.
(…)
5.1. Omdat de klacht deels gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden
opgelegd. De maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van drie maanden is
passend en geboden. De Accountantskamer rekent het [de forensisch accountant] vooral
aan dat hij het fundamentele beginsel van integriteit heeft geschonden. [De forensisch
accountant] heeft, hoewel hij wist dat de besprekingen met S tijdens de aanbestedingsprocedure
van het P niet waren toegestaan, in zijn rapport vermeld dat de daaraan tegengestelde
bevindingen van [IA] zijn gebaseerd op bewijstukken die de conclusies van [IA] rechtvaardigen
en dat hij geen aanleiding zag voor aanvullend onderzoek. Daarmee zet het rapport
de lezer ervan op het verkeerde been, omdat de indruk is gewekt dat de klacht op dit
onderdeel ook na het onderzoek door [de forensisch accountant] ongegrond is. [De forensisch
accountant] had dit kunnen en behoren te voorzien. Dit bezwaar kleeft ook aan de publicaties
van V op het internet waarvan [de forensisch accountant] geen afstand heeft genomen.
[De forensisch accountant] heeft zijn rapport de titel ‘Independent Review’ meegegeven,
maar heeft het onderzoek niet ‘independent’ uitgevoerd en heeft laten gebeuren dat
V met het rapport van [de forensisch accountant] in de hand heeft geschreven dat de
‘violations of law’ niet hadden plaatsgevonden, terwijl [de forensisch accountant]
wel beter wist.”
3.12 Op 26 mei 2021 hebben verweerder en zijn kantoorgenoot namens de forensisch
accountant bij het CBb hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Accountantskamer.
Eén van de grieven richt zich tegen rechtsoverweging 4.7.4 van de beslissing en dan
met name tegen de passage:
“Het terechte verwijt dat klagers [de forensisch accountant] hier maken is des te
ernstiger, omdat [de forensisch accountant] ter zitting heeft verklaard dat de besprekingen
met S in relatie tot het P niet waren toegestaan. De ‘violations of law’ hadden zich
in de visie van [de forensisch accountant] dus wel voorgedaan.”
3.13 In het beroepschrift staat hierover het volgende, voor zover relevant:
“2.58 Direct vanaf het begin nam de Accountantskamer een uitzonderlijk agressieve houding aan ten opzichte van [de forensisch accountant]. Waar klager ruime gelegenheid werd geboden zich in diffamerende termen uit te laten over [de forensisch accountant] (zonder daarbij tot de orde te worden geroepen) en zijn klacht toe te lichten, kreeg [de forensisch accountant] geen enkele mogelijkheid zich uit te laten, anders dan bij de eerste en tweede termijn van zijn raadsman en het sec beantwoorden van de vragen van de Accountantskamer. (…)
3.50 (…) Die tendervereisten stonden bovendien al vast voordat het overleg met S plaatsvond op 13 mei 2013. Het overleg met S had de tendervereisten dan ook niet kunnen beïnvloeden als dat zou zijn beoogd.
3.51 [De forensisch accountant] heeft ter zitting bij de Accountantskamer ook niet anders verklaard. Wel heeft hij op de suggestieve opmerking van de voorzitter “de gesprekken met S waren toch niet toegestaan?” bevestigend gereageerd, vanuit het kader van klager waarin sprake zou zijn van een Europese aanbesteding en dat het overleg zou gaan over de lopende aanbesteding, wat dus niet het geval was. Daarbij werd [de forensisch accountant] tijdens de zitting de gelegenheid geweigerd enige (nadere) uitleg of nuancering te maken. De Accountantskamer vermeed iedere toelichting nadat zij (ten onrechte) had vastgesteld dat [de forensisch accountant] van mening zou zijn dat het overleg met S niet zou zijn toegestaan.
3.52 Het gebruik van suggestieve vragen en het weigeren nadere toelichting of nuanceringen te maken is niet alleen ontoelaatbaar gedrag van de (voorzitter van de) Accountantskamer. Het is bovendien onzorgvuldig gelet op de gegrondverklaring van twee klachtonderdelen en de (hoofdzakelijk) daarop gestoelde tuchtrechtelijke veroordeling (schorsing van drie maanden) die zijn gebaseerd op deze ontlokte en ongenuanceerde stelling.
(…)
3.56 Gelet op het bovenstaande is de overweging dat [de forensisch accountant] ter zitting zou hebben verklaard onjuist, althans ongenuanceerd, en kan het niet tot de conclusie leiden dat de ‘violations of law’ zich in de visie van [de forensisch accountant] zouden hebben voorgedaan. Die stelling miskent immers dat de uitlatingen van [de forensisch accountant] betrekking hebben op veronderstellingen (van klager) - dat het zou gaan om een Europese aanbesteding en dat de gesprekken met Siemens daarop betrekking zouden hebben - waarvan geen sprake was.”
3.14 Bij uitspraak van 4 april 2023 heeft het CBb het hoger beroep gedeeltelijk gegrond verklaard. De in 2.10 genoemde geluidsopnamen van de zitting bij de Accountantskamer, die klagers in het kader van hun verweer in hoger beroep hadden overgelegd, zijn, met instemming van de forensisch accountant en verweerder, door het CBb beluisterd en betrokken bij beoordeling. Het CBb heeft het volgende overwogen, voor zover relevant:
“5.1 In zijn derde hoger beroepsgrond richt [de forensisch accountant] zich tegen
het oordeel van de accountantskamer in overwegingen 4.7.4 en 4.7.5 dat [de forensisch
accountant] op grond van het fundamentele beginsel van integriteit zijn instemming
had behoren te weigeren met de tekst van de (web)publicaties door V in 2019. De accountantskamer
miskent volgens [de forensisch accountant] dat de conclusie dat geen sprake is geweest
van ‘violations of law’, de conclusie is van IA. [De forensisch accountant] zelf heeft
daarentegen geen antwoord of oordeel gegeven over de vraag of ‘violations of law’
zouden hebben plaatsgevonden, omdat dat niet zijn opdracht was.
Volgens [de forensisch accountant] werd het op 13 mei 2013 gevoerde overleg met
S niet gevoerd in het kader van een aanbesteding en had het ook geen betrekking op
een lopende aanbesteding. In hoger beroep heeft [de forensisch accountant] als nader
stuk een rapport van een Duitse advocaat ingediend dat in opdracht van V is opgesteld.
Hierin wordt geconcludeerd dat het Europese en Duitse aanbestedingsrecht niet van
toepassing is op het betreffende project en dat de bespreking op 13 mei 2013 hierop
(dus) geen inbreuk maakte. [De forensisch accountant] heeft ter zitting bij de accountantskamer
ook niet anders verklaard. Wel heeft hij op de vraag van de voorzitter – “de gesprekken
met S waren toch niet toegestaan?” – bevestigend gereageerd, maar dit diende slechts
als bevestiging van de opmerking van [klager] dat sprake zou zijn van een Europese
aanbesteding, wat achteraf gezien echter niet het geval blijkt te zijn geweest. [De
forensisch accountant] werd tijdens de zitting bij de accountantskamer ten onrechte
niet de gelegenheid geboden enige (nadere) uitleg te geven of nuancering te aan te
brengen en voelt zich door de rechters onheus bejegend.
5.2 Het College overweegt dat in de webpublicatie van Vattenfall het volgende valt
te lezen:
“On the basis of multiple investigations, including by our Internal Audit department,
V has concluded that no such reported violations of law occurred. The outcome and
quality of these internal investigations have been validated by a reputable independent
forensic accounting firm”.
Deze tekst valt naar het oordeel van het College redelijkerwijs niet anders te begrijpen
dan dat [de forensisch accountant] (op wie wordt gedoeld met “a reputable independent
forensic accounting firm”) de uitkomst van het onderzoek door IA onderschrijft: namelijk
dat geen van de gerapporteerde wetsovertredingen heeft plaatsgevonden. Maar [de forensisch
accountant], zoals hij ook zelf erkent, heeft niet onderzocht of sprake is geweest
van overtreding van aanbestedingsregels en heeft daarover ook geen conclusies geformuleerd,
omdat dat niet tot zijn opdracht behoorde. Gezien de inhoud en strekking van de webpublicatie
van V had [de forensisch accountant] daarom zijn instemming met de tekst van de publicatie
moeten weigeren, of zich in ieder geval daarvan nadien moeten distantiëren. In die
zin onderschrijft het College het oordeel van de accountantskamer, waar deze stelt
dat [de forensisch accountant] had behoren te voorkomen dat hij op deze manier in
verband werd gebracht met misleidende informatie.
Het College onderschrijft echter niet het oordeel van de accountantskamer dat [de
forensisch accountant] zich hierbij schuldig heeft gemaakt aan misleiding en heeft
gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit. De accountantskamer
acht het verwijt dat [de forensisch accountant] zijn medewerking heeft verleend aan
de onjuiste publicatie vooral zo ernstig, omdat hij ter zitting zou hebben verklaard
dat de besprekingen met S in relatie tot het project (…) niet waren toegestaan.
[De forensisch accountant] heeft in hoger beroep betoogd dat hem op de zitting van
de accountantskamer door ‘suggestieve vraagstelling’ en door hem de gelegenheid tot
het geven van een toelichting te weigeren, de - in zijn woorden - ‘ongenuanceerde
stelling is ontlokt’ dat de besprekingen met S niet waren toegestaan.
[Klager] heeft in de aanloop naar de zitting bij het College een eigen transcriptie
van de hoorzitting bij de accountantskamer van 30 oktober 2020 overgelegd. Tevens
heeft hij zelfgemaakte geluidsopnamen van deze zitting ingediend. Hoewel het maken
van geluidsopnamen in de zittingszaal volgens de huisregels van de accountantskamer
niet is toegestaan, heeft [de forensisch accountant] aangegeven geen bezwaar te hebben
tegen het overleggen van deze opnamen. Integendeel, hij heeft het College verzocht
de opname te beluisteren om zijn stellingen over de gang van zaken bij de accountantskamer
te verifiëren. Partijen hebben het College toestemming gegeven de opname buiten hun
aanwezigheid te beluisteren.
Het College is na het beluisteren van de relevante passages van oordeel dat niet
is gebleken dat [de forensisch accountant] door de accountantskamer onheus is bejegend
en onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen zich te verweren. Verder blijkt uit de
geluidsopnamen dat [de forensisch accountant] ter zitting inderdaad heeft verklaard
dat de gesprekken met S volgens hem niet waren toegestaan.
Dit betekent naar het oordeel van het College echter nog niet, dat hem ter zake
van zijn medewerking aan de webpublicatie, een integriteitsverwijt valt te maken.
Uit de opname wordt namelijk niet duidelijk dat hij deze mening ook al had op het
moment van het uitbrengen van het rapport.
Daarbij acht het College van belang dat [de forensisch accountant] de klacht ten
aanzien van deze bespreking niet inhoudelijk hoefde te onderzoeken, maar dat het zijn
opdracht was in kaart te brengen op welke wijze IA de klacht had afgehandeld. Hij
is daarbij afgegaan op informatie die hem door IA via documenten en interviews is
verstrekt. [De forensisch accountant] heeft zich ten aanzien van de webpublicatie
weliswaar onvoldoende professioneel-kritisch opgesteld, maar niet is aannemelijk geworden
dat hij, op het moment dat hij het onderzoek verrichtte en het rapport opstelde, informatie
had waaruit bleek dat IA de bespreking met S in werkelijkheid ontoelaatbaar had bevonden,
deze informatie vervolgens opzettelijk heeft achtergehouden en niet in zijn rapport
heeft vermeld, om vervolgens (stilzwijgend) de conclusie in de webpublicatie van Vattenfall
te onderschrijven.
Het College is daarom van oordeel dat het handelen van [de forensisch accountant]
naar aanleiding van de webpublicatie geen schending van het fundamentele beginsel
van integriteit oplevert. Dit handelen is daarentegen wel strijdig met het fundamentele
beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Het College zal de hogerberoepsgrond daarom gegrond verklaren voor zover de accountantskamer
bij de bestreden uitspraak heeft geoordeeld dat [de forensisch accountant] het fundamentele
beginsel van integriteit heeft geschonden. Het College zal de uitspraak van de accountantskamer
in zoverre vernietigen. Het College zal de zaak zelf afdoen en klachtonderdeel f gegrond
verklaren wegens handelen in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid
en zorgvuldigheid.”
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet integer heeft gehandeld door in de procedure bij het CBb willens en wetens onwaarheden als beroepsgrond aan te voeren om daarmee de rechters van het CBb op het verkeerde spoor te zetten. Verweerder heeft hierdoor de belangen van klagers en het vertrouwen in de advocatuur geschaad.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft na uiteenzetting van de uitganspunten – samengevat – het volgende overwogen.
5.2 Volgens de raad komt de klacht van klagers in de kern op het volgende neer. Tijdens de zitting van 30 oktober 2020 bij de Accountantskamer heeft de forensisch accountant in bijzijn van verweerder expliciet toegegeven dat de geheime besprekingen die medewerkers van V in het kader van de openbare aanbestedingsprocedure in opdracht van het management van V met S hebben gevoerd, niet waren toegestaan. Verweerder heeft vervolgens – tot verbazing van klagers – in zijn beroepschrift 26 mei 2021 ontkend dat zijn cliënt op de zitting bij de Accountantskamer heeft verklaard dat de met S gevoerde gesprekken ongeoorloofd waren. Verweerder heeft in het beroepschrift betoogd dat de forensisch accountant slechts terloops bevestigend heeft gereageerd op een suggestieve opmerking van de voorzitter, onder druk van onheuse bejegening. Verweerder voert hiertoe - aldus klagers - een context aan die hij heeft verzonnen. De forensisch accountant zou bevestigend hebben gereageerd, ‘vanuit het kader waarin sprake zou zijn van een Europese aanbesteding’ (paragraaf 3.51 van het beroepschrift). Volgens klagers is dit feitelijk onjuist. Nergens blijkt uit de geluidsopnamen van de zitting dat van een dergelijk kader sprake zou zijn. Uit die geluidsopnamen blijkt juist dat de forensisch accountant wel degelijk stellig en expliciet heeft gezegd dat het overleg over de lopende aanbesteding ging en ongeoorloofd was. Volgens klagers staan de uitlatingen van verweerder in paragrafen 2.58, 3.50 tot en met 3.52 en 3.56 van het beroepschrift van 26 mei 2021 lijnrecht tegenover de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 30 oktober 2020 en de geluidsopnamen die klagers hebben gemaakt en het CBb heeft beluisterd. Klagers verwijten verweerder dat hij in zijn beroepschrift van 26 mei 2021 in strijd met gedragsregel 8 feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan hij wist dat deze niet juist is.
5.3 De raad heeft vervolgens geoordeeld dat de klacht van klagers niet slaagt. Als partijdige belangenbehartiger is het de taak van verweerder om de belangen van zijn cliënt zo goed mogelijk te behartigen op een wijze als hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Aan verweerder kwam een ruime mate van vrijheid toe om het partijbelang van zijn cliënt, de forensisch accountant, te behartigen, welke vrijheid (voor zover hier van belang) slechts werd begrensd door de norm dat hij geen feiten mag poneren waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat die niet waar zijn (zoals neergelegd is in gedragsregel 8).
5.4 Dat verweerder deze norm heeft geschonden is de raad niet gebleken. Verweerder heeft in zijn beroepschrift bij het CBb niet ontkend, maar juist bevestigd dat de forensisch accountant de vraag van de voorzitter van de Accountantskamer bevestigend heeft beantwoord (3.51 van het beroepschrift). Daarbij heeft verweerder evenwel de perceptie van de forensisch accountant beschreven die inhield dat hij zijn bevestigende antwoord onder druk van, in de ogen van de forensisch accountant, onheuse bejegening heeft gegeven. Klagers miskennen volgens de raad dat de beleving van een onheuse bejegening een subjectief karakter heeft. Dat de forensisch accountant de zitting anders heeft beleefd, is wat verweerder in zijn beroepschrift namens zijn cliënt tot uiting heeft willen brengen. De forensisch accountant was volgens verweerder ongelukkig over het verloop van de zitting bij de Accountantskamer waar hij in zijn beleving aan een vragenvuur is onderworpen en waardoor hij uitlatingen heeft gedaan die verkeerd zijn geïnterpreteerd, hetgeen verweerder namens de forensisch accountant in het beroepschrift naar voren heeft gebracht. Daarmee kan naar het oordeel van de raad niet worden gezegd dat verweerder feiten heeft geponeerd die in strijd met de waarheid zijn.
5.5 Daarnaast is evenmin gebleken dat verweerder klagers onevenredig heeft benadeeld. De raad heeft geconcludeerd dat verweerder de belangen van de forensisch accountant niet op onbetamelijke wijze heeft behartigd en dat hij evenmin buiten de grenzen van zijn advocatuurlijke vrijheid is getreden en heeft de klacht ongegrond verklaard.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
6.1 Klagers hebben één beroepsgrond tegen de beslissing van de raad aangevoerd. Volgens klagers heeft de raad de stellingen van klagers dat verweerder willens en wetens onwaarheden als beroepsgrond heeft aangevoerd niet weerlegd. De raad heeft het door klagers aangevoerde bewijs volledig genegeerd. Zo hebben klagers aangetoond dat de client van verweerder op de zitting bij de accountskamer helemaal niet een bevestigend antwoord heeft gegeven dat de gesprekken met S ongeoorloofd waren onder de conditie dat er sprake zou zijn van een Europese aanbesteding. Verweerder heeft er in het beroepschrift een context bij verzonnen die strijdig is met de werkelijkheid. Volgens klagers heeft de client van verweerder juist uit zichzelf en vanuit zijn eigen kader stellig en ondubbelzinnig gezegd dat de gesprekken met S ongeoorloofd waren. De raad is volledig voorbij gegaan aan de verzonnen context en aan het feit dat de uitlatingen van verweerder in strijd zijn met proces-verbaal van de zitting bij de accountantskamer en de daarvan gemaakte geluidsopnames. De perceptie is niet wat relevant is, maar dat wat feitelijk is gezegd. Klagers handhaven dan ook hun standpunt dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft verstrekt.
Verweer klagers in hoger beroep
6.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Overwegingen hof
7.2 Klagers hebben ter zitting bij het hof het verwijt dat zij verweerder maken nader toegelicht. Het hof vat deze toelichting op als een nadere onderbouwing van de klacht van klagers dat verweerder willens en wetens onwaarheden als beroepsgrond aan heeft gevoerd. Het gaat hen er met name om dat verweerder in zijn beroepschrift niet slechts de perceptie en de beleving van zijn cliënt heeft weergegeven, maar dat hij het verloop van de zitting bij de accountantskamer als een eigen feitelijke weergave heeft opgesteld, terwijl hij - doordat hij zelf fysiek aanwezig was toen de cliënt de betreffende uitlatingen deed - wist dat de gestelde perceptie van zijn client in strijd is met de feiten. Volgens klagers mag een advocaat die weet dat de perceptie van zijn cliënt in strijd is met de feiten, deze perceptie niet de zijne maken. Dit is in strijd met de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid. Een rechter moet er altijd vanuit kunnen gaan dat de advocaat integer is en de waarheid spreekt. In dit geval staat volgens klagers vast wat de cliënt van verweerder op de zitting bij de Accountantskamer heeft gezegd, omdat dit niet alleen volgt uit de uitspraak en het proces-verbaal van de Accountantskamer, maar ook uit een geluidsopname, krantenartikelen en de uitspraak van het CBb. Verweerder wist ook wat zijn cliënt ter zitting heeft gesteld. Hij zat letterlijk naast zijn cliënt toen deze de betreffende uitlatingen deed. Verweerder mocht in deze situatie wel kenbaar maken wat de perceptie van zijn cliënt was, maar mocht die niet presenteren als een feitelijk juiste gang van zaken. Hij mag immers niet bewust onwaarheden aanvoeren en had zich moeten terugtrekken, als zijn cliënt blijft vasthouden aan een stellingname die verweerder zelf als onwaarheid had moeten onderkennen, aldus klagers.
7.3 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij de perceptie van zijn cliënt tot de zijne heeft gemaakt. Volgens verweerder heeft hij niets anders gedaan dan de perceptie van waaruit zijn cliënt de uitlatingen bij de accountantskamer heeft gedaan in het beroepschrift nader toelichten.
7.4 Gelijk de raad is ook het hof niet gebleken dat verweerder de grenzen van de vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen heeft overschreden. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd aangevoerd dat hij in zijn beroepschrift slechts heeft geprobeerd de door zijn cliënt op de zitting bij de Accountantskamer gedane uitlatingen in de door zijn cliënt aan hem geschetste context te plaatsen. Dit stond hem vrij. Het enkele feit dat verweerder op de zitting bij de Accountantskamer aanwezig was en heeft gehoord wat zijn cliënt daar heeft verklaard, laat onverlet dat verweerder als advocaat de perceptie van zijn cliënt mag en moet verwoorden. Verweerder heeft immers op de zitting niet de gedachten van zijn cliënt kunnen lezen. Hij mag naar voren brengen hoe zijn client de zitting bij de accoutantskamer heeft ervaren en vanuit welke aannames zijn client de vragen van de voorzitter van accountantskamer heeft beantwoord.
7.5 Voor het overige ziet het hof op basis van de beroepsgronden, die louter een herhaling van eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Het hof sluit aan bij de beslissing van de raad en neemt die over.
Slotsom
7.6 Het hof verwerpt het hoger beroep van klagers en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
8.1 bekrachtigt de beslissing van 4 november 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 24-369/A/A.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Creutzberg
en J.E. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het
openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 juli 2025.