ECLI:NL:TAHVD:2025:128 Hof van Discipline 's Gravenhage 250137

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:128
Datum uitspraak: 11-07-2025
Datum publicatie: 11-07-2025
Zaaknummer(s): 250137
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen: Beklag
Inhoudsindicatie: Beklag artikel 13 ongegrond om meerdere redenen.


Beslissing van 11 juli 2025
in de zaak 250137


naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:



klager

tegen:

de deken


1 DE PROCEDURE

Bij de deken
1.1 Klager heeft bij de deken een tweetal verzoeken ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Eén voor het geven van een second opinion over de cassatiekansen tegen een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en één voor het voeren van een aansprakelijkheidsprocedure tegen zijn advocaat.

1.2 De deken heeft deze verzoeken afgewezen met de beslissing van 14 april 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat er geen redelijke kans van slagen in de cassatieprocedure bestaat, dat artikel 13 niet geschreven is voor een second opinion en dat in beginsel geen toevoeging wordt afgegeven voor een second opinion na een cassatieadvies. De deken heeft voorts niet kunnen vaststellen dat klager voor (advies over) het instellen van een procedure tegen zijn voormalig advocaat zelf enige moeite heeft gedaan om een advocaat te vinden.

Bij het hof
1.3 Klager heeft op 17 april 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). Verder bevat het dossier het verweer van de deken. Klager is in de gelegenheid gesteld te repliceren, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

1.4 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.


2 FEITEN

2.1 Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft op 25 februari 2025 arrest gewezen in een geschil tussen klager en een derde (hierna: de bemiddelaar), die in 2005 voor klager heeft bemiddeld bij de totstandkoming van een koopovereenkomst tussen klager en een Spaans bedrijf voor drie mobilehomes. De mobilehomes zijn niet geleverd en klager heeft de door hem betaalde koopprijs niet teruggekregen. Klager heeft de bemiddelaar in 2022 gedagvaard en schadevergoeding gevorderd op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vordering wegens verjaring afgewezen. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Anders dan de rechtbank was het gerechtshof van oordeel dat geen sprake was van verjaring, maar heeft het gerechtshof de vordering van klager afgewezen omdat het causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige daad van de bemiddelaar en de schade die klager vordert, ontbreekt.

2.2 Een cassatieadvocaat heeft op 7 maart 2025 een negatief cassatieadvies gegeven. De cassatieadvocaat zag in cassatie geen redelijke kans van slagen en heeft dit oordeel uitvoerig gemotiveerd.


3 BEKLAG EN VERWEER

Gronden van het beklag
3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Hij heeft in dat verband het volgende aangevoerd.

3.2 Nergens blijkt uit dat artikel 13 Advocatenwet niet bedoeld is voor een second opinion. De wetgever heeft bepaald dat voor een second opinion gefinancierde rechtsbijstand mogelijk is en dan moet ook de aanwijzing van een advocaat mogelijk zijn. Het is niet aan de deken om vooruit te lopen op een beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand.

3.3 Argumenten voor twijfel over de juistheid van het cassatieadvies zijn wel degelijk aanwezig. Het gerechtshof heeft in overweging 7.8.11 een hypothetische verlegging toegepast voor de beoordeling van het causaal verband. Die is in strijd met twee oudere vonnissen, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat de bemiddelaar niet gerechtigd was tot de activiteiten omdat hij geen vergunning had. Die hypothetische verlegging is veroorzaakt door twee verschrijvingen van de voormalig advocaat van klager, waardoor klager niet heeft kunnen grieven tegen een eerste afwijzing van het causale verband. Er is wel verwezen naar dat causale verband, namelijk dat de bemiddelaar geen vergunning had. Er is een combinatie van onjuistheden van de rechtbank, het gerechtshof en de voormalig advocaat van klager. Afgewogen moet worden om al dan niet cassatie in te stellen en/of (al dan niet in combinatie) de voormalig advocaat aansprakelijk te stellen. Om een juiste afweging te maken moet een cassatieadvocaat dat beoordelen.

Verweer deken
3.4 Klager heeft niet aangevoerd op welke gronden hij meent dat het cassatieadvies niet juist was. Wat klager in zijn beklag schrijft maakt evenmin dat in redelijkheid moet worden getwijfeld aan het gegeven cassatieadvies. Het cassatieadvies gaat verder in op het ontbreken van het causaal verband, waarover klager schrijft in zijn beklag.

3.5 In de uitspraak van het hof ECLI:NL:TAHVD:2024:90 heeft het hof nogmaals bevestigd dat voor de vraag of zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 13 Advocatenwet niet beslissend is of de rechtzoekende al dan niet een advocaat kan vinden die bereid is te doen wat de rechtzoekende van die advocaat verlangt. Klager heeft in de cassatiekwestie al rechtsbijstand en een uitgebreid cassatieadvies gekregen.

3.6 De deken mag verder rekening houden met het (gepubliceerde) toevoegbeleid van de Raad voor Rechtsbijstand. Een advocaat aanwijzen zonder dat klager bereid en in staat is die advocaat te betalen, zou betekenen dat die advocaat – wanneer ook hij tot de conclusie komt dat cassatie geen kans van slagen heeft – niet betaald krijgt voor zijn werkzaamheden.

3.7 De deken heeft zich gerealiseerd dat de voormalig advocaat van klager kantoor houdt in een ander arrondissement. Om die reden heeft zij het verzoek, voor zover het betreft de aansprakelijkheidstelling van die advocaat alsnog verwezen naar de desbetreffende deken.


4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2 Het hof stelt vast dat de deken het verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor een mogelijke aansprakelijkstelling van en procedure tegen de voormalig advocaat heeft doorverwezen naar een andere deken, zodat het beklag in zoverre geen behandeling meer behoeft. Klager heeft daar geen belang meer bij.

4.3 Het hof is verder van oordeel dat de deken het verzoek voor wat betreft (een second opinion voor) de cassatieprocedure op goede gronden heeft afgewezen. Zij heeft met juistheid gewezen op de vaste rechtspraak van het hof dat voor de vraag of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet niet beslissend is of klager een advocaat kan vinden die bereid is te doen wat klager van die advocaat verlangt. Klager is reeds geadviseerd door een cassatieadvocaat. Die advocaat heeft de argumenten die klager in zijn beklag noemt, reeds in zijn advies betrokken en naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd aangegeven, waarom die argumenten in een cassatieprocedure geen kans van slagen zouden hebben. De deken heeft zich in haar beslissing mogen baseren op dat (negatieve) cassatieadvies. Inmiddels is bovendien de cassatietermijn verstreken.

4.4 De slotsom is dat het beklag ongegrond zal worden verklaard.


5 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 14 april 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.

Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. V. Wolting en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 11 juli 2025.