ECLI:NL:TAHVD:2025:122 Hof van Discipline 's Gravenhage 240112

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:122
Datum uitspraak: 04-07-2025
Datum publicatie: 08-07-2025
Zaaknummer(s): 240112
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht de advocaat van de wederpartij. De raad heeft geoordeeld dat het klachtonderdeel dat ziet op het rechtstreeks benaderen van klaagster gegrond is en heeft aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Op de zitting van het hof heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij zich kan vinden in het oordeel van de raad dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat zijn beroep alleen nog ziet op de opgelegde maatregel. Het hof ziet geen aanleiding om een andere maatregel op te leggen dan de raad heeft gedaan, te weten een berisping.

Beslissing van 4 juli 2025
in de zaak 240112


naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

gemachtigde: mr. H.J. Tulp

tegen:

klaagster

gemachtigde: mr. L.J.J.M. Klijs


1 INLEIDING

1.1 Klaagster klaagt over de advocaat van de wederpartij, die haar zou hebben beledigd, zich laatdunkend over haar zou hebben uitgelaten, haar rechtstreeks zou hebben benaderd en aantoonbaar zou liegen. Daarnaast zou hij de advocaat van klaagster onheus hebben bejegend. De Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) heeft geoordeeld dat het klachtonderdeel dat ziet op het rechtstreeks benaderen van klaagster gegrond is en heeft aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Verweerder is in beroep gekomen tegen de gegrondverklaring van het hiervoor genoemde klachtonderdeel en tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. Op de zitting van het hof heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij zich kan vinden in het oordeel van de raad dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat zijn beroep alleen nog ziet op de opgelegde maatregel. Het hof ziet geen aanleiding om een andere maatregel op te leggen dan de raad heeft gedaan, te weten een berisping.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgt de reden waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 De raad heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 23-756/AL/NN) op
11 maart 2024 een beslissing gewezen. In deze beslissing is klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel d), is klachtonderdeel b) gegrond verklaard en zijn de overige klachtonderdelen (naar het hof begrijpt: klachtonderdeel a en d) voor het overige) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2024:54 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 10 april 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van klaagster.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 9 mei 2025. Daar is verweerder verschenen met mr. P.A.Th. Kostwinder als waarnemer voor mr. H.J. Tulp. Namens verweerster zijn mr. L.J.J.M. Klijs en de heer B.M. verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

3.2 Klaagster heeft in juni 2019 haar woning verkocht. Op 16 september 2019 is de woning geleverd.

3.3 Na de levering ontdekten de kopers gebreken aan, in en rond de woning. Daarover ontstond tussen klaagster en de kopers een geschil. In dat geschil heeft verweerder de kopers bijgestaan.

3.4 Op 7 oktober 2020 heeft verweerder aan klaagster een brief gezonden. In die brief wordt klaagster - voor zover nog nodig na een eerder schrijven van 15 juli 2020 - aansprakelijk gesteld voor drie problemen. Verder wordt daarin vermeld dat zo klaagster niet bereid is in gesprek te gaan de cliënten van verweerder geen andere keuze rest dan klaagster in rechte te betrekken. Een afschrift van die brief is aan de advocaat van klaagster gezonden.

3.5 Op 16 oktober 2020 heeft de advocaat van klaagster in reactie op voormelde brief van 7 oktober 2020 per e-mail aan verweerder bericht dat zij wegens omstandigheden nog niet inhoudelijk op die brief heeft kunnen reageren, maar dat een inhoudelijke reactie binnen een week zal volgen. Verder verzoekt de advocaat van klaagster verweerder dringend om, conform de gedragsregels, via haar te communiceren en niet rechtstreeks met haar cliënte. Daarbij heeft de advocaat van klaagster nog opgemerkt dat het zenden van de brief rechtstreeks aan haar cliënte geen enkel doel had/heeft en dat verweerder dat daarom achterwege dient te laten.

3.6 Op 2 december 2020 heeft verweerder een brief aan de advocaat van klaagster gezonden.

3.7 Op 24 december 2020 om 18:48 uur heeft verweerder rechtstreeks aan klaagster een
e-mailbericht gezonden, inhoudende dat hij op 2 december 2020 een brief aan de advocaat van klaagster heeft gezonden en dat hij daar nog geen reactie op heeft gehad. De betreffende brief is als bijlage bij de e-mail gevoegd. Verder staat in de e-mail dat verweerder vanwege het feit dat hij nog geen reactie heeft gehad, ervan uitgaat dat klaagster weigert mee te werken aan het treffen van een oplossing buiten rechte en dat zijn cliënten zich genoodzaakt zien een procedure tegen klaagster te starten en zich dienaangaande alle rechten voorbehouden. Tevens wordt meegedeeld dat de cliënten van verweerder tot herstel zullen overgaan en de kosten daarvan op klaagster zullen verhalen in een gerechtelijke procedure. De e-mail is ‘cc’ aan de advocaat van klaagster gezonden.

3.8 Op 29 maart 2021 is een dagvaarding aan klaagster betekend.

3.9 Bij vonnis van 9 november 2022 heeft de rechtbank aan de kopers een schadevergoeding toegekend. Klaagster heeft het op grond van dit vonnis verschuldigde bedrag aan de kopers voldaan. Klaagster is van dit vonnis niet in hoger beroep gegaan.

3.10 Bij brief van 31 maart 2023 heeft klaagster via de interne klachtenregeling van het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam was een klacht tegen verweerder ingediend. De klachtenfunctionaris van het kantoor heeft op 25 april 2023 de klacht als ongegrond beoordeeld.

3.11 Op 11 mei 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.


4 KLACHT

4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij

a) (…)
b) klaagster rechtstreeks heeft benaderd in plaats van via haar advocaat;
c) (…)
d) (…)


5 OMVANG HOGER BEROEP



5.1 Verweerder is in beroep gekomen tegen klachtonderdeel b) en de aan hem opgelegde maatregel. Ter zitting bij het hof heeft verweerder het hoger beroep echter beperkt tot de door de raad opgelegde maatregel. Klaagster heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de ongegrond verklaarde klachtonderdelen.


6 BEOORDELING RAAD

Klachtonderdeel b)
6.1 Bij dit klachtonderdeel heeft de raad overwogen dat verweerder niet heeft weersproken dat hij klaagster tweemaal rechtstreeks heeft benaderd, terwijl hij wist dat klaagster door een advocaat werd bijgestaan. Volgens verweerder was in de eerste brief, de brief van 7 oktober 2020, een aanzegging met rechtsgevolg opgenomen; te weten een ingebrekestelling en een aansprakelijkstelling voor een drietal schadeposten. Die brief is gelijktijdig in afschrift naar de advocaat van klaagster gezonden. Volgens verweerder bevat ook de e-mail van 24 december 2020 een aanzegging met rechtsgevolg.

6.2 De raad overweegt dat op grond van gedragsregel 25 de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan na tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. In afwijking hiervan mag de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij doen mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet.

6.3 Vast is komen staan dat verweerder klaagster tweemaal, te weten op 7 oktober 2020 en op 24 december 2020 in de vroege avond, rechtstreeks heeft benaderd, terwijl hij wist dat klaagster door een advocaat werd bijgestaan. Bovendien is niet gebleken dat de advocaat van klaagster verweerder toestemming heeft gegeven om zich rechtstreeks met klaagster in verbinding te stellen, integendeel. De advocaat van klaagster heeft in een reactie op de brief van 7 oktober 2020 verweerder dringend verzocht om niet rechtstreeks met klaagster te communiceren, maar via de advocaat van klaagster.

6.4 Volgens de raad geldt weliswaar een uitzondering op de hoofdregel voor het geval een aanzegging met rechtsgevolg wordt gedaan, maar die uitzondering geldt niet indien het beoogde rechtsgevolg ook bereikt kan worden door enkele verzending van deze mededeling aan de advocaat van de wederpartij. De raad ziet niet in waarom in deze casus alleen een schrijven aan de advocaat van de wederpartij niet zou volstaan. Daarbij geldt ook dat de advocaat zich dan bovendien moet beperken tot die aanzegging met rechtsgevolg en met name de brief van 7 oktober 2020 is veel uitvoeriger (wel 3 pagina’s lang).

6.5 De raad overweegt tot slot dat zelfs als de mededeling dat de cliënten van verweerder (onmiddellijk) overgingen tot herstel van de schade in de e-mail van 24 december 2020 al als een aanzegging met rechtsgevolg aangemerkt moet worden, niet valt in te zien waarom dit rechtsgevolg niet ook bereikt had kunnen worden als die e-mail enkel aan de advocaat van klaagster was gezonden. Volgens de raad is dit handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar en is dit klachtonderdeel daarom gegrond.

6.6 De raad heeft geoordeeld dat de geschonden gedragsregel 25 strikt wordt gehanteerd en dat niet snel sprake zal zijn van een situatie dat het rechtstreeks benaderen van de wederpartij gerechtvaardigd is als deze een advocaat heeft, zelfs niet als het om een aanzegging met rechtsgevolg gaat. Verweerder heeft nadat de advocaat van de wederpartij hem expliciet en dringend had verzocht haar cliënte niet rechtstreeks te benaderen klaagster voor een tweede keer rechtstreeks benaderd in de vroege avond van 24 december 2020 zonder dat daarvoor een gerechtvaardigde grond aanwezig was. De raad acht onder deze omstandigheden de maatregel van berisping passend en geboden.


7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Beroepsgronden verweerder

Verweerder maakt bezwaar tegen de opgelegde maatregel die hij disproportioneel acht. Volgens verweerder heeft de raad onvoldoende rekening gehouden met de verzachtende omstandigheden. Verweerder verwijst daarbij naar andere zaken waarin meer speelde dan enkel een gegrondverklaring van een klacht inzake het rechtstreeks aanschrijven van een wederpartij en waarin uitsluitend een waarschuwing is uitgesproken. Volgens verweerder zou een gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel het meest recht doen aan de omstandigheden in dit dossier. Subsidiair zou moeten worden volstaan met oplegging van een waarschuwing, maar in dat geval wijst verweerder op de volgende verzachtende omstandigheden. Verweerder is al sinds maart 2010 als advocaat werkzaam en heeft geen tuchtrechtelijke antecedenten. Ook is verweerder na de onderhavige feiten niet tuchtrechtelijk veroordeeld. Daar komt bij dat verweerder het in de periode waarin deze kwestie speelde erg druk had en geconfronteerd werd met een veeleisende cliënt, waar verweerder zich door heeft laten meeslepen en zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van zijn positie als advocaat. Daarnaast is de dynamiek tussen partijen van belang geweest en verweerder wijst in dat verband naar het (vaak) lange stilzitten aan de zijde van (de advocaat van) klaagster en het niet in gesprek willen, hetgeen niet heeft bijgedragen aan een constructief contact tussen partijen. Bovendien heeft verweerder in de onderhavige klachtprocedure geen contact kunnen hebben met klaagster zelf en daarbij komt dat de klacht met name is ingegeven door de voor klaagster slecht afgelopen procedure. Daarnaast heeft (de advocaat van) klaagster ook niet gereageerd op de uitleg van verweerder van 19 oktober 2020 over zijn motief de brief van 7 oktober 2020 rechtstreeks aan klaagster te sturen. Tot slot heeft de klacht bij verweerder wel tot reflectie geleid en heeft hij zijn werkwijze aangepast.

Verweer klaagster

Namens klaagster is verzocht de maatregel van berisping in stand te laten.


8 MAATREGEL

8.1 Verweerder heeft met zijn handelen niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Hij heeft daardoor gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. In dit geval is gedragsregel 25 geschonden door op twee verschillende momenten de wederpartij rechtstreeks te benaderen, terwijl hij wist dat deze een advocaat had. Het hof neemt het verweerder in het bijzonder kwalijk dat hij na het verzoek van de advocaat van de wederpartij haar cliënte niet rechtstreeks te benaderen dit nogmaals heeft gedaan door haar nota bene op kerstavond een e-mail te sturen. Dit handelen betreft naar het oordeel van het hof niet een handelen dat een advocaat in het algemeen kan overkomen, maar is een specifiek laakbaar handelen van verweerder, zodat het hof net als de raad de maatregel van een berisping passend en geboden acht. Het hof overweegt daarbij dat de door verweerder opgevoerde omstandigheden die volgens hem maken dat de door de raad opgelegde maatregel te zwaar is, het hof niet tot een ander oordeel brengen. Verweerder heeft weliswaar bij het hof erkend dat hij fout heeft gehandeld, maar met de door hem aangevoerde omstandigheden legt hij de schuld grotendeels buiten zichzelf en neemt hij nog steeds te weinig verantwoordelijkheid voor zijn handelen.

8.2 De slotsom is dat gelet op de ernst van de tuchtrechtelijke gedraging niet met een lichtere maatregel dan een berisping kan worden volstaan. Dat betekent dat de beroepsgronden falen en dat het hof de beslissing van de raad zal bekrachtigen.

9 PROCESKOSTEN

9.1 Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.050,- [€ 525,- per punt] kosten voor rechtsbijstand van klaagster;
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.

9.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

9.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


10 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

10.1 bekrachtigt de beslissing van 11 maart 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 23-756/AL/NN, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;

10.2 veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
10.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van
€ 1.100,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
10.4 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K. Teuben en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
4 juli 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 4 juli 2025.