ECLI:NL:TAHVD:2025:136 Hof van Discipline 's Gravenhage 240337
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:136 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-07-2025 |
Datum publicatie: | 22-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 240337 |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerder heeft de wederpartij van klager bijgestaan in een tussen hen lopend huurgeschil. Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met artikel 15 van de Gedragsregels zijn wederpartij heeft bijgestaan, terwijl klager in het verleden door meerdere, (deels) thans huidige collega’s van verweerder is bijgestaan. De raad heeft geoordeeld dat de klacht van klager over belangenverstrengeling niet slaagt. Het hof is van oordeel dat er – gelet op de langdurige advocaat/cliënt-relatie van klager met een kantoorgenoot van verweerder, die bovendien ook kantoorgenoot van verweerder was gedurende een deel van de periode dat deze langdurige advocaat/cliënt - relatie bestond – sprake is van redelijke bezwaren aan de zijde van klager, zodat niet is voldaan aan de in gedragsregel 15 lid 3 opgesomde cumulatieve voorwaarden. Het hof verwijt verweerder dat hij klager niet in de gelegenheid heeft gesteld voorafgaand aan zijn optreden voor de wederpartij van klager aan te geven of hij redelijke bezwaren tegen dit optreden had. Het hof legt alsnog de maatregel van waarschuwing op. |
Beslissing van 21 juli 2025
in de zaak 240337
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Verweerder heeft de wederpartij van klager bijgestaan in een tussen hen lopend huurgeschil. Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met artikel 15 van de Gedragsregels zijn wederpartij heeft bijgestaan, terwijl klager in het verleden door meerdere, (deels) thans huidige collega’s van verweerder is bijgestaan. De raad heeft geoordeeld dat de klacht van klager over belangenverstrengeling niet slaagt omdat aan de in gedragsregel 15 lid 3 opgesomde cumulatieve voorwaarden a. (het betreft niet dezelfde zaak), b. (er is geen sprake van beschikking over vertrouwelijke informatie) en c. (er is niet gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van klager) is voldaan. Het hof is van oordeel dat er – gelet op de langdurige advocaat/cliënt-relatie van klager met een kantoorgenoot van verweerder, die bovendien ook kantoorgenoot van verweerder was gedurende een deel van de periode dat deze langdurige advocaat/cliënt - relatie bestond – wel sprake is van redelijke bezwaren aan de zijde van klager. Het hof verwijt verweerder dat hij klager niet in de gelegenheid heeft gesteld voorafgaand aan zijn optreden voor de wederpartij van klager aan te geven of hij redelijke bezwaren tegen dit optreden had. Het hof legt alsnog de maatregel van waarschuwing op.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het tot zijn oordeel is gekomen.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-512/AL/NN) een beslissing gewezen op 28 oktober 2024. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:261 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 26 november 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
26 mei 2025. Daar zijn klager, de gemachtigde van klager en verweerder verschenen.
Klager en verweerder hebben hun standpunten nader toegelicht.
3 FEITEN
3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.2 Sinds juni 2016 heeft klager het woongedeelte van een boerderij in Nederland gehuurd waartoe ook een garage behoort. Achter de boerderij liggen twee met elkaar verbonden schuren. De eerste schuur is vanuit het woongedeelte van klager toegankelijk. De schuur is opgedeeld in zes aardappelvlakken. De gesloten huurovereenkomst omvatte ook het gebruik van vier aardappelvlakken en een deel van het achtererf.
3.3 Op enig moment heeft verweerder een nieuwe kantoorgenoot gekregen, te weten mr. J. Mr. J heeft klager tot midden 2019 geadviseerd over de aankoop van (een) boerderij(en) in Duitsland.
3.4 Vanaf medio mei 2022 heeft verweerder de verhuurder bijgestaan in een huurgeschil met klager. Op 14 december 2022 is de huurovereenkomst van het door klager gehuurde deel van de schuur opgezegd tegen eind januari 2023. Eind december 2022 is klager in kort geding gedagvaard en is de ontruiming gevorderd van de schuur en het achtererf. Die vordering is toegewezen in een vonnis van 2 februari 2023. Klager is daarvan in hoger beroep gegaan.
3.5 Op 6 juli 2023 is klager een procedure tegen de verhuurder gestart bij de kantonrechter. In oktober 2023 heeft klager (buiten zijn gemachtigde om) de kantonrechter verzocht om de op 7 november 2023 geplande mondelinge behandeling uit te stellen. Verweerder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft klager aan verweerder laten weten dat hij zich aan de zaak zou moeten onttrekken. Verweerder heeft dat niet gedaan.
3.6 Op 7 november 2023 heeft het hof het kortgedingvonnis bekrachtigd.
3.7 Op 6 februari 2024 heeft de kantonrechter de vorderingen van klager afgewezen. Klager heeft tegen het vonnis van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
3.8 Bij arrest van 20 mei 2025 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Verweerder heeft de wederpartij van klager ook bij deze procedure in hoger beroep nog bijgestaan.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in strijd met artikel 15 van de Gedragsregels een wederpartij van klager bij te staan, terwijl klager in het verleden door meerdere collega’s van verweerder is bijgestaan.
4.2 Op verzoek van de deken heeft klager laten weten dat het hem met name gaat om de kantoorgenoot van verweerder mr. J die hem tot midden 2019 als advocaat heeft geadviseerd over de aankoop van (een) boerderij(en) in Duitsland.
5 BEOORDELING RAAD
5.1 De raad heeft vooropgesteld dat klager zijn klacht over belangenverstrengeling van verweerder specifiek onderbouwt waar het betreft verweerders kantoorgenoot mr. J. Voor zover klager in zijn klacht ook andere kantoorgenoten van verweerder heeft genoemd, laat de raad deze andere kantoorgenoten onbesproken.
5.2 De raad zet vervolgens uiteen dat op grond van gedragsregel 15 (onder meer) is bepaald dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van hem of van een kantoorgenoot, omdat dit kan leiden tot belangenverstrengeling. De advocaat mag zich niet in de situatie begeven waarin hij kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt er ten volle op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. Van deze regel kan worden afgeweken indien aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (het betreft niet dezelfde zaak, er is geen sprake van het beschikken over vertrouwelijke informatie afkomstig van de voormalige of bestaande cliënt, en niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt). De advocaat hoeft dan niet voorafgaande toestemming aan zijn vroegere cliënt als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen moet de advocaat afzien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt (van een kantoorgenoot) moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet, aldus de raad.
5.3 De raad heeft geoordeeld dat aan de drie cumulatieve eisen van de uitzondering
is voldaan en dat verweerder kon optreden tegen gedaagde. De raad ziet geen overlap
tussen de huurkwestie waarin verweerder de wederpartij van klager bijstaat en de advisering
over de koop van een boerderij in Duitsland waarbij de kantoorgenoot van verweerder
klager zo’n drie jaar eerder heeft bijgestaan. Volgens de raad kan daarnaast in het
midden blijven of de kantoorgenoot van verweerder de financiële situatie van klager
(destijds) kende, omdat niet valt in te zien dat informatie over de financiën en/of
de persoon van klager redelijkerwijs van belang was in de huurzaak waarin verweerder
tegen klager optrad. De raad heeft geconcludeerd dat verweerder niet beschikte over
vertrouwelijke informatie of andere in gedragsregel 15 lid 3 onder b bedoelde informatie
die aan behandeling van de (huur)zaak door verweerder tegen klager in de weg zou kunnen
staan. Klager heeft volgens de raad ook geen andere redelijke bezwaren aangevoerd
die aan de behandeling van de zaak door verweerder in de weg stonden. Ook verder is
de raad uit het klachtdossier niet gebleken van het bestaan van redelijke bezwaren.
De raad heeft geconcludeerd dat de klacht van klager ongegrond is.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Klager heeft één beroepsgrond tegen de beslissing van de raad gericht. Hij handhaaft daarmee zijn standpunt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een wederpartij van klager bij te staan, terwijl klager in het verleden door meerdere collega’s van verweerder is bijgestaan. Niet alleen kantoorgenoot mr. J heeft hem bijgestaan, maar ook mr. A, mr. P en mr. K Mr. J heeft vanaf 2005 tot en met 2019 meerdere zaken voor klager gedaan, waaronder het opstellen van koop- en pachtovereenkomsten. Mr. A heeft destijds de beschikking gehad over de boekhouding van de boerderij om een factuur op te stellen en is de oprichter van F. Advocaten. Mr. P heeft volgens klager werkzaamheden voor hem verricht ten tijde van de verkoop van zijn boerderij.
6.2 Bij de behartiging van de belangen van klager in het verleden ging het om de verkoop van zijn vorige boerderij en de bijstand bij het de aankoop van een nieuwe boerderij. Tot de aankoop van een nieuwe boerderij is het door omstandigheden niet gekomen. Volgens klager is er wel overlap tussen de bijstand door de kantoorgenoten van verweerder en het verleden en de huidige zaak waarin verweerder zijn wederpartij bijstaat. In beide kwesties gaat het om de behartiging van klager (wonen) en zijn landbouwbedrijf (stallingsruimte en de uitoefening daarvan voor zijn levensonderhoud). In de huurkwestie maakt de cliënt van verweerder het klager onmogelijk om zijn landbouw- en loonwerkersbedrijf uit te oefenen, aldus klager.
6.3 Volgens klager is alleen al vanwege de lange duur van de samenwerking met mr. J en de drie andere kantoorgenoten de kans groot dat zij over vertrouwelijke informatie beschikken. Hierbij gaat het met name over informatie over de financiën en de persoon van klager die verweerder in de zaak tegen klager zal kunnen gebruiken. Klager is er niet gerust op dat er niet toch enige informatie uit het verleden in zijn nadeel zal worden aangewend.
6.4 Tot slot handhaaft klager zijn standpunt dat er wel degelijk sprake is van redelijke bezwaren aan zijn kant en dat zijn klacht gegrond is. Verweerder en zijn kantoorgenoten kennen immers zijn strategie en alle in en outs die hij bewandelt.
Verweer verweerder in beroep
6.5 Verweerder heeft hiertegenover aangevoerd dat het klopt dat mr. J klager heeft bijgestaan in de periode van 2005 tot eind 2019/begin 2020. In 2010 is een dossier aangelegd met de naam: “klager/aankoop boerderij Duitsland”. Volgens verweerder is dat het enige dossier en bestonden de werkzaamheden tot 2019 enkel uit het beoordelen van concept koopovereenkomsten van boerderijen die klager overwoog in Duitsland te kopen. Mr. J wist niets over de financiën van klager. Mr. A heeft slechts eenmalig namens een kantoorgenoot die klager destijds bijstond hoger beroep ingesteld. Verder heeft hij niets met deze zaak van doen gehad. Mrs. P en K hebben volgens verweerder nooit werkzaamheden voor klager verricht.
6.6 Verweerder handhaaft daarnaast zijn standpunt dat de werkzaamheden die mr. J voor klager heeft verricht geen verband hielden met de zaak waarin verweerder tegen klager optreedt. Het geschil is van heel andere aard en heeft geen enkele financiële component. Het ziet slechts op de beëindiging van de huur van de schuur en of die beëindiging heeft plaatsgevonden op de juiste gronden. Volgens verweerder beschikt hij niet over vertrouwelijke informatie van klager en zijn er aan de zijde van klager geen redelijke bezwaren. Volgens verweerder is er geen sprake van een overtreding van gedragsregel 15.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Een advocaat is partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. Deze belangen bepalen de wijze waarop hij zijn opdracht uitvoert, zij het dat die uitvoering op een onafhankelijke, integere en deskundige wijze dient te geschieden. Een advocaat is bij de uitoefening van zijn beroep vertrouwenspersoon voor zijn cliënt en neemt geheimhouding in acht binnen de grenzen van de wet- en regelgeving.
7.3 In deze zaak draait het in hoofdzaak om de norm dat een advocaat, gelet op zijn gebondenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid, in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalige) cliënt van hem of van een kantoorgenoot. Deze norm is uitgewerkt in Gedragsregel 15.
Overwegingen hof
7.4 Tussen klager en verweerder is niet in geschil dat mr. J klager heeft bijgestaan
in de periode van 2005 tot en met eind 2019. Ter zitting is gebleken dat gedurende
een gedeelte van deze periode, namelijk van 2010 tot en met 2014, mr. J en verweerder
al eerder kantoorgenoten waren bij een ander kantoor. Dit betekent dat hier niet de
uitgangspunten van toepassing zijn die gelden in het geval sprake is van een overstappende
advocaat (uitspraak van dit hof van 13 december 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:235, Zwitserse
overstapper), maar dat de uitgangspunten van gedragsregel 15 hier van toepassing zijn.
Klager heeft als een cliënt van de kantoorgenoot van verweerder eveneens te gelden
als een cliënt van verweerder. Dat verweerder en mr. J op enig moment ná 2019 wederom
kantoorgenoten zijn geworden maakt dit niet anders.
7.5 Gedragsregel 15 bevat de binnen de beroepsgroep algemeen aanvaarde norm dat
het een advocaat, behoudens bijzondere omstandigheden, niet is toegestaan tegen zijn
eigen (voormalige) cliënt of die van zijn kantoorgenoten op te treden. Het gaat daarmee
om een verplichting en verantwoordelijkheid van de advocaat. Een cliënt moet mede
door deze regel ten volle erop kunnen vertrouwen dat (vertrouwelijke) gegevens over
zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming, die de cliënt de advocaat of zijn kantoorgenoot
ter beschikking stelt, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt (vgl. HvD 13
december 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:235). Het niet optreden tegen de eigen (voormalige)
cliënt vormt dus het uitgangspunt. In lid 3 van Gedragsregel 15 zijn drie cumulatieve
voorwaarden vermeld waaronder de advocaat hiervan mag afwijken. Zie hierboven onder
5.2.
7.6 Verweerder heeft zijn standpunt gehandhaafd dat hij voor de wederpartij van klager mocht optreden omdat er is voldaan aan de drie cumulatieve voorwaarden van lid 3 van Gedragsregel 15. Het hof oordeelt hierover als volgt.
Voorwaarde onder a): niet dezelfde zaak
7.7 Het hof is met de raad van oordeel dat niet is gebleken dat de aan verweerder
toevertrouwde belangen dezelfde zaak betreffen. Mr. J heeft klager tot midden 2019
als advocaat geadviseerd over de koop van (een) boerderij in Duitsland. Mrs. P en
A zouden respectievelijk – volgens de eigen verklaring van klager die overigens door
verweerder wordt betwist – klager hebben bijgestaan bij de verkoop van zijn boerderij
en zijn boekhouding hebben ingezien om een factuur op te stellen. Verweerder is vanaf
mei 2022 als advocaat van de wederpartij opgetreden tegen klager in een huurgeschil
als gevolg waarvan klager een achter de boerderij gelegen schuur en achtererf heeft
moeten ontruimen. Daarnaast speelde in de bodemzaak de vraag welk huurregime op de
huurovereenkomst met betrekking tot de schuur van toepassing was. Het hof is van oordeel
dat het hierbij niet gaat om belangen in dezelfde zaak. Het hof volgt daarbij niet
het standpunt van klager dat het in beide kwesties gaat om in de kern dezelfde belangen
. Het hof acht dit verband te ver van de kern van beide zaken (enerzijds de aankoop
van een boerderij en anderzijds het huurgeschil) verwijderd. Bovendien heeft verweerder
gemotiveerd betwist dat klager door de uitkomst van het huurgeschil in de mogelijkheid
zijn landbouwbedrijf uit te voeren is geraakt.
Voorwaarde onder b): vertrouwelijke informatie, zaaksgebonden informatie of informatie die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak
7.8 Ter zitting heeft klager nader toegelicht dat het hem niet alleen gaat om zijn financiële gegevens die bij de kantoorgenoten van verweerder bekend waren, maar ook om het feit dat in ieder geval mr. J zijn temperament goed kende en wist dat hij vatbaar zou zijn voor provocaties. De cliënt van verweerder heeft hier gebruik van gemaakt en de gedragingen van klager tegen hem gebruikt in de kortgedingprocedure, aldus klager. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat verweerder beschikte over vertrouwelijke informatie en voor zover hij wel over informatie over verweerder beschikte, is niet gebleken dat die informatie redelijkerwijs van belang was voor bij de behandeling van de zaak. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij de wetenschap dat klager in het verleden pogingen heeft gedaan om een boerderij in Duitsland te kopen van zijn cliënt heeft verkregen en niet via een kantoorgenoot. Zijn cliënt was ook op de hoogte van het karakter van klager. Verweerder heeft daarbij bovendien stellig betwist dat hij zijn cliënt er toe zou hebben aangezet het karakter van klager tegen hem te gebruiken. Het hof is daarnaast met de raad van oordeel dat niet is gebleken dat informatie over de financiën van klager redelijkerwijs van belang was in de huurzaak waarin verweerder tegen klager optrad. Het ging hier immers om een kort geding tot ontruiming van de schuur en het achtererf, alsmede om de vraag welk huurregime op de huurovereenkomst betreffende de schuur van toepassing was. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad dat niet is gebleken dat verweerder beschikte over vertrouwelijke informatie, zaaksgebonden informatie of informatie die redelijkerwijs van belang kon zijn bij de behandeling van de zaak.
Voorwaarde onder c): redelijke bezwaren aan de zijde van klager
7.9 Ten aanzien van het vereiste dat niet mag zijn gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige cliënt, geldt dat het op de weg van klager ligt om te stellen welke redelijke bezwaren aan zijn zijde bestaan (zie onder meer Hof van Discipline 31 oktober 2016, ECLI:NL: TAHVD:2016;191). Klager heeft zowel in zijn e-mail van 1 november 2023 als in zijn e-mail van 2 november 2023 aan verweerder aangegeven dat hij bezwaar heeft het optreden van verweerder in de zaak tegen hem. In de e-mail van 1 november 2023 geeft hij aan dat hij wil dat verweerder zich terugtrekt vanwege tegenstrijdig belang. Tot zijn schrik heeft hij toentertijd geconstateerd dat verweerder samen werkt met mensen die in het verleden ook werk/werkzaamheden voor hem hebben verricht. In de e-mail van 2 november 2023 licht klager zijn bezwaren nader toe. Ook hierin geeft hij aan dat mr. J, mr. A en mr. P (destijds werkzaam bij de H Advocaten) veel zaken voor hem hebben gedaan, waarbij het ging om advies en de aankoop van een bedrijf in Duitsland. De kantoorgenoten en verweerder kunnen klager daardoor “lezen”. Klager vreest dat hij hierdoor geen eerlijk proces zal krijgen. In zijn beroepschrift geeft klager in dit kader nog aan dat hij vreest dat mr. J, die hem vanaf 2005 tot en met 2019 heeft bijgestaan, zijn strategie aan verweerder door zal geven om hem uit de door hem gehuurde woning met schuur te krijgen.
7.10 Het hof is van oordeel dat hier wel sprake is van een redelijk bezwaar aan de zijde van klager waarvan verweerder zich bewust had moeten zijn. Het hof acht hierbij met name van belang dat onbetwist sprake is geweest van een langdurige advocaat/cliënt-relatie tussen klager en de kantoorgenoot, mr. J, van verweerder. Volgens klager kende mr. J hem door en door. Of dit daadwerkelijk zo was, kan in het midden blijven, omdat het in ieder geval in de perceptie van klager zo is geweest. Klager heeft voldoende aangetoond dat hij zich ongemakkelijk voelde bij de gedachte dat er al dan niet relevante kennis over hem of zijn bedrijf bij het kantoor van verweerder aanwezig was. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende weersproken dat andere kantoorgenoten destijds ook werkzaamheden voor klager hebben verricht. Afgezet tegen de relatief korte periode dat verweerder tegen klager heeft opgetreden, kleurt het voorgaande de redelijkheid van de bezwaren van klager. Hiertegenover is verweerder er niet in geslaagd in het aantonen dat de bezwaren van klager onredelijk zijn.
7.11 Het hof acht tevens van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat er door meerdere overstappen naar andere kantoren door hem en zijn kantoorgenoten, geen registratie is van zaken die door hem in het verleden (vóór 2020) zijn gedaan. Van mr. J zijn er wel gegevens opgenomen in het systeem Urios, maar daarin staat slechts dat er door hem voor klager in 2015 is opgetreden. Verweerder heeft dus niet het diepgaand onderzoek kunnen doen naar werkzaamheden die door hem of zijn kantoorgenoten voor klager zijn verricht, terwijl op hem de plicht rustte om aan te tonen dat aan de vereisten van Gedragsregel 15 lid 3 is voldaan. Gelet op de langdurige advocaat-cliënt relatie tussen klager en met name mr. J, de door klager gestelde vriendschappelijke verhouding met hem en de waarschuwing die klager in zijn e-mails aan verweerder heeft gegeven, had verweerder moeten begrijpen dat klagers gemotiveerde bezwaren niet zonder dergelijk diepgaand onderzoek hadden mogen worden genegeerd.
7.12 Het hof concludeert dat niet is voldaan aan alle drie de voorwaarden van de uitzonderingsmogelijkheid van Gedragsregel 15 lid 3. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat het optreden van verweerder tegen klager te rechtvaardigen viel. Daarbij verwijst het hof naar de toelichting bij Gedragsregel 15, waarin wordt gesteld dat ook in twijfelgevallen de advocaat er beter aan doet om af te zien van het optreden. Verweerder heeft weliswaar advies aan de deken gevraagd, maar dit ontslaat verweerder niet van zijn eigen verantwoordelijkheid.
8 SLOTSOM EN MAATREGEL
8.1 Verweerder heeft, zoals hierboven door het hof overwogen, door zijn handelen de gedragsregel die gericht is op het voorkomen van belangenverstrengeling en de kernwaarde partijdigheid uit het oog verloren. Verweerder heeft toen hij er achter kwam dat zijn kantoorgenoot mr. J eerder voor klager had opgetreden en hij tegen klager ging optreden geen aanleiding gezien om klager daarover te berichten. Het hof rekent dit verweerder aan. Op het moment dat klager vervolgens aan verweerder heeft medegedeeld bezwaren te hebben tegen zijn optreden in rechte tegen hem, heeft verweerder deze bezwaren te lichtvaardig ter zijde geschoven. Ook dit rekent het hof verweerder aan.
8.2 Het hof is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het hof acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Het hof heeft hierbij meegewogen dat verweerder zich bewust is geweest van de mogelijke belangenverstrengeling en dat hij hierover in overleg is gegaan met de deken. Daarnaast acht het hof van belang dat, ondanks dat klager zich ongemakkelijk heeft gevoeld dat er mogelijk informatie over hem beschikbaar was op het kantoor van verweerder, niet gebleken is dat klager in dit geval door het optreden van verweerder tegen hem is benadeeld.
9 PROCESKOSTEN
9.1 Omdat het hof de klacht alsnog gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken na deze beslissing. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing het rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.2 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure
bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klager;
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.
9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
9.4 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
10 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
10.1 vernietigt de beslissing van 28 oktober 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 24-512/AL/NN;
en doet opnieuw recht:
10.2 verklaart de klacht van klager gegrond;
10.3 legt verweerder de maatregel van waarschuwing op;
10.4 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
10.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
10.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. Van Breevoort-de
Bruin en J.E. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in
het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 juli 2025.