ECLI:NL:TAHVD:2025:137 Hof van Discipline 's Gravenhage 240336
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:137 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-07-2025 |
Datum publicatie: | 22-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 240336 |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. De gebeurtenissen waarop de klacht ziet en ten aanzien waarvan klager verweerder een verwijt maakt hebben plaatsgevonden vóór 2016. Klager heeft destijds een klacht ingediend, die na verzet door de raad ongegrond is verklaard. Het hof heeft het hoger beroep tegen deze beslissing verworpen. Klager dient in 2024 wederom een klacht in tegen verweerder op grond van dezelfde verwijten en wenst een herbeoordeling van de klacht (omdat bij fraude geen sprake kan zijn verjaring). De raad heeft geoordeeld dat al onherroepelijk op de klacht is beslist en dat deze op grond van het bepaalde in artikel 47b Advocaten niet opnieuw kan worden ingediend; van nieuwe feiten en omstandigheden is niet gebleken. De raad heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof komt tot hetzelfde oordeel en bekrachtigt het oordeel van de raad. |
Beslissing van 21 juli 2025
in de zaak 240336
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
gemachtigde : mr. B. Holthuis, advocaat te Deventer
1 INLEIDING
1.1 De gebeurtenissen waarop de klacht ziet en ten aanzien waarvan klager verweerder een verwijt maakt hebben plaatsgevonden vóór 2016. Klager heeft destijds een klacht ingediend, die na verzet door de raad ongegrond is verklaard. Het hof heeft het hoger beroep tegen deze beslissing verworpen. Klager dient in 2024 wederom een klacht in tegen verweerder op grond van dezelfde verwijten en wenst een herbeoordeling van de klacht (omdat bij fraude geen sprake kan zijn verjaring). De raad heeft geoordeeld dat al onherroepelijk op de klacht is beslist en dat deze op grond van het bepaalde in artikel 47b Advocaten niet opnieuw kan worden ingediend; van nieuwe feiten en omstandigheden is niet gebleken. De raad heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof komt tot hetzelfde oordeel en bekrachtigt het oordeel van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten en de klacht. Daarna volgt het oordeel van het hof.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-440/AL/OV) een beslissing gewezen op 25 november 2024. In deze beslissing is de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:285 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 25 november 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- de aanvulling op het beroepschrift van klager van 26 november 2024;
- de tweede aanvulling op het beroepschrift van klager van 27 november 2024;
- het verweerschrift van verweerder;
- de reactie van klager op het verweerschrift (antwoordakte) van 20 januari 2025;
- een aanvulling op het ingestelde hoger beroep van klager van 7 februari 2025;
- een akte aanvulling op de ingediende klacht van 15 mei 2025.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
26 mei 2025. Daar zijn klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder verschenen.
Klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder hebben de standpunten van klager
en verweerder nader toegelicht.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 (De vennootschap van) klager en een aannemingsbedrijf zijn samen sinds 2004 betrokken bij een bouwproject.
3.3 Tussen de vennootschap van klager en dit aannemingsbedrijf is rond 2012 een geschil ontstaan over openstaande facturen en een ingeroepen retentierecht.
3.4 Verweerder stond in dat geschil het aannemingsbedrijf bij.
3.5 Klager heeft ten aanzien van het handelen van verweerder in die kwestie destijds een klacht ingediend. Op 11 maart 2015 is deze klacht door de voorzitter van de raad ‘kennelijk ongegrond’ verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2015:306).
3.6 Van die beslissing is klager in verzet gekomen. Dat verzet is bij beslissing van de raad van 8 januari 2016 ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRARL:2016:36).
3.7 Van deze laatste beslissing is klager in hoger beroep gekomen. Het hof van discipline heeft dit hoger beroep op 11 juli 2016 verworpen (ECLI:NL:TAHVD:2016:149).
3.8 Op 8 april 2024 heeft klager opnieuw een klacht tegen verweerder ingediend.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
zijn taken niet eerlijk en zorgvuldig uit te voeren, wat heeft geleid tot schending
van belangen en misbruik van rechten. Verweerder heeft onder andere rechtshandelingen
verricht zonder geldige titel, wetten overtreden, oneerlijk gehandeld en valsheid
in geschrifte gepleegd. De aangetekende brief van verweerder van 28 juni 2012 is niet
eerlijk en betrouwbaar en in strijd met de professionele integriteit van een advocaat.
Verweerder heeft onrechtmatig gehandeld door het ontbreken van een geldige titel waarop
facturen kunnen worden gebaseerd, evenals door het ontbreken van levering van enig
bouwwerk.
4.2 Klager dient de klacht nu opnieuw in, omdat volgens hem sprake is van een
zodanig ernstige klacht dat doorbreking van het verjaringsprincipe gerechtvaardigd
zou zijn. Klager is pas recentelijk op de hoogte van de ware omvang van het handelen
van verweerder, waardoor hij nu pas de klacht indient.
5 BEOORDELING HOF
5.1 Het beroep is gericht tegen het oordeel van de raad dat de klacht te laat
is ingediend en dat er al onherroepelijk over is beslist.
5.2 De raad heeft het volgende overwogen. De gebeurtenissen waarop de klacht ziet en ten aanzien waarvan klager verweerder een verwijt maakt hebben plaatsgevonden vóór 2016. Door zijn klacht pas (of weer, hof) in 2024 in te dienen heeft klager de driejaarstermijn ruimschoots overschreden, aldus de raad. Weliswaar stelt klager dat er gronden zijn om de verjaringstermijn te doorbreken, maar dergelijke gronden ziet de raad niet. Dat klager, zoals hij stelt, pas onlangs op de hoogte is gekomen van de ware omvang van het handelen van verweerder destijds is in ieder geval geen zodanige grond. Redelijkerwijs had klager al in 2016 of daarvoor van het handelen of nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft kennis kunnen nemen. Nieuwe feiten en omstandigheden die destijds nog niet bekend waren zijn gesteld noch gebleken. Feitelijk dient klager dezelfde klacht in als die hij in 2015 ook al heeft ingediend en wenst hij een herbeoordeling daarvan. Op die klacht is echter al onherroepelijk beslist, zodat - gelet op het bepaalde in artikel 47b lid 1 Advocatenwet - deze niet opnieuw kan worden ingediend. Voor zover klager ook beoogt dat de raad inhoudelijk over de kwestie tussen zijn vennootschap en het aannemingsbedrijf zal oordelen, overweegt de raad dat deze civiele beoordeling buiten het beoordelingskader van de tuchtrechter valt.
5.3 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die louter een herhaling van eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
5.4 Voor zover klager in zijn aanvulling op het beroepschrift nieuwe klachten over verweerder heeft geformuleerd laat het hof die buiten behandeling. In hoger beroep kunnen immers geen nieuwe klachten worden beoordeeld.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 25 november 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 24-440/AL/OV.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. C.H. van Breevoort-de
Bruin en J.E. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in
het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 juli 2025.