ECLI:NL:TAHVD:2025:116 Hof van Discipline 's Gravenhage 250141
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:116 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2025 |
Datum publicatie: | 08-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 250141 |
Onderwerp: | Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat |
Beslissingen: | Beklag |
Inhoudsindicatie: | Uit artikel 13 lid 3 Advocatenwet volgt dat het instellen van beklag alleen mogelijk is indien het verzoek om toewijzing van een advocaat is afgewezen. De deken heeft onderaan de beslissing een rechtsmiddelenclausule opgenomen waardoor ten onrechte de indruk is gewekt bij klager dat hij een rechtsmiddel kon aanwenden tegen de toewijzende beslissing. De ten onrechte in de toewijzingsbeslissing opgenomen rechtsmiddelenclausule stelt het bepaalde in artikel 13 lid 3 Advocatenwet niet terzijde. Dit betekent dat klager niet kan worden ontvangen in zijn beklag. Artikel 13 lid 3 Advocatenwet biedt ook geen juridische grondslag om te vragen om een nieuwe aanwijzingsbeslissing van de deken als klager zich niet kan vinden in de werkwijze van de aangewezen advocaat (en/of de deken). |
Beslissing van 4 juli 2025
in de zaak 250141
naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klager
tegen:
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat
als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek toegewezen met de aanwijzingsbeslissing van 8 april 2025.
Bij het hof
1.3 Klager heeft op 16 april 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken
ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier:
- het verweer van de deken met bijlagen
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Bij webformulier van 3 april 2025 heeft klager verzocht om aanwijzing van een advocaat op basis van artikel 13 Advocatenwet.
2.2 Bij aanwijzingsbeslissing van 8 april 2025 heeft de deken dit verzoek gehonoreerd omdat klager tegenvorderingen in wenste te stellen in het kort geding dat tegen hem aanhangig is gemaakt. Tevens heeft klager zich voldoende ingespannen om zelf een advocaat te vinden.
2.3 De deken heeft mr. G. te ’s-Hertogenbosch bij aanwijzingsbeslissing van 8 april 2025 aangewezen om klager in het kort geding bij te staan.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag
3.1 Klager verzoekt in zijn beklag om de aanwijzing van een andere advocaat dan
mr. G. door de deken omdat mr. G. volgens klager niet doet aan hoor en wederhoor.
Hierdoor wordt geen (serieuze) invulling gegeven aan artikel 13 Advocatenwet.
Verweer
3.2 De deken heeft aangevoerd dat klager geen beklag kan indien tegen de aanwijzingsbeschikking
van 8 april 2025 omdat het verzoek tot aanwijzing van een advocaat is toegewezen.
Artikel 13 lid 3 Advocatenwet geeft alleen de mogelijkheid beklag in te stellen als
het verzoek tot aanwijzing van een advocaat is afgewezen. In de toewijzende beslissing
is abusievelijk een rechtsmiddelenclausule opgenomen. De deken excuseert zich jegens
klager voor de hierdoor ontstane verwarring.
3.3 Verder voert de deken aan dat de beklagprocedure niet is bedoeld om klachten tegen de aangewezen advocaat of de deken te oordelen. De deken is van oordeel dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beklag.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
4.2 Aan klager is op zijn verzoek een advocaat toegewezen op 8 april 2025. Uit artikel 13 lid 3 Advocatenwet volgt dat het instellen van beklag alleen mogelijk is indien het verzoek om toewijzing van een advocaat is afgewezen. De deken heeft onderaan de beslissing een rechtsmiddelen-clausule opgenomen waardoor ten onrechte de indruk is gewekt bij klager dat hij een rechtsmiddel kon aanwenden tegen de toewijzende beslissing. Het hof begrijpt dat dit bij klager voor verwarring heeft gezorgd omdat hiermee wordt gesuggereerd dat een rechtsmiddel openstaat tegen de toewijzingsbeslissing terwijl de Advocatenwet die mogelijkheid niet biedt. Het hof acht het dan ook passend dat de deken zich daarvoor heeft geëxcuseerd jegens klager.
4.3 De ten onrechte in de toewijzingsbeslissing opgenomen rechtsmiddelenclausule stelt het bepaalde in artikel 13 lid 3 Advocatenwet niet terzijde. Dit betekent dat klager niet kan worden ontvangen in zijn beklag.
4.4 Artikel 13 lid 3 Advocatenwet biedt ook geen juridische grondslag om te vragen om een nieuwe aanwijzingsbeslissing van de deken als klager zich niet kan vinden in de werkwijze van de aangewezen advocaat (en/of de deken).
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 8 april 2025 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mr. M.S.A. van Dam en mr. J.H. Brouwer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.P.D. van Grondelle, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 4 juli 2025.