ECLI:NL:TAHVD:2025:119 Hof van Discipline 's Gravenhage 240335
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:119 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2025 |
Datum publicatie: | 08-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 240335 |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht over de bijstand van de eigen advocaat. Klacht is niet-ontvankelijk, omdat de klacht te laat is ingediend. |
Beslissing van 4 juli 2025
in de zaak 240335
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 De raad heeft de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaard aangezien deze is ingediend buiten de termijn van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet. Klager is in beroep gekomen tegen de beslissing van de raad. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-271/DH/RO) op 28 oktober 2024 een beslissing gewezen. In deze beslissing is de klacht van klager niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:204 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 26 november 2024 ontvangen door de griffie van het hof.
2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift
- de aanvullende stukken van klager van 24 april 2025.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
9 mei 2025. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt
toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier
van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2 Verweerder heeft klager vanaf februari 2018 bijgestaan in een bestuursrechtelijk geschil over een (voorgenomen) besluit van het College van burgemeester en wethouders waarmee klager gelast werd om de bewoning van zijn woning te beëindigen en beëindigd te houden. De juridische kosten zijn gedekt door klagers rechtsbijstandsverzekeraar Stichting Achmea Rechtsbijstand (hierna: SAR).
3.3 Op 4 november 2020 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan en het namens klager ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.4 Op 13 november 2020 heeft verweerder aan klager bericht dat hij geen redelijke kans van slagen zag voor hoger beroep en heeft hij klager laten weten dat hij geen hoger beroep zal instellen. Verweerder heeft klager daarbij gewezen op de mogelijkheid een beroep te doen op de geschillenregeling van zijn rechtsbijstandsverzekeraar en een second opinion te vragen.
3.5 Op 23 november 2020 heeft klager verweerder via een e-mailbericht bedankt voor zijn brief van 13 november 2020 en hem verzocht het dossier met gebruikmaking van WE Transfer over te dragen aan mr. B. Hiervoor heeft verweerder op 25 november 2020 zorggedragen.
3.6 Op 30 november 2020 heeft SAR aan klager laten weten dat zij bericht hebben ontvangen dat verweerder het dossier heeft gesloten.
3.7 Klager heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een second opinion te krijgen.
Op
31 december 2020 heeft mr. B haar second opinion aan SAR en klager gezonden. Mr.
B heeft gemotiveerd aangegeven dat hoger beroep een redelijke kans van slagen heeft.
3.8 Op 8 april 2022 heeft klager bij het kantoor van verweerder een klacht ingediend over verweerder. De klachtenfunctionaris van verweerders kantoor heeft op 14 april 2022 gereageerd.
3.9 Op 1 september 2022 heeft klager verweerder en de klachtenfunctionaris gevraagd om een afspraak. Op 30 september 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerder en de klachtenfunctionaris.
3.10 Op 4 oktober 2022 heeft klager een reactie gestuurd aan verweerder en de klachtenfunctionaris.
“Ik ga mij nu eerst bezig houden met vervolg maar U zult begrijpen dat we hier nog niet klaar mee zijn. Mochten er zaken kunnen verjaren dan stuit ik bij deze dat proces en ik behoud al mijn rechten voor.”
3.11 Op 29 november 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij
a) grove fouten heeft gemaakt door geen gebruik te maken van het overgangsrecht;
b) niet de juiste stappen heeft gezet met betrekking tot het doen aanvragen van
de bestemming als plattelandswoning;
c) niet de juiste omgangsvormen heeft gebruikt, nu verweerder op klager wel eens
gehaast overkwam en klager het gevoel had dat er niet voldoende naar hem geluisterd
werd;
d) de samenwerking stuitend heeft beëindigd met een gebrek aan menselijke maat.
5 BEOORDELING RAAD
Ontvankelijkheid
Overwegingen raad
5.1 De raad overweegt dat op grond van artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet
een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop
van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde
in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs
pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. In dat geval
verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de
gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.2 De raad stelt vast dat de klachten zien op de bijstand van verweerder vanaf 2018 tot de beëindiging van de opdracht op 13 november 2020 en de gang van zaken rondom de beëindiging van de opdracht. Volgens de raad is de termijn op 13 november 2020, althans uiterlijk 25 november 2020 gaan lopen. Klager heeft zijn klacht te laat ingediend nu hij deze op 29 november 2023 heeft ingediend en daarmee meer dan drie jaar na de bijstand en beëindiging van de opdracht. De raad merkt daarbij op dat stuiting van deze termijn niet mogelijk is, nu de termijn een vervaltermijn is en geen verjaringstermijn.
5.3 Volgens de raad is - anders dan klager stelt - het moment van de second opinion
van
31 december 2020 niet het moment waarop de driejaarstermijn is gaan lopen, nu klager
daarvoor al kennisgenomen had van het handelen c.q. nalaten van verweerder. Daarnaast
overweegt de raad dat voor zover de second opinion van 31 december 2020 het moment
is dat klager bekend raakte met de gevolgen van het handelen of nalaten in dit geval
de uitzondering van lid 2 niet aan de orde is. Volgens de raad is deze uitzonderingsbepaling
alleen aan de orde als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas
na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden en was de driejaarstermijn
op 31 december 2020 nog niet verstreken.
5.4 Verder stelt de raad vast dat van verdere bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken. Klager heeft onvoldoende concreet gemaakt welke feiten naar aanleiding van de zitting van 24 augustus 2022 en/of het gesprek van 30 september 2022 boven tafel zijn gekomen en waarom de termijnoverschrijding daarom verschoonbaar is. De raad verklaart de klacht van klager dan ook niet-ontvankelijk.
5.5 Tot slot gaat de raad nog in op de verwijten die klager aan de klachtenfunctionaris maakt. De raad laat deze buiten beschouwing, nu die klacht in deze zaak niet ter beoordeling voorligt. Ook gaat de raad niet in op de stellingen en vragen van klager over de ‘netwerkadvocaat’.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgrond klager ten aanzien van de ontvankelijkheid
6.1 Klager stelt dat de verjaringstermijn pas is gaan lopen op 1 of 2 december 2020
of op 31 december 2020 en dat iets pas is overgedragen als de ontvanger een paar dagen
de tijd heeft gehad om de stukken te bekijken en mogelijk nog vragen te stellen. Daarnaast
wist klager pas op 31 december 2020 de uitkomst van de positieve second opinion en
op basis van die nieuwe informatie zijn hem pas dingen bekend geworden en ook nadien
zijn nog nieuwe feiten boven tafel gekomen.
Ter zitting heeft klager daarover nog aangevoerd dat er op 3 december 2020 nog contact
is geweest tussen verweerder en de nieuwe advocaat van klager en dat uit de urenspecificatie
blijkt dat deze tijd door verweerder zelfs ook nog geschreven is.
Het verzoek van klager is dan ook om de niet-ontvankelijkheid van de klacht door
de raad nietig te verklaren en zijn klachten inhoudelijk te beoordelen.
Verweer
6.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Waar dat relevant is, bespreekt het hof dit bij de beoordeling van het beroep.
7 ONTVANKELIJKHEID
7.1 Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet voor het indienen van een klacht een vervaltermijn geldt van drie jaar vanaf het moment dat de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van die vervaltermijn een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de betreffende advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij klager.
7.2 Vast staat dat klager zijn klacht op 29 november 2023 heeft ingediend bij de deken en dat het handelen van verweerder waarover wordt geklaagd, betrekking heeft op de periode van februari 2018 tot en met 13 november 2020, de periode waarin verweerder klager heeft bijgestaan in een bestuursrechtelijk geschil. Op laatstgenoemde datum heeft verweerder klager laten weten dat hij geen hoger beroep zal instellen en heeft hij hem gewezen op de mogelijkheid van een second opinion. Anders dan klager stelt gaat de termijn van drie jaar niet pas lopen op het laatste moment waarop verweerder in de urenspecificatie werkzaamheden heeft geschreven in verband met contact met de nieuwe advocaat van klager op 3 december 2020.
7.3 De conclusie uit het voorgaande is dat de vervaltermijn van artikel 46g lid 1
onder a Advocatenwet op zijn laatst is gaan lopen vanaf 13 november 2020, zodat deze
vervaltermijn was verstreken op het moment dat de klacht op 29 november 2023 werd
ingediend. Met de raad is het hof dan ook van oordeel dat de klacht van klager niet
ontvankelijk is.
Het hof zal de beslissing van de raad bekrachtigen. Aan een inhoudelijke behandeling
van de klachten komt het hof dan ook niet toe.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
8.1 bekrachtigt de beslissing van 28 oktober 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-271/DH/RO.
Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K. Teuben en
H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier, en in
het openbaar uitgesproken op
4 juli 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 4 juli 2025.