ECLI:NL:TAHVD:2025:110 Hof van Discipline 's Gravenhage 240377

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:110
Datum uitspraak: 20-06-2025
Datum publicatie: 23-06-2025
Zaaknummer(s): 240377
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft in een incassozaak niets voor zijn cliënte gedaan, is toezeggingen niet nagekomen en heeft de cliënte ten onrechte in de waan gelaten dat er een procedure zou lopen. Dit is niet de eerste keer en het hof heeft verweerder eerder nog een kans gegeven orde op zaken te stellen. Bekrachtiging beslissing raad. Schrapping.

Beslissing van 20 juni 2025
in de zaak 240377

naar aanleiding van het hoger beroep van:


verweerder

tegen:


klaagster

gemachtigde: B. Altay

1 INLEIDING

1.1 De klacht houdt in dat verweerder niets voor klaagster heeft gedaan. De raad heeft de klacht gegrond verklaard en verweerder geschrapt van het tableau. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de hem opgelegde maatregel. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom verweerder in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline
2.1 De Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) heeft in de zaak tussen klaagster en verweerder (zaaknummer: 24-317/DH/DH) een beslissing gewezen op 18 november 2024. In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schrapping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2024:188 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van verweerder tegen de beslissing is op 19 december 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad en een op 16 april 2025 ontvangen e-mail van klaagster.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 25 april 2025. Daar zijn de gemachtigde van klaagster en verweerder verschenen. Klaagster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.


3 FEITEN

3.1 Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2 Op 26 oktober 2022 heeft de gemachtigde van klaagster (hierna: klager) zich tot verweerder gewend voor bijstand ter incasso van diverse facturen aan zijn opdrachtgever. Daartoe is op 2 november 2022 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Klager heeft diezelfde dag € 2.000,- aan voorschot betaald.
3.3 Op 21 november 2022 heeft verweerder aan klager voorgesteld een vordering van € 39.708,- bij de wederpartij te zullen neerleggen, waarmee klager heeft ingestemd.
3.4 Op 2 december 2022 schreef klager aan verweerder:
“Hey [verweerder] kunnen wij een dagvaarding naar de tegenpartij sturen. Ik hoor links en rechts dat iedereen dit begint te doen. Het lijkt me verstandig om het zo snel mogelijk tot gang te brengen om eventueel nog wat uit zijn pot te kunnen pakken.”
3.5 Op 14 december 2022, 22 december 2022 en 18 januari 2023 heeft klager om de stand van zaken gevraagd.
3.6 Medio januari 2023 heeft verweerder medegedeeld dat op 7 februari 2023 een zitting zou plaatsvinden. De zitting zou vervolgens volgens verweerder zijn uitgesteld.
3.7 Op 3 februari 2023 schreef klager aan verweerder:
“[Verweerder] zoals ik net ook zei begint dit te lang te duren. Ik begrijp dat we de tegenpartij een kans geven om te reageren maar geloof niet dat ze maandag dit gaan doen. […] als ze maandag voor 12e niet reageren vraag ik je om die zaak te starten maandag al. Ik krijg het gevoel dat er via andere wegen toch geld wordt verdiend en dat ik met zero over ga blijven. Tijdens ons gesprek hadden we erover om max eind januari eventueel een uitkomst te hebben, maar tot nu toe hebben wij pas een brief gestuurd en krijg het gevoel dat we bijna gaan smeken voor een terugkoppeling van de tegenpartij. Kan je mij maandag hierover bellen?”
3.8 Op 10 maart 2023, 28 maart en 13 april 2023 schreef verweerder dat hij klager die middag zou bellen.
3.9 Op 13 april 2023 heeft klager gevraagd of er al een datum bekend was. Op 15 april 2023 heeft klager opnieuw om de stand van zaken gevraagd, omdat hij die niet heeft ontvangen van verweerder. Verweerder heeft klager diezelfde dag teruggebeld.
3.10 Op 17 april 2023 heeft klager opnieuw gevraagd of er al een datum bekend was. Verweerder heeft daarop gereageerd hem te zullen bellen.
3.11 Op 24 april 2023 heeft klager gevraagd of hij nog een bevestiging ontvangt of dat het via verweerder gaat.
3.12 Op 8 mei 2023 heeft klager gevraagd of verweerder nog een brief voor hem heeft. Verweerder heeft daarop gereageerd hem net te willen appen dat hij klager de dag erna zou bellen.
3.13 Op 31 mei 2023 schreef klager aan verweerder:
“Ik krijg steeds meer het gevoel dat ik aan de lijntje wordt gehouden en dat bepaalde handelingen pas wordt verricht nadat ik of mn vader belt. Ik wil deze week 100 procent antwoord. Als je geen zin of tijd hebt laat het me weten. Je kan mij niet wijsmaken dat 1 persoon voor de rechter krijgen 8 maanden duurt. Je gaf in januari aan dat het uiterlijk feb. geregeld zou worden in feb. geef je aan dat het maart wordt. […] Maar zoals je ook in ons eerste gesprek aangaf doe je dit niet gratis […]. Je hebt duidelijk aangegeven dat je na de betaling alles in gang zou zetten er is betaald en voor 2000 euro zijn er 2 brieven gestuurd. Dit is een groot bedrag voor mij en ik verwacht er ook wat voor.”
3.14 Daarop reageerde verweerder:
“Ik zat je de stukken op de mail doen […]. Het zijn alles behalve twee brieven”
3.15 Op 16 juni 2023 heeft klager aan verweerder laten weten dat de wederpartij failliet is verklaard.
3.16 Op 25 juli 2023 heeft klager aan verweerder gevraagd of hij nog contact heeft gehad met ‘die gasten’ of dat hij dit zelf moet doen. Daarbij heeft klager bericht verweerder de dag ervoor te hebben gebeld, maar dat hij hem niet kon bereiken. Verweerder heeft diezelfde dag teruggebeld.
3.17 Op 26 juli 2023 heeft verweerder klager gebeld.
3.18 Op 27 september 2023 heeft klager aan verweerder gevraagd of hij nog contact heeft gehad met de curator.
3.19 Op 23 oktober 2023 heeft klager voor het laatst contact gehad met verweerder, waarbij verweerder aangaf stukken te zullen sturen en dat klager op antwoord van de curator moest wachten. Verweerder heeft nadien geen stukken verstuurd aan klager.
3.20 Op 10 juli 2024 heeft verweerder zich op eigen verzoek laten schrappen van het tableau.

4 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder haar belangen niet goed te hebben behartigd, door niets in de zaak te doen en zijn beloftes niet na te komen.


5 BEOORDELING RAAD

5.1 De raad heeft overwogen dat in het dossier geen concrete inhoudelijke werkzaamheden van verweerder te zien zijn. Verweerder zegt op 21 november 2022 toe om de vordering bij de wederpartij ‘neer te leggen’, maar dat dat ook daadwerkelijk is gebeurd, blijkt niet. Onverklaarbaar is verweerders mededeling dat op 7 februari 2023 een zitting zou plaatsvinden, terwijl niet gebleken is dat er op dat moment überhaupt een dagvaarding was opgesteld. De raad is er daarom van uitgegaan dat verweerder zijn cliënte bewust onjuiste informatie heeft verstrekt over een procedure. Ook nadat klager zijn onvrede heeft geuit richting verweerder, is niet gebleken dat verweerder daadwerkelijke stappen heeft gezet om de vordering geïncasseerd te krijgen. Hij heeft het erop laten aankomen dat de wederpartij door de interventie van een derde failliet is verklaard, waardoor zijn eigen cliënte met lege handen is komen te staan. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarden integriteit en deskundigheid.
5.2 Met betrekking tot de maatregel heeft de raad overwogen dat verweerder € 2.000,- als voorschot heeft ontvangen en daarna toezeggingen heeft gedaan die hij niet is nagekomen. Van concrete inhoudelijke werkzaamheden is niet gebleken. Verweerder heeft het bovendien doen voorkomen alsof er een zitting geagendeerd was, maar van enige proceshandeling is geen sprake geweest. Klager heeft herhaaldelijk moeten vragen naar de stand van zaken, maar ook dit heeft er niet toe geleid dat verweerder actie is gaan ondernemen. Klager werd geconfronteerd met het faillissement van zijn wederpartij nog vóórdat hij de kans had gekregen om tot (gedeeltelijke) incasso van zijn vorderingen te komen. Ook heeft de raad rekening gehouden met het aanzienlijke tuchtrechtelijk verleden van verweerder, waaronder een eerder door de raad opgelegde schrapping die eveneens ziet op de zorgelijke kwaliteit van de dienstverlening, gebrek aan voortvarendheid en gebrekkige communicatie richting de cliënt (RvD Den Haag 25 mei 2020, ECLI:NL:TADRSGR:2020:89). Deze schrapping is door het Hof van Discipline verminderd tot een schorsing van 52 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk (HvD 2 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:230). Daarbij heeft het hof overwogen:
“5.7 Alles overziende kan het hof zich voorstellen dat de raad gekomen is tot de maatregel van een schrapping. Het hof komt evenwel, na weging van alle relevante omstandigheden, waarbij het hof ook het tuchtrechtelijk verleden heeft betrokken, tot een andere maatregel en wel tot een schorsing van 52 weken waarvan 13 voorwaardelijk. Daartoe is het volgende redengevend.
5.8 Uit de na de beslissing van de raad gebleken omstandigheden blijkt dat verweerder tot zelfinzicht is gekomen dat zijn handelwijze niet door de beugel kan en dat deze zaak met klager een wijze les is geweest. Verweerder heeft aan dat inzicht voor zichzelf gevolgen verbonden door contact te zoeken met een psycholoog, en een coach om zichzelf te verbeteren. Gelet op de specifieke context (de aanvankelijk vriendschappelijke relatie tussen verweerder en klager), de druk die verweerder daarin heeft gevoeld en zijn kennelijk toenmalige lastige privésituatie sluit het hof niet uit dat de schending van kernwaarde integriteit hieruit voortkomt en als, een weliswaar onvergeeflijke handelwijze, maar beperkt tot deze context moet worden gezien. De schending van deze kernwaarde komt niet terug in de eerder aan verweerder opgelegde maatregelen (twee keer een waarschuwing en twee keer een berisping). Om die reden komt het hof niet tot een schrapping maar op een langdurige onvoorwaardelijke schorsing. Het hof ziet ook aanleiding een deel van de schorsing voorwaardelijk op te leggen om daaraan de hierna te melden bijzondere voorwaarde van een coachingstraject te verbinden.”
5.3 Ook na de langdurige schorsing door het hof is aan verweerder opnieuw een (voorwaardelijke) schorsing van 13 weken opgelegd, wegens het nalaten van het voor een cliënt instellen van hoger beroep (RvD Den Haag 17 april 2023, ECLI:NL:TADRSGR:2023:74). Omdat verweerder op dat moment nog bezig was met het coachingstraject en om zijn praktijk na de langdurige schorsing weer op orde te krijgen, is destijds geen geheel onvoorwaardelijke schorsing opgelegd. Uit de nu voorliggende klacht heeft de raad echter opgemaakt dat verweerder er nog steeds niet in is geslaagd om de benodigde verbeteringsstappen te zetten. Van enig zelfinzicht, zoals hij dat bij het hof wel zou hebben getoond, is de raad niet gebleken. Zo heeft verweerder met in totaal slechts een half A4 aan tekst gereageerd op de klacht en heeft hij het ook af laten weten om ter zitting van de raad te verschijnen. De raad ziet daarom nog steeds het patroon dat verweerder onvoldoende in staat is en blijft om op degelijke wijze een praktijk te voeren, waarin hij de belangen van rechtszoekenden correct en tijdig behartigt. Verweerder heeft zich inmiddels ook, om hem moverende redenen, uitgeschreven als advocaat, zodat de raad ervan uitgaat dat hij tot diezelfde conclusie is gekomen. Om aan de uitschrijving als advocaat het vrijblijvende karakter te ontnemen acht de raad het nodig om aan verweerder de maatregel van schrapping op te leggen.

6 BEROEPSGRONDEN VERWEERDER

Verweerder heeft aangevoerd dat hij de wijze waarop met klager is gecommuniceerd ten zeerste betreurt, maar dat de raad ten onrechte concludeert dat van zelfinzicht geen sprake is. Deze conclusie is ook moeilijk te rijmen met de daarnaast door de raad verbonden conclusie aan verweerders uitschrijving als advocaat. Ook meent verweerder dat de opgelegde maatregel te zwaar is, gelet op het hem gemaakte verwijt. Er is wel sprake van zelfinzicht aldus verweerder.


7 BEOORDELING HOF

7.1 Verweerder heeft alleen beroep ingesteld tegen de aan hem opgelegde maatregel van schrapping. Ter zitting bij het hof heeft verweerder toegelicht dat zijn bezwaar tegen de beslissing van de raad er voornamelijk op ziet dat hem gebrek aan zelfinzicht wordt verweten. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij zich vrijwillig heeft uitgeschreven, juist omdat zijn privéproblemen hem boven het hoofd groeiden en zijn zakelijk functioneren belemmerden. Om die reden heeft verweerder moeite met de overweging van de raad dat hij geen zelfinzicht heeft getoond. Het hof kan zich dat voorstellen, maar begrijpt ook de overweging van de raad, nu verweerder zich niet toetsbaar heeft opgesteld door in het kader van het dekenonderzoek nauwelijks te reageren op de klacht van klaagster en ter zitting bij de raad - zonder voorafgaand bericht - niet te verschijnen.

7.2 Wat er verder zij van het door verweerder gestelde zelfinzicht, ook het hof ziet op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere maatregel te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de raad en neemt die over. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerder de uit de kernwaarden integriteit en deskundigheid voortvloeiende normen heeft geschonden. Niet alleen heeft verweerder helemaal niets voor klaagster gedaan, maar hij heeft klaagster ook actief op een dwaalspoor gezet door klaagster in de waan te laten dat een zitting zou zijn gepland. Het is niet de eerste keer dat verweerder dat tegenover cliënten heeft gedaan. In 2020 heeft het hof verweerder nog de kans gegeven om met hulp van deskundigen orde op zaken te stellen en zijn praktijkvoering te verbeteren. Dat blijkt niet gelukt te zijn. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd biedt het hof geen aanknopingspunt om te volstaan met minder dan de zwaarste maatregel. Verweerder heeft door zijn handelwijze in ernstige mate het vertrouwen in de advocatuur geschonden. Voor hem is in de beroepsgroep dan ook niet langer een plek.

7.3 Het hof verwerpt de beroepsgrond van verweerder en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.


8 PROCESKOSTEN

8.1 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 50,- kosten van klaagster (forfaitair);
b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 1.000,- kosten van de Staat.

8.2 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 50,- aan kosten van klaagster binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

8.3 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


9 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1 bekrachtigt de beslissing van 18 november 2024 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 24-317/DH/DH voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof;

9.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
9.3 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is genomen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B.J.R. van Tongeren, R. Verkijk,
P.J.G. van den Boom en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 20 juni 2025.