ECLI:NL:TAHVD:2025:130 Hof van Discipline 's Gravenhage 250152

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:130
Datum uitspraak: 11-07-2025
Datum publicatie: 11-07-2025
Zaaknummer(s): 250152
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Beklag artikel 13 ongegrond. Geen verplichte procesvertegenwoordiging vereist. Bovendien onvoldoende kans van slagen.

Beslissing van 11 juli 2025
in de zaak 250152


naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:



klager



tegen:

de deken


1 DE PROCEDURE

Bij de deken
1.1 Op 1april 2025 heeft klager bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.

1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 28 april 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat voor de procedures die klager wenst te voeren, geen advocaat kan worden aangewezen, omdat het geen procedures zijn waarvoor de bijstand van een advocaat verplicht is. De deken ziet daarnaast onvoldoende kans van slagen van de door klager gewenste herzieningsprocedure bij de kantonrechter. Ook heeft klager onvoldoende onderbouwd dat hij zich heeft ingespannen om zelf een advocaat te vinden.

Bij het hof
1.3 Klager heeft op 28 april 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). Op 29 april 2025 heeft hij de gronden van zijn beklag ingediend.

1.4 Verder bevat het dossier:
- het verweer van de deken;
- de repliek;
- de dupliek.

1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.


2 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

2.1 Klager is bij vonnis van 22 februari 2017 veroordeeld tot betaling van zijn huurachterstand tot en met 31 januari 2017.

2.2 De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft bij verstekvonnis van 26 juni 2019 de tussen klager en zijn verhuurder bestaande huurovereenkomst ontbonden, de ontruiming gelast binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en klager veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur tot en met 31 mei 2019 met rente en buitengerechtelijke kosten, de lopende huurtermijnen en de proceskosten.

2.3 De kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft bij verstekvonnis van 21 juni 2023 de tussen klager en zijn verhuurder bestaande huurovereenkomst ontbonden, de ontruiming gelast binnen 14 dagen na betekening van het vonnis en klager veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur tot en met 31 maart 2023 met rente, de lopende huurtermijnen en de proceskosten.

2.4 Op 11 januari 2024 is de woning ontruimd.


3 BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag
3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Klager voert aan dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad hem heeft verzocht juridisch advies te zoeken. Klager wil herziening van het vonnis van 21 juni 2023, omdat er bedrog is gepleegd, informatie is achtergehouden en ontruimingskosten zijn doorbelast. De ontruiming zou in overweging 2.12 van het vonnis zijn afgewezen.

3.2 Klager stelt verder dat het vonnis gebruikt wordt voor lijfsdwang. De deken stelt dat geen bedrog heeft plaatsgevonden. In klagers beleving is wel sprake van bedrog, omdat de gevorderde 15% incassokosten en de ontruiming zijn afgewezen. Er is op 11 januari 2024 ontruimd. De vonnissen uit 2017, 2019 en 2023 zijn in strijd met elkaar.

3.3 Bij repliek heeft klager aangevoerd dat hij voor een kort geding een advocaat nodig heeft en voor herroeping van de vonnissen. Ten onrechte heeft ontruiming plaatsgevonden. De rekeningen kloppen niet, klager heeft voor meer dan € 15.500,- schulden en de berekening van de beslagvrije voet door de deurwaarder klopt niet. Bij de deken heeft klager melding gemaakt van zittingen op 2 en 7 mei 2025 bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders in Amsterdam.

Verweer
3.4 Het verweer van de deken zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.


4 BEOORDELING

Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

Overwegingen van het hof
4.2 Het hof begrijpt dat klager een achterstand in zijn huurbetalingen heeft opgelopen, waarvoor hij door de verhuurder tot drie keer toe bij de kantonrechter is gedagvaard. Kennelijk zijn na de vonnissen van 2017 en 2019 betalingsregelingen gesloten, waardoor destijds ontruiming van het gehuurde achterwege is gebleven. Ook na het vonnis van 21 juni 2023 is klager nog in de woning gebleven, totdat uiteindelijk op 11 januari 2024 alsnog ontruiming van het gehuurde heeft plaatsgevonden. Daarnaast moest klager ook nog de achterstallige huur en kosten (waaronder proceskosten en ontruimingskosten) betalen. Bij de incasso van die kosten waren/zijn een incassobedrijf en een deurwaarder betrokken.

4.3 Kennelijk heeft klager tegen de deurwaarder een of meer klachten ingediend, die in mei 2025 behandeld zijn door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders in Amsterdam. De deken heeft voor de behandeling van de klacht(en) geen advocaat toegewezen. Voor zover het beklag ook tegen dit deel van de beslissing van de deken is gericht, overweegt het hof dat vertegenwoordiging door een advocaat niet verplicht is bij het voeren van een klachtprocedure bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Dat betekent dat op grond van artikel 13 Advocatenwet geen aanwijzing van een advocaat kan plaatsvinden. Bovendien is de deken niet bevoegd om een advocaat aan te wijzen voor een procedure die in een ander arrondissement (niet in Midden-Nederland, maar in Amsterdam) moet plaatsvinden. Op dit punt faalt het beklag.

4.4 Hetzelfde geldt voor het beklag tegen de afwijzing van het verzoek om een advocaat aan te wijzen voor een herzieningsprocedure van het vonnis van de kantonrechter van 21 juni 2023. Ook voor deze procedure geldt dat er geen sprake is van verplichte bijstand door een advocaat. De herroeping moet immers worden gedaan bij de rechter die als laatste over de zaak heeft geoordeeld (zie artikel 384 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering) en dat is, zo begrijpt, het hof: de kantonrechter. Procedures bij de kantonrechter worden geacht door de burger, en dus ook door klager, zelf te kunnen worden gevoerd en klager kan zich in deze procedures ook laten bijstaan door iemand die hem daarbij kan helpen, maar geen advocaat (of jurist) hoeft te zijn. Dat betekent dat artikel 13 Advocatenwet ook voor deze door klager gewenste procedure geen mogelijkheid biedt om een advocaat aan te wijzen.

4.5 Het hof deelt ook de mening van de deken dat de door klager gewenste herzieningsprocedure onvoldoende kans van slagen heeft. Anders dan klager in het vonnis van 21 juni 2023 leest, heeft de kantonrechter in overweging 2.12 niet de ontruiming afgewezen, maar is de door de verhuurder gevraagde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren afgewezen. De gevraagde ontruiming is toegewezen (zie ook overweging 3.2 van het vonnis). De kantonrechter heeft verder in het vonnis van 21 juni 2023 ambtshalve (uit zichzelf, zonder dat klager daarom gevraagd heeft) beoordeeld of de door de verhuurder gevorderde 15% buitengerechtelijke incassokosten konden worden toegewezen en geoordeeld dat dit niet het geval was. Deze ambtshalve toetsing was in 2019 nog niet gebruikelijk en daarom werden deze kosten in 2019 nog wel toegewezen aan de verhuurder als de huurder daar geen bezwaar tegen had gemaakt. Dat betekent echter nog niet dat er bedrog is gepleegd of informatie is achtergehouden.

4.6 Het beklag kan ook niet slagen op grond van hetgeen klager verder nog heeft aangevoerd. Zo heeft klager de in zijn repliek genoemde gevallen waarvoor hij zegt een advocaat nodig te hebben onvoldoende concreet gemaakt. Ook valt in de brief van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 15 april 2025 niet te lezen dat klager bijstand van een advocaat moet hebben voor de door hem gewenste procedure.

4.7 De slotsom is dat het beklag ongegrond zal worden verklaard.

5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 28 april 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland ongegrond.


Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 11 juli 2025.