ECLI:NL:TAHVD:2025:13 Hof van Discipline 's Gravenhage 230261

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:13
Datum uitspraak: 17-01-2025
Datum publicatie: 24-01-2025
Zaaknummer(s): 230261
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep mogelijk
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat van de wederpartij. Het betreft hier een wederzijds appel. De beroepsgronden van klaagster falen: het hof is met de raad van oordeel dat het verwijt dat verweerder op 27 mei en 7 juni 2022 in opdracht van zijn cliënt de heer S vanuit de derdengeldenrekening van zijn kantoor twee donaties heeft overgemaakt van (beide keren) een bedrag van € 50.000,-- aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken, ongegrond is omdat niet is gebleken dat verweerder ten tijde van die overboekingen wist of behoorde te weten dat de donaties waren bestemd voor het genereren van negatieve publicaties over klaagster op de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl. Ook de beroepsgronden van verweerder falen: het hof is met de raad van oordeel dat het verwijt dat verweerder tussen 26 en 28 juni 2022 in opdracht van zijn cliënt de heer S een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt naar (de onderneming van) zijn voormalig cliënt de heer M, die op zijn beurt dit bedrag heeft overgemaakt aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken, gegrond is, omdat verweerder, anders dan ten tijde van het verrichten van de eerste twee overboekingen eind mei/begin juni, ten tijde van de betaling van de derde donatie bekend moet worden verondersteld met een verband tussen de donaties en de negatieve publicaties over klaagster. Het had op de weg van verweerder gelegen nader onderzoek te doen naar de juistheid van de stelling van de heer S dat hij geen enkele betrokkenheid had bij de negatieve publicaties over klaagster en geen genoegen te nemen met diens stellige ontkenning. Het stond verweerder dan ook niet vrij om op 24 juni 2022 ter zitting ten overstaan van de voorzieningenrechter iedere betrokkenheid van de heer S te betwisten. Het hof is van oordeel dat verweerder binnen de context waarin hij in opdracht voor zijn cliënt handelde de kernwaarden onafhankelijkheid en (financiële) integriteit ernstig heeft geschonden en onvoldoende de grenzen heeft bewaakt die gelden bij het dienen van het belang van zijn cliënt. Vernietiging raadsbeslissing voor wat betreft de maatregel, in die zin dat het hof tot een langere schorsing komt. Proceskostenveroordeling. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.


Beslissing van 17 januari 2025
in de zaak 230261

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:


verweerder

gemachtigde: mr. L. Rammeloo advocaat te Amsterdam


tegen:


klaagster

gemachtigden: mrs. P.L. Tjiam en E.R. van der Velde advocaten te Amsterdam

1 INLEIDING

Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klaagster en verweerder in beroep zijn gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 23-204/DB/LI) een beslissing gewezen op 21 augustus 2023. In deze beslissing is klachtonderdeel 1 ongegrond verklaard, zijn de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond verklaard en is klachtonderdeel 4 gegrond verklaard, voor zover dat ziet op het verwijt dat verweerder, met het onder de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Voor het overige is klachtonderdeel 4 ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2023:100 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Zowel verweerder als klaagster zijn in beroep gekomen van de beslissing van de raad van 21 augustus 2023.

2.4 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 19 september 2023 ontvangen door de griffie van het hof. Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 20 september 2023 ontvangen door de griffie van het hof.

2.5 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klaagster;
- het verweerschrift van verweerder;
- een e-mail van de gemachtigden van klaagster van 1 oktober 2024, met bijlagen;
- een e-mail van de gemachtigde van verweerder van 2 oktober 2024;
- een e-mail van de gemachtigden van klaagster van 2 oktober 2024.

2.6 De gemachtigde van verweerder heeft in haar voormelde e-mail van 2 oktober 2024 onder andere bezwaar gemaakt tegen de akte die door de gemachtigden van klaagster op 1 oktober 2024 was overgelegd. Ook heeft zij een verzoek gedaan voor meer spreektijd. Vervolgens heeft de gemachtigde van klaagster hierop gereageerd.

2.7 Bij e-mail van 2 oktober 2024 heeft de griffier van dit hof namens het hof beide gemachtigden bericht dat ter zitting een beslissing zal worden genomen over het al dan niet toelaten van de akte.

2.8 Vervolgens is bij het hof wederom een e-mail van de gemachtigde van verweerder van 2 oktober 2024 ingekomen, waarop de gemachtigde van klaagster bij e-mail van dezelfde datum heeft gereageerd. Ook hierop heeft de griffier van dit hof gereageerd.

2.9 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 oktober 2024. Daar zijn verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.H. Rammeloo, advocaat, en klaagster, bijgestaan door haar gemachtigden, mrs. Tjiam en Van der Velde, beiden advocaat, verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht.

3.2 Klaagster is de ex-partner van de heer S (hierna: S). In de tijd dat klaagster en S een affectieve relatie hadden en ook enige tijd na de relatiebreuk, is klaagster werkzaam geweest binnen de ondernemingen van S. In november 2018 is een conflict ontstaan tussen klaagster en S. Sinds die tijd wordt klaagster door S en diens huidige partner beschuldigd van onder meer fraude, diefstal, het vernietigen van bewijs en andere strafbare feiten. Deze beschuldigingen hebben geleid tot vele gerechtelijke procedures tussen klaagster enerzijds en S, zijn ondernemingen en zijn partner anderzijds.

3.3 Rechtbank en gerechtshoven hebben S en zijn partner uitingsverboden opgelegd, op grond waarvan het hen is verboden om klaagster te beschuldigen van het veroorzaken van de FIOD-inval bij X, van fraude, van porno-activiteiten, van diefstal en van het hacken van Twitter-accounts. Het is S en zijn partner eveneens verboden om een rapport van L. te bezitten en te verspreiden. Klaagster en S hebben vervolgens ook geprocedeerd over dwangsommen die S zou verbeuren als gevolg van overtredingen van de opgelegde verboden.

3.4 Verweerder is in januari 2021 als advocaat van S gaan optreden.

3.5 Het geschil tussen klaagster en S en de daarmee samenhangende gerechtelijke procedures genieten landelijke bekendheid als gevolg van onder andere de honderden nieuwsartikelen die door diverse media zijn gepubliceerd.

3.6 De heer K (hierna: K) is beheerder van de websites met de domeinnamen www.omrecht.nl, www.onrecht.nl, www.grootschandaal.nl en www.unhacked.nl. Op de website www.omrecht.nl was vermeld dat tegen betaling van een bedrag van minimaal € 50.000,-- door de redactie “extra redactionele aandacht” zou worden gegeven aan een onderwerp.

3.7 Op 24 mei 2022 zijn op de website www.onrecht.nl artikelen verschenen over klaagster. De eerste zin van een van de artikelen luidt:

“Hoewel het ‘dossier [S]’ nog niet ACTIEF is meldt vanmiddag een van onze redacteuren een saillant detail.”

In een ander artikel wordt gemeld:

“(…) Allemaal vragen die onze redactie graag wil onderzoeken als dit dossier ACTIEF wordt.(…)”

3.8 Op 25 mei en 1 juni 2022 is (beide keren) een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt vanaf de bankrekening van D[…], zijnde een onderneming van S, naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Op 27 mei en 7 juni 2022 heeft verweerder vanaf de derdengeldrekening van zijn kantoor een bedrag van (beide keren) € 50.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van een eenmanszaak met de naam R[…], van welke eenmanszaak K eigenaar was.

3.9 Vanaf 29 mei 2022 werden artikelen met beschuldigingen aan het adres van klaagster, fragmenten van het rapport van L, fragmenten van een verklaring die klaagster aan de FIOD had gegeven en e-mails, sms’jes en Whatsapp-berichten van klaagster aan derden gepubliceerd op genoemde website.

3.10 In juni 2022 hebben meerdere telefoongesprekken plaatsgevonden tussen mr. Tjiam en verweerder, bij gelegenheid waarvan mr. Tjiam verweerder heeft gewezen op K en de door hem beheerde websites Omrecht.nl en Onrecht.nl.

3.11 Op 10 juni 2022 heeft verweerder kennis genomen van een publicatie op Onrecht.nl, waarin fragmenten van een in een proces-verbaal vastgelegde verklaring van klaagster aan de FIOD werden gedeeld. Verweerder heeft telefonisch contact opgenomen met K met het verzoek de publicatie te verwijderen. Bij e-mailbericht van 10 juni 2022 heeft K aan verweerder medegedeeld dat hij niet tegemoet zou komen aan verweerders verzoek om het artikel te verwijderen.

3.12 Klaagster heeft bij dagvaarding d.d. 21 juni 2022 een kort geding procedure jegens S, zijn partner en K aanhangig gemaakt, waarin zij een verbod en verwijdering van negatieve publicaties heeft gevorderd. Tevens heeft klaagster gevorderd om aan S en zijn partner een verbod op te leggen om derden de opdracht te geven om artikelen over klaagster te publiceren die haar goede naam en reputatie schaden.

3.13 Op 23 juni 2022 om 00:13 is met het e-mailaccount van S een e-mail gestuurd aan verweerder met de volgende tekst:

“Zou je zsm de donatie kunnen betalen. Groet [voornaam van S]”

Verweerder heeft hierop om 00:14 uur als volgt geantwoord:

“Ja ik ben ermee bezig. Heb al contact met H gehad en zal morgenochtend oplossing bespreken.”

3.14 De zitting in kort geding heeft plaatsgevonden op 24 juni 2022 bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Ter zitting werd S bijgestaan door verweerder en mr. X, terwijl zijn partner werd bijgestaan door mr. X. Verweerder en mr. X hebben beiden een pleitnota voorgedragen en daarbij uitdrukkelijk opgemerkt dat zij de inhoud van de pleitnota’s hadden afgestemd en dat mr. X voor zowel S als zijn partner verweer zou voeren en verweerder specifiek voor S. Ter zitting heeft verweerder de betrokkenheid van S en zijn partner bij de publicaties betwist.

3.15 Op 26 juni 2022 om 11:56 uur is met het e-mailaccount van S een e-mail gestuurd aan verweerder met de volgende tekst:

“Ik had dat via [M] geregeld om er zelf buiten te blijven. Zou je de donatie vandaag met spoed in orde kunnen maken. Ik moet mijn afspraken aan [M] nakomen. En [M] aan [voornaam van K].”

3.16 Op 26 juni 2022 om 13:10 uur is met het e-mailaccount van […]@gmail.com een e-mail gestuurd aan verweerder met de volgende tekst:

“Zou je z.s.m. de donatie van 50k kunnen doen op een verstandige wijze. Ik kom graag mijn afspraken na. Alvast bedankt. Groet [voornaam van S]”

Verweerder heeft hierop dezelfde dag per e-mail van 13:13 uur gereageerd met de mededeling:

“Hoi [voornaam van S],
Ja, morgen zal dit uitgezet kunnen worden.”

3.17 Bij kort geding vonnis d.d. 28 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van klaagster toegewezen. De voorzieningenrechter heeft onder meer overwogen dat S en zijn partner onvoldoende gemotiveerd hadden betwist dat zij de opdrachtgevers waren van K.

3.18 Op 28 juni 2022 heeft verweerder via Whatsapp contact gehad met K, waarbij verweerder aan K heeft bericht:

“Hallo [voornaam van K], er lopen wat zaken verkeerd. Neem s.v.p. met spoed contact met me op.” “Het is onderweg, het komt van een andere partij. Ik geef door welke.”

3.19 Op 28 juni 2022 is een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt vanaf de bankrekening van D[…], zijnde een onderneming van S, naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Vanaf de derdengeldrekening van verweerders kantoor is een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van een onderneming met de naam MP B.V. Bestuurder van deze onderneming is M, die eerder door verweerder was bijgestaan in een strafzaak. In deze strafzaak heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch M op 22 oktober 2020 veroordeeld wegens witwassen en valsheid in geschrifte.

3.20 Op 28 juni 2022 is een bedrag van € 50.000,-- vanaf de bankrekening van MP B.V., onder vermelding van “donatie”, overgemaakt aan K.

3.21 Na het vonnis zijn nog korte tijd op de websites berichten met negatieve inhoud over de persoon van klaagster verschenen. Vervolgens richtte de berichtgeving zich tegen de partner van S, verweerder en mr. X. Op de website zijn publicaties verschenen, waarin melding wordt gemaakt van een overeenkomst tussen S, zijn partner en K op grond waarvan K tegen betaling van een bedrag van € 250.000,-- publiciteit zou genereren en artikelen zou publiceren. Het bedrag van € 250.000,-- zou worden betaald in vijf tranches van € 50.000,-- en S en zijn partner zouden weigeren de laatste twee tranches over te maken, aldus K.

3.22 Op 3 augustus 2022 om 15:46 uur heeft verweerder aan K een e-mail gestuurd met de volgende tekst:

“Het laatste bedrag dat jij hebt voorgelegd aan [mr. X] is vanuit cliënt akkoord maar dan moet er wel nog contact zijn over de finale afstemming van de voorwaarden. Dat lijkt voor 99% duidelijk te zijn. Laten we het – voor alle partijen – nu volledig en bevredigend oplossen. Zowel jij als cliënt hebben een andere strijd te winnen. Bel mij s.v.p. met spoed hierover.”

3.23 Op 4 augustus 2022 heeft K een artikel gepubliceerd waarin hij stelt dat verweerder tweemaal vanaf de derdengeldrekening van zijn kantoor een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt aan K.

3.24 Naar aanleiding van dit artikel heeft mr. Tjiam namens klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder met een verzoek om informatie over de gang van zaken rondom de betalingen. Op 8 augustus 2022 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen mr. Tjiam en verweerder. Mr. Tjiam heeft de inhoud van het telefoongesprek bij e-mail van 8 augustus 2022 aan verweerder bevestigd. Verweerder heeft daarop gereageerd dat de samenvatting van het gesprek “te krap door de bocht en beperkt” was.

3.25 Op 10 augustus 2022 heeft mr. Tjiam namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3.26 Klaagster heeft een kort geding procedure jegens K aanhangig gemaakt waarin zij onder meer ex art. 843a Rv afgifte heeft gevorderd van een afschrift van de correspondentie tussen enerzijds K en anderzijds S en zijn partner en de door hen gemachtigde contactpersonen. Bij vonnis van de rechtbank Overijssel d.d. 30 januari 2023 is die vordering toegewezen. Uit hoofde van deze veroordeling heeft K aan klaagster e-mailcorrespondentie tussen K en verweerder verstrekt.


4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1. op 27 mei en 7 juni 2022 in opdracht van zijn cliënt, S, vanuit de derdengeldenrekening van zijn kantoor twee donaties heeft overgemaakt van (beide keren) een bedrag van € 50.000,-- aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken;

2. tussen 26 en 28 juni 2022 in opdracht van zijn client, S, een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt naar (de onderneming van) zijn voormalig cliënt M, die op zijn beurt dit bedrag heeft overgemaakt aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling hadden om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken, althans verweerder heeft in opdracht van zijn cliënt, S, zijn voormalig cliënt M geïnstrueerd om een bedrag van € 50.000,-- over te maken aan de beheerder van genoemde websites;

3. hij ter zitting van 24 juni 2022 heeft gelogen tegen de voorzieningenrechter en tegen klaagster door meermalen te verklaren dat zijn cliënt, S, geen enkele betrokkenheid had bij de tientallen negatieve en bedreigende publicaties over klaagster op de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, terwijl verweerder op dat moment al via zijn derdengeldenrekening twee donaties van € 50.000,-- aan de beheerder van de websites had overgemaakt;

4. hij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 genoemde gedragingen medeverantwoordelijk is voor de hetze die S en zijn partner (inmiddels) ruim 3,5 jaar tegen klaagster voeren en heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad.


5 BEOORDELING RAAD

5.1 Gelet op de chronologie heeft de raad eerst klachtonderdeel 1, dan klachtonderdeel 3, vervolgens klachtonderdeel 2 en tot slot klachtonderdeel 4 beoordeeld.

Klachtonderdeel 1

De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat de resultaten van het door verweerder verrichte (weliswaar summiere) onderzoek voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om het verrichten van de overboekingen van de donaties – vanwege de doelstelling van de door hem onderzochte websites – te weigeren. Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij een te beperkt onderzoek heeft gedaan naar de beheerder en de doelstelling van de websites overweegt de raad dat in de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht onvoldoende uit de verf is gekomen dat een diepgaander onderzoek door verweerder reeds op dat moment eind mei/begin juni – zou hebben geresulteerd in een zodanige wetenschap van de (intenties van de) partij achter R[..] en de inhoud en aard van mogelijke toekomstige publicaties dat hij om die reden medewerking had moeten weigeren.

Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder ten tijde van de overboekingen op 27 mei en 7 juni 2022 wist of behoorde te weten dat de donaties waren bestemd voor het genereren van negatieve publicaties over klaagster op de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl. Het dossier biedt daarvoor te weinig concrete aanknopingspunten. Voor het toedichten aan verweerder van bij mr. X aanwezige kennis hierover, voor zover daarvan al sprake was, bestaat naar het oordeel van de raad geen aanleiding omdat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit volgt dat verweerder uit hoofde van enige samenwerking met mr. X de door klaagster gestelde wetenschap heeft verkregen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het aantal publicaties en de voor klaagster belastende aard daarvan ten tijde van het verrichten van de eerste twee betalingen nog beperkt was. Eerst nadat de eerste twee betalingen waren verricht, is een reeks van negatieve publicaties over klaagster verschenen. Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt hiervan door klaagster aan verweerder onvoldoende feitelijke grondslag bestaat, zodat klachtonderdeel 1 ongegrond moet worden verklaard.

Klachtonderdeel 3

Vast staat dat verweerder eind mei en begin juni 2022 reeds twee betalingen had verricht. Voorts staat vast dat verweerder op 10 juni 2022 telefonisch contact heeft gezocht en e-mailcontact heeft gehad met K over de publicatie op diens website van (delen van) het door de FIOD opgemaakte proces-verbaal. Daarnaast heeft verweerder niet alleen erkend dat in juni 2022 meerdere telefoongesprekken hebben plaatsgevonden tussen mr. Tjiam en verweerder, bij gelegenheid waarvan mr. Tjiam verweerder heeft gewezen op K en de door hem beheerde websites Omrecht.nl en Onrecht.nl, maar ook heeft verweerder ter zitting van de raad verklaard dat hij op 23 juni 2022 per e-mail aan S heeft bericht dat hij reeds contact had gehad met K over de betaling van een derde donatie. Op basis van deze feiten, in combinatie met de inhoud van de kort geding dagvaarding die op 21 juni 2022 was uitgebracht en waarin werd verwezen naar de reeks gepubliceerde artikelen, moet verweerder naar het oordeel van de raad een link hebben gelegd tussen de door hem verrichte overboekingen naar de bankrekening van R[…] en het onmiddellijk daarop volgen van een reeks negatieve publicaties over klaagster.

Bovendien is de raad niet gebleken dat de betaling van de twee donaties van in totaal € 100.000,-- hadden geleid tot wezenlijke publiciteit over de C[…]-kwestie of over de kwalijke rol van het OM en de overheid in de strafzaak tegen S. Wel waren de eerste twee donaties onmiddellijk gevolgd door een groot aantal negatieve publicaties over klaagster.

Op grond van de door de in de twee alinea’s hiervoor genoemde feiten en omstandigheden genoemde feiten en omstandigheden had het naar het oordeel van de raad op verweerders weg gelegen om S nader te bevragen en nader onderzoek te doen naar de juistheid van de stelling van S dat hij geen enkele betrokkenheid had bij de negatieve publicaties over klaagster. Verweerder heeft dit nagelaten en heeft zonder nader onderzoek naar de juistheid van de stellingen van S genoegen genomen met diens stellige ontkenning. Naar het oordeel van de raad stond het verweerder dan ook niet vrij om op 24 juni 2022 ter zitting ten overstaan van de Voorzieningenrechter iedere betrokkenheid van S te betwisten. Ofschoon dit alles naar het oordeel van de raad niet maakt dat verweerder kan worden verweten bewust tegen de voorzieningenrechter te hebben gelogen, is de raad van oordeel dat verweerder met zijn optreden ter zitting van 24 juni 2022 wel de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden en dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 3 is dan ook gegrond

Klachtonderdeel 2

Onder klachtonderdeel 2 verwijt klaagster verweerder primair dat hij tussen 26 en 28 juni 2022 in opdracht van S een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt naar (de onderneming van) zijn voormalig cliënt M, die op zijn beurt dit bedrag heeft overgemaakt aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling had om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken.

Verweerder heeft verklaard dat hij, nadat hij aan de eerste twee betalingen zijn medewerking had verleend, afwijzend heeft gereageerd op een verzoek van S om een derde betaling te verrichten. Verweerder voelde zich er naar eigen zeggen niet meer senang bij en heeft toen tegen S gezegd dat hij niet langer wilde dat betalingen via zijn derdengeldrekening zouden lopen.

Toch heeft verweerder wel zijn medewerking verleend. Immers, vast staat dat D[…] op 28 juni 2022 een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verweerder vanaf zijn derdengeldrekening een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt naar (de bankrekening van) MP B.V., die op haar beurt een bedrag van € 50.000,-- heeft overgemaakt aan K. Verweerder heeft aangevoerd dat de door hem verrichte betaling aan MP B.V. betrekking had op een lening. Voor zover verweerder met die toevoeging het verweer heeft willen voeren dat de door hem aan MP B.V. verrichte betaling van € 50.000,-- geen betrekking had op de betaling van de derde donatie van € 50.000,-- aan K, overweegt de raad dat dit verweer, zonder enige nadere feitelijke onderbouwing, die niet is gegeven, moet worden gepasseerd. De raad is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft weersproken dat de door hem verrichte betaling aan MP B.V. bedoeld was als doorbetaling van de derde donatie.

Verweerder heeft verder in dit verband ter zitting verklaard dat sprake was van een cocktail van onduidelijkheden en een wirwar van personen, dat er kennelijk contact was geweest tussen S en M en dat verweerder ertussen zat omdat S en M zeiden dat verweerder het zou regelen, terwijl hij niet wist wat er onderling werd bekokstoofd.

De raad is van oordeel dat verweerder hiermee een ontoereikende verklaring heeft gegeven voor de hiervoor onder 3.13, 3.15 en 3.16 genoemde e-mailcorrespondentie en de daaruit blijkende betrokkenheid van verweerder bij de betaling van de derde donatie. Anders dan ten tijde van het verrichten van de eerste twee overboekingen eind mei/begin juni, mocht verweerder ten tijde van de betaling van de derde donatie naar het oordeel van de raad bekend worden verondersteld met een verband tussen de donaties en de negatieve publicaties over klaagster (verwezen wordt ook naar hetgeen hiervoor is overwogen bij klachtonderdeel 3).

Onder die omstandigheden had verweerder naar het oordeel van de raad iedere medewerking en betrokkenheid bij het betalen van de derde donatie moeten weigeren. Het onder de hierboven vastgestelde omstandigheden verlenen van medewerking aan de betaling van de derde donatie betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet en komt in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit zoals vastgelegd in artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet. Klachtonderdeel 2 is derhalve eveneens gegrond.

Klachtonderdeel 4

De raad is van oordeel dat verweerder, met het onder de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. In zoverre is klachtonderdeel 4 gegrond. Voor het overige is klachtonderdeel 4 naar het oordeel van de raad zodanig ruim geformuleerd en onvoldoende bepaald dat dit klachtonderdeel als ongegrond moet worden afgewezen.


6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

6.1 Verweerder komt in beroep op tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen 2 en 3 en de maatregel.

6.2 Verweerder stelt voorop dat hij pas op 10 juni 2022 bekend is geworden met het bestaan van de site ‘Onrecht.nl’ en de persoon van K.

6.3 Aan de gegrondverklaring van de klachtonderdelen 2 en 3 ligt ten grondslag het volgens verweerder (feitelijke) onjuiste oordeel van de raad dat verweerder op enig moment tussen 10 juni 2022 en 24 juni 2022 een link zou hebben moeten leggen tussen de door hem verrichte overboekingen naar de bankrekening van ‘R[…]’ en het daarop volgen van een reeks negatieve publicaties over klaagster.

6.4 Verweerder heeft zowel S, als diens partner, als K kritisch bevraagd over de publicaties op Onrecht.nl. Zowel S als zijn partner als K hebben tegenover verweerder herhaaldelijk en stellig ontkend dat zij hebben meegewerkt aan de negatieve publicaties over klaagster op Onrecht.nl. Verweerder mocht redelijkerwijs afgaan op de juistheid van die verklaringen. Bovendien was de publicatie van fragmenten uit het proces-verbaal van de FIOD op Onrecht.nl ook nadelig voor S. Verweerder had daarom geen reden om aan te nemen dat S betrokken was bij de negatieve publicaties van K over klaagster.

6.5 Ook ten tijde van de zitting in kort geding (op 24 juni 2022) was er voor verweerder geen aanleiding om de verklaringen van S, zijn partner en K in twijfel te trekken. Verweerder benadrukt dat hij ter zitting geen feiten heeft geponeerd, maar slechts het partijdige standpunt van zijn cliënt, S, heeft verkondigd. Er was geen reden om verder onderzoek te doen naar een link tussen de betaling en de publicaties. Het vonnis van 28 juni 2022 was daartoe eveneens onvoldoende.

6.6 Verweerder ziet in dat hij onverstandig heeft gehandeld door meerdere betalingen via zijn derdengeldenrekening te laten lopen. Hij heeft echter nimmer de intentie gehad om daarmee bij te dragen aan negatieve berichtgeving over klaagster.

Maatregel

6.7 Verweerder is van mening dat de door de raad opgelegde maatregel te zwaar is voor de verwijten die hem gemaakt worden. Verweerder is al ruim vijftien jaar advocaat en heeft een blanco tuchtrechtelijk verleden. Verweerder wijst erop dat hij naar aanleiding van de onderhavige kwestie direct actie heeft ondernomen en zijn derdengeldenrekening heeft opgeheven.

Beroepsgronden klaagster

6.8 Klaagster komt in beroep op tegen de beslissing van de raad om klachtonderdeel 1 ongegrond te verklaren.

6.9 Klaagster geeft aan dat de raad heeft miskend dat bankieren met de derdengeldenrekening zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

6.10 Daarnaast heeft de raad ten onrechte geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder ten tijde van de overboekingen op 27 mei en 7 juni 2022 wist of behoorde te weten dat de donaties waren bestemd voor het genereren van negatieve publicaties over klaagster en voorts dat onvoldoende uit de verf is gekomen dat een diepgaander onderzoek door verweerder reeds op dat moment – eind mei/begin juni – zou hebben geresulteerd in een zodanige wetenschap van de (intenties van de) partij achter R[…] en de inhoud en aard van mogelijke toekomstige publicaties.

6.11 De raad heeft daarmee miskend dat verweerder heeft nagelaten deugdelijk onderzoek te doen naar het bestaan en de achtergronden van ‘R[…]’ en dat, als hij dat wel had gedaan, direct naar voren was gekomen dat de heer K de eigenaar is van ‘R[…]’ en tevens de beheerder van ‘Onrecht.nl’.

6.12 Bovendien is er sprake van bijkomende omstandigheden die maken dat verweerder op zijn hoede en extra zorgvuldig had moeten zijn toen hij van S de opdracht kreeg om grote geldbedragen via zijn derdengeldenrekening over te maken aan ‘R[…]’, alleen al vanwege de persoon die S is en de volstrekt ongeloofwaardige verklaring die hij heeft gegeven voor het doen van de betalingen aan ‘R[…]’.

Verweer in beroep

6.13 Verweerder en klaagster hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.


7 BEOORDELING HOF

Maatstaf

7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

7.2 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof bij de beoordeling daarvan aanlegt is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Overwegingen hof

Ten aanzien van het hoger beroep van klaagster (klachtonderdeel 1)

Beroepsgrond 1

7.3 Klachtonderdeel 1 ziet onder meer op het overmaken door verweerder van twee donaties vanaf de derdengeldenrekening van zijn kantoor van elk € 50.000,--.

7.4 Na de onderhavige beslissing van de raad heeft diezelfde raad bij beslissing van 23 oktober 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:114) naar aanleiding van een door de deken ingesteld dekenbezwaar - onder meer geoordeeld dat verweerder op ongeoorloofde wijze gebruik heeft gemaakt van de derdengeldenrekening door die rekening ter beschikking te stellen voor de betaling van donaties aan ‘R[…]’. De raad heeft het verweten handelen van verweerder gekwalificeerd als bankieren met derdengelden. De raad heeft aan verweerder de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 26 weken opgelegd. Het hof stelt vast verweerder tegen deze beslissing niet in beroep is gekomen en dat deze maatregel inmiddels ten uitvoer is gelegd.

7.5 Voorts overweegt het hof dat in het tuchtrecht het ne bis in idem-beginsel geldt. Dit beginsel is neergelegd in artikel 47b, eerste lid, Advocatenwet en houdt in dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, niet nogmaals tuchtrechtelijk wordt berecht voor een andere klacht die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief is afgewikkeld.

7.6 Het hof stelt vast dat de eerste beroepsgrond van klaagster betrekking heeft op hetzelfde feitencomplex als waarover de raad in zijn beslissing van 23 oktober 2023 heeft geoordeeld dat sprake is van bankieren met de derdengelden.

7.7 Gelet op het voorgaande, komt het hof aan een verdere bespreking van de eerste beroepsgrond van klaagster niet verder toe.

Beroepsgrond 2

7.8 Klachtonderdeel 1 ziet er voorts op dat verweerder de twee donaties van elk € 50.000,-- heeft overgemaakt aan de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl, die als doelstelling hadden om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken.

7.9 De raad heeft overwogen dat niet is gebleken dat verweerder ten tijde van de overboekingen op 27 mei en 7 juni 2022 wist of behoorde te weten dat de donaties waren bestemd voor het genereren van negatieve publicaties over klaagster.

7.10 Voorts heeft de raad overwogen dat onvoldoende uit de verf is gekomen dat een diepgaander onderzoek door verweerder reeds op dat moment – eind mei/begin juni – zou hebben geresulteerd in een zodanige wetenschap van de (intenties van de) partij achter R[…] en de inhoud en aard van mogelijke toekomstige publicaties dat hij om die reden medewerking had moeten weigeren.

7.11 De tweede beroepsgrond van klaagster richt zich mede tegen dat laatste oordeel van de raad.

7.12 Volgens klaagster is verweerder in zijn onderzoeksplicht tekort geschoten. Verweerder had immers door het doen van deugdelijk onderzoek kunnen weten dat hij de twee donaties feitelijk heeft overgemaakt aan K - de beheerder van de websites Onrecht.nl en Omrecht.nl.

7.13 Het hof acht het verwijt dat klaagster verweerder hierover maakt terecht en overweegt daartoe als volgt.

7.14 Vast staat dat verweerder op 25 mei en 1 juni 2022 een bedrag van € 50.000,-- heeft ontvangen van S, waarbij S hem heeft gevraagd die bedragen over te maken naar ‘R[…]’, het hof begrijpt, ten behoeve van de ‘Stichting C[…]’.

7.15 Verweerder stelt dat hij die verzoeken weliswaar heeft ingewilligd, maar dat niet zomaar heeft gedaan. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat hij voorafgaand aan het doen van de betalingen onderzoek heeft gedaan naar de Kamer van Koophandel-gegevens van de Stichting C[…]’. Daarnaast heeft hij de website van ‘R[…]’ bekeken. Vanuit het internetadres van ‘R[…]’ werd hij echter direct doorgelinkt naar de site van de Stichting C[…]; er was geen afzonderlijke webpagina van ‘R[…]’. Vervolgens heeft verweerder naar eigen zeggen verder onderzoek gedaan naar de site van de Stichting C[…]. Ook heeft hij een telefoongesprek met iemand van de Stichting C[…] over mogelijke onderzoeksactiviteiten gevoerd. Verweerder stelt zich op standpunt dat hij zorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van het verrichten van de betalingen en dat hem niet kan worden verweten dat hij ten tijde van het doen van die betalingen (nog) niet bekend was met de persoon K.

7.16 Het hof passeert dit verweer. Verweerder heeft weliswaar bij de Kamer van Koophandel onderzoek verricht naar de Stichting C[…], maar geen onderzoek gedaan naar de handelsnaam ‘R[…]’ en wie die naam gebruikt. Het hof acht dit onzorgvuldig van verweerder, omdat verweerder in opdracht van S de donaties moest overmaken naar de bankrekening die op naam stond van ‘R[…]’ en derhalve niet op naam van de ‘Stichting C[…]’. Bovendien gaat het hier om grote bedragen, tweemaal een bedrag van € 50.000,--. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om de ontvanger van deze betalingen te identificeren. Dat heeft verweerder niet, althans onvoldoende gedaan. Verweerder heeft voor het nalaten van het doen van een onderzoek (bij de Kamer van Koophandel) naar ‘R[…]’ naar het oordeel van het hof ook geen plausibele verklaring gegeven.

7.17 Voorts overweegt het hof dat niet is weersproken dat als verweerder wel een KvK-onderzoek had verricht naar ‘R[…]’, daaruit naar voren zou zijn gekomen dat K de eigenaar is van ‘R[…]’.

7.18 De stelling van verweerder dat hij ten tijde van het verrichten van de betalingen niet wist dat de ontvanger van die bedragen K zou zijn, kan daarom geen stand houden – verweerder had dat kunnen weten als hij zijn zorgplicht in acht het genomen.

7.19 Het hof is echter met de raad van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat verweerder reeds ten tijde van het overmaken van de eerste twee donaties (op 27 mei en 7 juni) wist, dan wel had kunnen weten dat deze waren bedoeld om publiekelijk de goede naam en reputatie van klaagster zwart te maken – waar klachtonderdeel 1 feitelijk op ziet.

7.20 Het hof sluit in zoverre aan bij hetgeen de raad daarover in rechtsoverweging 5.5 van zijn beslissing heeft overwogen. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel nopen.

7.21 De conclusie uit het voorgaande is dat de beroepsgronden van klaagster met betrekking tot het eerste klachtonderdeel falen.

Ten aanzien van het hoger beroep van verweerder (klachtonderdelen 2 en 3)
Overwegingen hof

7.22 Het hoger beroep van verweerder tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen 2 en 3 slaagt niet.

7.23 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die een herhaling van de eerder door verweerder ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof acht de beslissing van de raad voldoende gemotiveerd en sluit zich hierbij aan. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.

7.24 Verweerder benadrukt ook in hoger beroep dat hij redelijkerwijs heeft mogen afgaan op de verklaringen van S, diens partner en K en dat hij daarom niet wist en ook niet kon weten dat er een verband was tussen de donaties en de negatieve publicaties over klaagster.

7.25 Het hof onderschrijft dat standpunt van verweerder allerminst. Het hof is het eens met het oordeel van de raad dat het op de weg van verweerder had gelegen nader onderzoek te doen naar de juistheid van de stelling van S dat hij geen enkele betrokkenheid had bij de negatieve publicaties over klaagster en geen genoegen te nemen met diens stellige ontkenning. Dit klemt naar het oordeel van het hof temeer nu verweerder al sinds 2021 de advocaat is van S en S (veel) belangstelling van de media genereert, onder meer waar het betreft de (voormalige) relatie tussen S en klaagster. Verweerder had meer onderzoek moeten doen dan hij heeft gedaan alvorens deze, zeker voor een advocaat ongebruikelijke, betalingen te verrichten op verzoek van zijn cliënt.

7.26 Daarbij komt dat S en klaagster al jaren zijn verwikkeld in juridische procedures, waarbij D[…], met S als enig aandeelhouder en bestuurder, dwangsommen van (voorlopig) € 1.960.000,-- heeft verbeurd. Verweerder was ook als advocaat betrokken in de kwestie rondom die dwangsommen, waarover de voorzieningenrechter in zijn vonnis in kort geding van 2 mei 2022 heeft geoordeeld dat het door D[…] - waarbij S als enig aandeelhouder van de bestuurder van D[…] betrokkenheid heeft - gelegde conservatoire derdenbeslag onder verweerder op de vordering van € 1.960.000,-- van klaagster moest worden opgeheven, omdat sprake is van misbruik van (proces)recht aan de zijde van D[…]. Kort daarop kreeg verweerder de opdracht van S om via zijn derdengeldenrekening een tweetal donaties aan R[…] te doen, waarvan K de ontvanger is.

7.27 Het hof veronderstelt ook dat verweerder op de hoogte was van het feit dat andere, voormalige, advocaten van S tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld in zaken waarin zij in opdracht van S hebben gehandeld. Ook dat had voor verweerder een reden moeten zijn om extra zorgvuldig zijn werkzaamheden te verrichten.

7.28 Het voorgaande schetst naar het oordeel van het hof de context waarbinnen verweerder in opdracht voor S handelde. Binnen die context heeft verweerder de kernwaarden onafhankelijkheid en (financiële) integriteit naar het oordeel van het hof ernstig geschonden en heeft hij onvoldoende de grenzen bewaakt die gelden bij het dienen van het belang van zijn cliënt

Maatregel

7.29 De raad heeft aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, opgelegd. Anders dan de raad is het hof van oordeel dat niet met deze maatregel kan worden volstaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.

7.30 In deze procedure wordt het verweerder verweten dat hij binnen de context waarin hij handelde zijn onafhankelijke rol als advocaat volledig uit het oog heeft verloren, door geen eigen onafhankelijk onderzoek te verrichten naar de achtergrond van de betalingen die hij in opdracht van S uitvoerde en door - nadat hij bekend was geworden met de persoon K en was gewezen op de negatieve publicaties op de website van K en de link met de door verweerder verrichte betalingen – zich nog steeds volledig door S heeft laten leiden.

7.31 Het hof rekent verweerder met name zwaar aan dat hij, na de zitting bij de voorzieningenrechter, toen hij zich naar eigen zeggen niet meer senang voelde bij het doen van een derde betaling en tegen S heeft gezegd dat hij niet langer wilde dat betalingen via zijn derdengeldrekening zouden lopen, toch bewust zijn medewerking heeft verleend aan het overmaken van een derde betaling van € 50.000,--, dit keer nota bene op een verhullende wijze, namelijk via (de bankrekening van) MP B.V., die het bedrag vervolgens heeft overgemaakt aan K, waarmee ook de derde betaling aan K was voltooid. Uit e-mail correspondentie tussen verweerder en S en een Whatsapp-bericht tussen verweerder en K volgt dat hij dit in opdracht van S heeft gedaan ofschoon verweerder inmiddels wist dat (ook) dit bedrag zou (kunnen) worden gebruikt om klaagster zwart te maken.

7.32 Verweerder heeft zich ten aanzien van zijn handelen bovendien geen rekenschap gegeven van de toepasselijkheid van de Wwft. Dat verweerder de derde betaling via zijn kantoorrekening (en niet zijn derdengeldenrekening) heeft laten lopen, doet daaraan niet af.

7.33 Hoewel verweerder zelf tijdens de zitting heeft aangegeven in te zien wat hij heeft fout gedaan, constateert het hof dat de gedragingen die hem worden verweten raken aan de belangrijke kernwaarden onafhankelijkheid en (financiële) integriteit.

7.34 Met zijn handelen heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

7.35 Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken op zijn plaats is. Daarvan worden 22 weken voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaar, als stok achter de deur. Verweerder heeft weliswaar verklaard dat hij zich realiseert fout te hebben gehandeld, maar het hof is er niet van overtuigd dat hij zich nu al voldoende realiseert dat hij als advocaat zijn onafhankelijkheid te allen tijde moet bewaken, ook als dit een echt kritische opstelling richting zijn cliënt vergt.

Slotsom

7.36 Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen voor zover het de opgelegde maatregel betreft en, zoals hiervoor overwogen, de maatregel verzwaren en de beslissing van de raad bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.

8 PROCESKOSTEN

8.1 Omdat het hof een (zwaardere) maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klaagster;
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.

8.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


9 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1 vernietigt de beslissing van 21 augustus 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-204/DB/LI, voor zover aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

9.2 legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken, waarvan 22 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met ingang van de datum van deze beslissing;

9.3 stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet;

9.4 bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de voorwaarde niet heeft nageleefd;

9.5 bepaalt dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 17 februari 2025, met dien verstande dat:

- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;

- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

9.6 bekrachtigt de beslissing van 21 augustus 2023 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 23-204/DB/LI, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;

9.7 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

9.8 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

9.9 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. R. van der Hoeven, A.R. Sturhoofd, H.H. Tan en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijtzes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.

griffier voorzitter


De beslissing is verzonden op 17 januari 2025.