ECLI:NL:TAHVD:2025:11 Hof van Discipline 's Gravenhage 240156

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2025:11
Datum uitspraak: 17-01-2025
Datum publicatie: 21-01-2025
Zaaknummer(s): 240156
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder is in gebreke gebleven met het tijdig en naar behoren voldoen aan redelijke verzoeken van de deken met betrekking tot het aanleveren van financiële gegevens en een toelichting daarop. De raad heeft verweerder hiervoor een schorsing van 26 weken opgelegd. Het hof oordeelt dat verweerder – terwijl hij reeds door de tuchtrechter op de onjuistheid van zijn handelen was gewezen – wederom de deken structureel en op ernstige wijze in zijn toezichthoudende taak heeft gefrustreerd. Dat verweerder ook in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit heeft gehandeld door onbetrouwbare dan wel onjuiste cijfers aan te leveren, is onvoldoende komen vast te staan. Het hof legt verweerder – mede gelet op zijn tuchtrechtelijk verleden – een schorsing op van 26 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk met een bijzondere voorwaarde.


Beslissing van 17 januari 2025
in de zaak 240156

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

de deken

tegen:


verweerder

1 INLEIDING

1.1 Het gaat in deze tuchtzaak over het door verweerder in gebreke blijven met het tijdig en naar behoren voldoen aan redelijke verzoeken van de deken met betrekking tot het aanleveren van financiële gegevens en een toelichting daarop. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft verweerder hiervoor een schorsing van 26 weken opgelegd. De deken en verweerder komen wederzijds op tegen deze beslissing van de raad. Het hof oordeelt dat verweerder – terwijl hij reeds door de tuchtrechter op de onjuistheid van zijn handelen was gewezen – wederom de deken structureel en op ernstige wijze in zijn toezichthoudende taak heeft gefrustreerd. Dat verweerder ook in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit heeft gehandeld door onbetrouwbare dan wel onjuiste cijfers aan te leveren, is onvoldoende komen vast te staan. Het hof legt verweerder – mede gelet op zijn tuchtrechtelijk verleden – een schorsing op van 26 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk met een bijzondere voorwaarde.

1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom de deken en verweerder in beroep zijn gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.


2 DE PROCEDURE

Bij de raad van discipline

2.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 6 mei 2024 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 24-128/DB/LI/D). In deze beslissing is het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken opgelegd. Daarbij heeft de raad geoordeeld dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van de beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen, verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd en de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:60 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

Bij het hof van discipline

2.3 Het beroepschrift van de deken tegen de beslissing van de raad is op 17 mei 2024 ontvangen door de griffie van het hof. Het beroepschrift van verweerder is op 5 juni 2024 ontvangen door de griffie van het hof.

2.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerder;
- het verweerschrift van de deken;
- een e-mail van 16 september 2024 van de deken met producties 10 tot en met 14;
- een e-mail van 20 september 2024 van verweerder met producties 1 tot en met 6;
- een e-mail van 23 september 2024 van verweerder met één productie.

2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 27 september 2024. Daar zijn de deken, vergezeld door de adjunct-secretaris van de orde Limburg, alsmede verweerder en zijn gemachtigde verschenen. De deken en verweerder hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Op 29 september 2022 heeft de deken tegen verweerder een eerder dekenbezwaar (hierna mede: het eerste dekenbezwaar) ingediend. De raad heeft bij beslissing van 6 maart 2023 (kenmerk 22/776/DB/LI/D) geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig had veronachtzaamd, niet dan wel op gebrekkige wijze zijn medewerking had verleend aan het dekentoezicht, onzorgvuldig had gehandeld doordat bij hem in behandeling zijnde dossiers toegankelijk waren voor een niet-geheimhouder en in meerdere dossiers de dossieropbouw en dus de kwaliteit van de dienstverlening ondermaats waren gebleken. De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verweerder een schorsing voor de duur van twaalf weken, waarvan acht weken voorwaardelijk, opgelegd. Deze uitspraak is gepubliceerd op Tuchtrecht.nl onder nummer ECLI:NL:TADRSHE:2023:27.

3.3 Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het hof heeft bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) de beslissing van de raad bekrachtigd en bepaald dat het onvoorwaardelijk deel van de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 8 april 2024. De beslissing is gepubliceerd op Tuchtrecht.nl onder nummer ECLI:NL:TAHVD:2024:75. Het hof heeft onder meer geoordeeld:

“7.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden 1 tot en met 6 van verweerder falen. Vast staat dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de zorg voor zijn cliënt in de alimentatieprocedure, alleen al door het verzoek nihilstelling niet deugdelijk te onderbouwen. Ook de overige door de raad genoemde punten worden door het hof onderschreven. Verweerder heeft voorts niet – tijdig en volledig – voldaan aan de verzoeken van de deken in vervolg op het kantoorbezoek, wat hem eveneens zwaar kan worden aangerekend.

7.10 De opstelling van verweerder, zowel in de aanloop naar het dekenbezwaar als nadien, baart het hof ernstig zorgen. Het hof ziet in de houding van verweerder niet alleen een ontbreken van ieder (eigen of gevraagd) initiatief om zijn zaken op orde te brengen en te houden, maar ook een duidelijk gebrek aan reflectie op zijn handelen. Zowel in het beroepschrift als ter zitting overheerst het beroep van verweerder op zijn moeilijke persoonlijke omstandigheden en is een professionele benadering van hetgeen in verweerders praktijk niet goed is gegaan ver te zoeken. Voor zover verweerder al erkent dat zaken niet goed gegaan zijn, bagatelliseert hij ze. Daar komt nog bij dat verweerder er ook in beroep geen blijk van heeft gegeven inmiddels bekend te zijn met de toezichthoudende rol van de deken en diens bevoegdheden om toezicht uit te oefenen en met de verplichting van verweerder om daaraan medewerking te verlenen.

7.11 Het hof ziet op grond van het voorgaande geen reden om de door de raad opgelegde maatregel te matigen.(…)”

3.4 Op 27 september 2023 heeft verweerder, ná het verstrijken van de daarvoor geldende termijn, de kengetallen over het boekjaar 2022 aan de deken gestuurd. Verweerder heeft eveneens een kale balans en resultatenrekening (zonder toelichting) over de boekjaren 2020 en 2021 aan de deken toegestuurd. Op 12 december 2023 heeft de deken aan verweerder een e-mail gestuurd naar aanleiding van de analyse van de jaarrekeningen 2020, 2021, kengetallen 2022 en de mededelingen gedaan ter zitting van de raad van 16 januari 2023 en de daaruit door de deken getrokken conclusie dat geen sprake was van een duidelijk en betrouwbaar beeld van de financiële positie van verweerders kantoor. In dat kader heeft de deken het volgende aan verweerder medegedeeld:

“(…) In verband hiermee verzoek ik u om binnen 30 dagen na heden aan mij te doen toekomen:
- een jaarrekening over de jaren 2019, 2020, 2021 en 2022 die voorzien is van een toelichting;
- een schriftelijke uitleg hoe het komt dat er drie jaar op rij geen debiteuren en crediteuren in de
balans staan;
- de bankafschriften waaruit blijkt wat het banksaldo is ultimo 2019, 2020, 2021 en 2022, zodat de
aansluiting gemaakt kan worden met de stand liquide middelen in de jaarrekening;
- schriftelijke stukken of toelichting omtrent de gestelde betalingsregeling met de belastingdienst
over de btw-afdracht.(…)”

3.5 Op 13 december 2023 heeft verweerder de deken verzocht om een kopie van de reeds door hem ingediende kengetallen aan hem toe te sturen, hetgeen de deken op 14 december 2023 heeft gedaan. Vanwege het (ongebruikt) verstrijken van de gestelde termijn heeft de deken op 23 januari 2024 aan verweerder een rappel gestuurd en verweerder verzocht om de gevraagde informatie en stukken alsnog binnen acht dagen aan te leveren. Op 6 februari 2024 heeft de deken een tweede rappel gestuurd en een dekenbezwaar aangezegd.

3.6 Op 13 februari 2024 heeft verweerder de deken bericht dat hij al meer dan een week ziek was en dat hij de gegevens zo spoedig mogelijk zou aanleveren.

3.7 Op 18 februari 2024 heeft verweerder jaaroverzichten van de ING bank betreffende de saldi op de bankrekeningen van Advocatenkantoor V per ultimo 2019, 2020, 2021 en 2022 aan de deken toegestuurd.

3.8 Op 20 februari 2024 heeft de deken tegen verweerder (wederom) een dekenbezwaar (hierna: het tweede dekenbezwaar) ingediend.

3.9 Op 22 februari 2024 heeft verweerder bij de deken een bezwaarschrift (het hof begrijpt: op basis van de Awb) ingediend tegen het verzoek van de deken van medio 2023 tot het indienen van de kengetallen over het boekjaar 2022. Verweerder heeft in het bezwaarschrift aangevoerd dat de juridische basis voor het opvragen van kengetallen ontbreekt, dat het verzoek van de deken buitenproportioneel is en in strijd is met het recht op privacy.

3.10 Op 25 februari 2024 heeft verweerder jaarrekeningen, voorzien van een toelichting, over de boekjaren 2019 en 2020 aan de deken toegestuurd.

3.11 Op 26 februari 2024 heeft verweerder jaarrekeningen, voorzien van een toelichting, over de boekjaren 2019, 2020 en 2021 aan de deken toegestuurd.

3.12 Op 29 februari 2024 heeft verweerder jaarrekeningen, voorzien van een toelichting, over de boekjaren 2019, 2020, 2021 en een concept 2022 aan de deken toegestuurd.

3.13 Bij beslissing van 6 maart 2024 heeft de deken het hiervoor in 3.9 genoemde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

3.14 De door verweerder ingeschakelde accountant, tevens broer van verweerder, heeft bij e-mail van 24 maart 2024 aan verweerder medegedeeld:

“(…) De aangeleverde kengetallen hebben we in het verleden in concept gedaan en dit is m.i. ook toegestaan omdat je die mogelijkheid bij het aanbieden kunt aangeven. Dit i.v.m. het later uitwerken van de IB aangifte. Om de beantwoording van de vragen van de orde te vergemakkelijken hebben we alsnog een nadere toelichting bij de jaarrekening opgesteld. Enkel 2022 is, vanwege de status van de IB aangifte over dat jaar (binnen de daarvoor gestelde termijn van uitstel) nog in concept. Zodra we afgestemd hebben over deze aangifte, zullen we deze indienen en de cijfers definitief maken. (…)”

3.15 De raad heeft bij beslissing van 2 april 2024 (24-177/DB/OB/D) het verzoek van de deken op grond van artikel 60ab Advocatenwet toegewezen en verweerder met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van zijn praktijk. De uitspraak is gepubliceerd op Tuchtrecht.nl onder nummer ECLI:NL:TADRSHE:2024:49. Bij beslissing van 5 augustus 2024 (240145) heeft het hof deze uitspraak voor zover het de onmiddellijke schorsing in de uitoefening van de praktijk betreft gehandhaafd. De uitspraak is gepubliceerd op Tuchtrecht.nl nummer ECLI:NL:TAHVD:2024:236. Het verzoek tot opheffing van de schorsing is bij beslissing van de raad van 5 november 2024 afgewezen. De uitspraak is gepubliceerd op Tuchtrecht.nl nummer ECLI:NL:TADRSHE:2024:154.

4 DEKENBEZWAAR

Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
1. heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 29 door niet dan wel op gebrekkige wijze zijn medewerking te verlenen aan het dekentoezicht op de financiële houdbaarheid van verweerders praktijk;
2. heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit, nu de door verweerder aangeleverde cijfers onbetrouwbaar c.q. onjuist zijn, waardoor de deken op het verkeerde been is gezet en in het ongewisse is gelaten voor wat betreft de werkelijke toestand van verweerders praktijk.

5 OMVANG HOGER BEROEP

Zowel de deken als verweerder zijn in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de raad van 6 mei 2024. De deken heeft bezwaren gericht tegen de hoogte van de maatregel. Verweerder heeft 13 grieven tegen de uitspraak aangevoerd. Deze grieven richten zich zowel tegen de inhoudelijke beoordeling als tegen de opgelegde maatregel. De grieven zullen in het navolgende per onderwerp worden besproken.

6 BEOORDELING RAAD

6.1 De raad heeft – na uiteenzetting van de uitgangspunten – het volgende overwogen over het dekenbezwaar en de opgelegde maatregel.

6.2 De raad heeft geoordeeld dat uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder bij herhaling niet (tijdig) heeft voldaan aan verzoeken van de deken tot het verstrekken van informatie. Wat verweerder in zijn verweer heeft aangevoerd, geeft blijk van een onjuiste opvatting over de toezichthoudende rol van de deken, diens bevoegdheden om toezicht uit te oefenen en van de verplichting van verweerder om daar medewerking aan te verlenen, aldus de raad. Een advocaat is op grond van gedragsregel 29 jo. artikel 5:20 Awb verplicht om de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen (HvD 21 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:145). Een deken is op grond van het bepaalde in artikel 45a Advocatenwet bevoegd om aan advocaten een informatieverzoek om financiële kengetallen van het kantoor te doen. Om zijn taak als toezichthouder te kunnen uitoefenen, heeft de deken de beschikking over de instrumenten die Titel 5.2 van de Awb biedt. De uitvraag van kengetallen betreft een redelijk verzoek dan wel vordering om inlichtingen in het kader van de toezichthoudende taak van de deken, waaraan een advocaat behoort te voldoen. (HVD 15 november 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:214). Een advocaat is voorts, gelet op de administratieplicht uit artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda, verplicht om binnen zes maanden na afloop van een boekjaar een jaarrekening of balans en staat van baten en lasten vast te stellen. Volgens de raad is gebleken dat verweerder ondanks de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling wegens het – onder meer – niet meewerken aan het dekentoezicht en ondanks de herhaalde verzoeken van de deken in gebreke is gebleven met het tijdig en naar behoren voldoen aan de redelijke verzoeken van de deken. Verweerder heeft de deken, aldus de raad, nog altijd niet in staat gesteld om een duidelijk en betrouwbaar beeld van de financiële positie van verweerders kantoor vast te stellen. De door verweerder aangeleverde stukken vertonen onderlinge tegenstrijdigheden en verweerder laat onduidelijkheid bestaan over de status van de stukken (concept/definitief).

6.3 Volgens de raad heeft verweerder de deken door zijn handelen en nalaten structureel en op ernstige wijze in zijn toezichthoudende taak gefrustreerd (gedragsregel 29) en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarnaast heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 6.5 Voda en met de kernwaarden deskundigheid en (financiële) integriteit (artikel 10a Advocatenwet).

Maatregel

6.4 De raad heeft geoordeeld dat verweerder niet alleen de deken ernstig heeft belemmerd in de uitvoering van zijn taak als toezichthouder, maar dat hij bovendien met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad en heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden en met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Volgens de raad rechtvaardigen de gegrond bevonden bezwaren als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige dekenbezwaar staat echter niet op zichzelf. Ook het dekenbezwaar dat gegrond werd bevonden bij beslissing (kenmerk 22-776/DB/LI/D) van de raad van 6 maart 2023, welke beslissing het Hof van Discipline bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) heeft bekrachtigd, had betrekking op het niet aanleveren van gevraagde bescheiden en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak.

6.5 De raad heeft daarnaast opgemerkt dat het - na bestudering van het dossier en gelet op hetgeen de deken en verweerder ter zitting naar voren hebben gebracht – een patroon ziet in het door verweerder gedemonstreerde gedrag van het niet, althans niet volledig en tijdig, gevolg geven aan verzoeken van de deken om informatie. De raad heeft daarbij aangegeven dat de raad zorgen heeft over verweerders praktijkvoering en betrekt daarbij dat verweerder er niet alleen stelselmatig blijk van geeft zich onvoldoende bewust te zijn van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken, maar zich ook onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die met deze regelgeving worden gediend. Volgens de raad heeft verweerder er daarnaast op de zitting geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet, aldus de raad. De raad heeft op grond van het voorgaande geoordeeld dat een schorsing voor de duur van 26 weken passend en geboden is.

7 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER

Wederzijdse beroepsgronden en verweren van verweerder en de deken per onderwerp

- het niet dan wel op gebrekkige wijze medewerking verlenen aan het dekentoezicht op de financiële houdbaarheid van verweerders praktijk

7.1 Verweerder heeft zich in het beroepschrift op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van het frustreren van het dekentoezicht. Voor zover er te laat gegevens zijn aangeleverd, ligt dit gedeeltelijk bij de accountant. Daarnaast was er sprake van bijzondere (persoonlijke) omstandigheden (verweerder nam teveel hooi op zijn vork, had burn-out klachten en te maken met indringende life-events). Verweerder geeft toe dat hij wellicht eerder uitstel had moeten vragen en daarvoor biedt hij zijn excuses aan. Dat de deken hierover niet eerst in gesprek is gegaan, maar gelijk een nieuw dekenbezwaar heeft ingediend, had verweerder echter niet verwacht. Verweerder betwist daarnaast dat er sprake is van structureel handelen. De kengetallen zijn wel degelijk elk jaar ingeleverd. Ook heeft verweerder naar zijn zeggen altijd voldaan aan de verplichtingen uit
artikel 6.5 Voda. De cijfers zijn altijd te kennen geweest uit het boekhoud- en tijdschrijfsysteem Urios

7.2 De deken heeft hiertegenover aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van het frustreren van het dekentoezicht door verweerder. Volgens de deken is er sprake van een patroon in het gedrag van verweerder. Er wordt ook nu nog niet (volledig en tijdig) voldaan aan verzoeken van de deken om informatie (recent nog het indienen van de CCV opgave 2023 en het niet meewerken aan de vervolgafspraak in het kader van de 60ab schorsing). Dat verweerder nu ineens principieel bezwaar maakt tegen het opvragen door de deken van de kengetallen (hetgeen heeft geleid tot een procedure bij de rechtbank), wijst er volgens de deken des te meer op dat verweerder zich niet wil onderwerpen aan dekentoezicht.

- handelen in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit (aanlevering van onbetrouwbare c.q. onjuiste cijfers)

7.3 Verweerder heeft betwist dat hij onbetrouwbare dan wel onjuiste cijfers heeft aangeleverd. Als er al sprake is van verschillen, dan zijn deze minimaal en komt dit door de koppeling van het boekhoudprogramma en de bankgegevens. Bovendien heeft verweerder de boekhouding uitbesteed aan zijn accountant en kunnen eventuele fouten hem niet persoonlijk worden verweten. Volgens verweerder heeft de deken onvoldoende duidelijk aangegeven waar de verschillen zitten in de financiële stukken. Verweerder kan zich er op deze manier niet tegen verweren. Daarnaast is van belang dat, voor zover er sprake was van verschillen in de jaarrekening, deze zijn aangepast door de accountant en verbeterd. In de jaarrekening van 2022 stond nog dat het in concept was omdat dat er standaard in staat en het nog niet naar de Belastingdienst was opgestuurd. Bovendien is een eenmanszaak volgens verweerder niet verplicht een jaarrekening met toelichting op te stellen. Verweerder heeft hier onverplicht aan voldaan.

7.4 Ook heeft verweerder in dit kader aangevoerd dat de onderhavige periode de coronajaren betrof. Dit heeft invloed gehad op het werkzame leven van verweerder en zijn werk bemoeilijkt. Met deze omstandigheden moet rekening worden gehouden. Zonder de coronabeperkingen zou er veel meer tijd zijn geweest om de zaken op orde te brengen en was deze discussie er niet geweest, aldus verweerder.

7.5 De deken heeft zich hiertegenover op het standpunt gesteld dat de verschillen in de opgemaakte jaarstukken evident en in één oogopslag kenbaar zijn. Het enige bedrag dat overeenstemt in de verschillende versies is de in dat jaar in totaal gerealiseerde omzet. Volgens de deken verschillen de opbouw van de jaarrekeningen, de opgenomen posten en totalen van de balans en winst en verliesrekening over 2020 en 2021. Ook komen de ingevulde financiële kengetallen over 2021 in de uitvraag 2022-2021 niet overeen met één van de gepresenteerde jaarrekeningen over 2021. Daarnaast komt hetgeen in de kengetallenuitvraag van 2022-2021 is ingevuld onder het jaar 2022 niet overeen met de overgelegde jaarrekening 2022. Door deze verschillen in de cijfers van verweerder is er geen zicht op de daadwerkelijke (financiële) toestand van de praktijk.

7.6 Voor zover verweerder heeft aangevoerd dat er “verbeteringen” zijn aangebracht, zijn deze volgens de deken onduidelijk. De verklaringen van verweerder hierover zijn ook tegenstrijdig. Bovendien komt het de deken ongeloofwaardig voor dat de jaarrekeningen zijn verbeterd, aangezien dan in ieder geval de totalen in overeenstemming hadden moeten zijn, hetgeen niet het geval is. Toen de deken op 12 december 2023 nadere informatie had opgevraagd, kreeg hij in reactie daarop geheel andere stukken. Het beroep van verweerder op corona gaat volgens de deken niet op, omdat op het moment dat de stukken eind 2022/begin 2023 werden opgemaakt de meeste beperkingen al voorbij waren. Volgens de deken heeft verweerder niet voldaan aan 6.5 Voda en heeft hij gehandeld in strijd met de kernwaarden deskundigheid (naleven/kenbaarheid regelgeving) en (financiële) integriteit.

- maatregel
7.7 Verweerder heeft in het kader van de opgelegde maatregel betwist dat hij geen inzicht heeft getoond in zijn handelen en dat hij de ernst van de situatie niet inziet. Hij heeft aangevoerd dat hij de stukken wel wilde aanleveren, maar dat het door omstandigheden buiten hem om niet is gelukt. Hiervoor neemt hij zijn verantwoordelijkheid, aldus verweerder. Volgens verweerder staat het hem vrij om kritisch te zijn ten opzichte van de bevoegdheid van de deken om bepaalde stukken op te vragen (tegen de achtergrond van jurisprudentie en het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens). Dit maakt nog niet dat daarmee sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Er zijn ook anderen die de kritische visie van verweerder delen.

7.8 De opgelegde (onvoorwaardelijke) schorsing van 26 weken is volgens verweerder niet terecht. Sinds 2008 is hij nooit tuchtrechtelijk gesanctioneerd. In de onderhavige periode is het mis gegaan vanwege persoonlijke omstandigheden. Daar dient rekening mee te worden gehouden. Volgens verweerder is hij herstellende van een burn-out en staat hij inmiddels weer open voor verbetering en coaching.

7.9 De deken heeft eveneens een beroepsgrond gericht tegen de hoogte van de door de raad opgelegde maatregel. Volgens de deken rechtvaardigt het handelen van verweerder in deze kwestie - in combinatie met eerdere en latere zaken - een schrapping van het tableau. Volgens de deken is het onverantwoord om cliënten nog te laten aanbellen bij verweerder. Het ontbreekt in de praktijk van verweerder aan een minimum van professionaliteit en verweerder heeft de deken ernstig belemmerd in de uitvoering van zijn taak als toezichthouder, het vertrouwen in de advocatuur geschaad en gehandeld in strijd met de kernwaarden deskundigheid en financiële integriteit, aldus de deken. Bovendien is verweerder volgens de deken ook na de uitspraak van de raad in deze zaak doorgegaan met het belemmeren van de deken in zijn toezichthoudende taak. Niet alleen heeft hij de op 1 februari 2024 opgevraagde opgave CCV niet verstrekt en heeft hij aangestuurd op een last onder dwangsom en een procedure bij de bestuursrechter, maar daarnaast heeft hij wederom niet willen meewerken aan een kantoorbezoek. Uit deze gedragingen volgt dat verweerder zich blijft onttrekken aan het dekentoezicht. Deze gedragingen hebben dan ook wederom geleid tot een nieuw dekenbezwaar (het derde dekenbezwaar).

8 BEOORDELING HOF

Feiten

8.1 Aan de beroepsgrond (grief 11) van verweerder dat de feitenvaststelling door de raad feiten bevat die niet relevant zijn voor de beoordeling, is het hof met de zelfstandige feitenvaststelling tegemoet gekomen.

Maatstaf

8.2 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Overwegingen hof

- nieuwe bezwaren

8.3 Voor zover de deken in hoger beroep nieuwe bezwaren heeft aangevoerd, gaat het hof daaraan voorbij omdat daarvoor in hoger beroep geen plaats is.

- het niet dan wel op gebrekkige wijze medewerking verlenen aan het dekentoezicht op de financiële houdbaarheid van verweerders praktijk

8.4 Het hof stelt voorop dat een advocaat op grond van gedragsregel 29 jo artikel 5:20 Awb verplicht is om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen (HvD 30 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:145). Een deken is op grond van het bepaalde in artikel 45a Advocatenwet bevoegd om aan advocaten een informatieverzoek om financiële kengetallen van het kantoor te doen. Om zijn taak als toezichthouder te kunnen uitoefenen, heeft de deken de beschikking over de instrumenten die Titel 5.2 van de Awb biedt. De uitvraag van kengetallen betreft een redelijk verzoek dan wel vordering om inlichtingen in het kader van de toezichthoudende taak van de deken, waaraan een advocaat behoort te voldoen. (HVD 15 november 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:214). Een advocaat is voorts, gelet op de administratieplicht uit artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda, verplicht om binnen zes maanden na afloop van een boekjaar een jaarrekening of balans en staat van baten en lasten vast te stellen.

8.5 De raad heeft in zijn beslissing op het eerste dekenbezwaar van 6 maart 2023 (welke beslissing op 15 maart 2024 door het hof is bekrachtigd) reeds geoordeeld dat verweerder op grond van artikel 46 Advocatenwet (en gedragsregel 29) onverkort aan het verzoek van de deken om (financiële) bescheiden te ontvangen had moeten voldoen, omdat de deken bevoegd was om de financiële bescheiden op te vragen en deze uitvraag naar het oordeel van de raad ook redelijk was. Door dat na te laten heeft verweerder het toezicht van de deken belemmerd. Gelet op deze uitspraak van de raad is het hof van oordeel dat toen de deken op 12 december 2023 een e-mail naar verweerder stuurde naar aanleiding van de analyse van de jaarrekeningen 2020, 2021 en de kengetallen van 2022 met de mededeling dat uit de ter inzage verkregen informatie geen duidelijk/betrouwbaar beeld over de financiële positie kon worden verkregen en dat verweerder nadere stukken diende aan te leveren, het op de weg van verweerder had gelegen om daaraan onverkort te voldoen, en indien dit niet mogelijk zou zijn duidelijk met de deken te communiceren op welke termijn hij daar wel aan zou kunnen voldoen. Verweerder had op grond van de eerdere uitspraak van de raad het belang om volledige medewerking te verlenen aan het toezicht van de deken kunnen en moeten begrijpen.

8.6 Uit de aan het hof overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is echter gebleken dat verweerder wederom niet tijdig heeft voldaan aan de verzoeken van de deken tot het verstrekken van informatie. De deken heeft, na zijn initiële verzoek om aanvullende informatie en stukken van 12 december 2023, zowel op 23 januari 2024 als op 6 februari 2024 een herinnering aan verweerder moeten sturen. Op 18 februari 2024 heeft verweerder voor het eerst informatie verstrekt, die evenwel slechts van beperkte aard was. Pas na het indienen van het tweede dekenbezwaar op 20 februari 2024 zijn vervolgens op 25, 26 en 29 februari 2024 de overige stukken verstrekt. Dit betekent dat eerst ruim twee en een halve maand later de gevraagde informatie is verstrekt. Ook als de accountant van verweerder – zoals door hem is aangevoerd – enige tijd nodig heeft gehad om de opgevraagde stukken te kunnen aanleveren, neemt dat niet weg dat het op de weg van verweerder had gelegen – nu de urgentie uit de correspondentie van de deken genoegzaam was gebleken - om van meet af aan duidelijk en onverkort met de deken te communiceren dat de accountant nog met het opstellen van de stukken bezig was en op welke termijn de stukken gereed zouden zijn. De enkele mededeling in de e-mail van verweerder van 13 december 2023 dat hij een en ander zou oppakken, na het initiële verzoek om aanvullende informatie, is daarvoor onvoldoende. Het had in elk geval op de weg van verweerder gelegen om na de eerste herinnering op 23 januari 2024 contact met de deken op te nemen en in overleg te treden wanneer aan het verzoek van de deken zou worden voldaan.

8.7 Met het voorgaande handelen heeft verweerder – terwijl hij reeds door de tuchtrechter op de onjuistheid van zijn handelen was gewezen – wederom de deken structureel en op ernstige wijze in zijn toezichthoudende taak gefrustreerd. Dit klachtonderdeel is gegrond.

- handelen in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit (aanlevering van onbetrouwbare c.q. onjuiste cijfers)

8.8 Het hof is van oordeel dat het op de weg van de deken had gelegen – gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder – om met stukken en een toelichting te onderbouwen op grond waarvan hij meent dat de door verweerder ingediende stukken onbetrouwbare dan wel onjuiste cijfers bevatten. De deken heeft, ondanks hetgeen hij heeft aangevoerd in de gedingstukken en ter zitting van het hof - in het licht van de herhaalde betwistingen zijdens verweerder en zijn accountant - niet voldoende onderbouwd wat de verschillen zijn, waar de financiële gegevens niet aansluiten en wat dat aan het licht brengt. Dat geldt ook voor de verwijzing naar gegevens uit andere procedures. Voor het hof is daarmee onvoldoende concreet inzichtelijk geworden dat sprake is van afwijkingen waaruit door de deken de conclusie kon worden getrokken dat een duidelijk en betrouwbaar beeld van de financiële positie van verweerders kantoor ontbrak. Het hof beschikt over te weinig materiaal en onvoldoende toelichting om dit vast te kunnen stellen, temeer omdat verweerder en de deken op de zitting hebben aangevoerd dat de oude kengetallen niet door de deken worden bewaard, maar op grond van de AVG worden verwijderd. Naar het oordeel van het hof is dit klachtonderdeel ongegrond.


Maatregel

8.9 Verweerder heeft (wederom) de deken ernstig belemmerd in de uitvoering van zijn taak als toezichthouder. Het enkele feit dat verweerder nog altijd niet onverkort zijn medewerking heeft verleend, is naar het oordeel van het hof als zodanig al een reden voor een zware tuchtrechtelijke maatregel.

8.10 Het hof heeft daarbij meegewogen dat de onderhavige klachtzaak niet op zichzelf staat. In het algemeen bestaat er reeds enige tijd een verontrustend beeld bij de kwaliteit van de praktijkvoering van verweerder, hetgeen wordt versterkt door zijn gebrekkige medewerking aan het toezicht door de deken. Aan verweerder is naar aanleiding van het eerste dekenbezwaar door de raad bij beslissing van 6 maart 2023 (22-776/DB/LI/D), welke beslissing is bekrachtigd door het hof op 15 maart 2024 (230092D) een maatregel opgelegd van schorsing voor de duur van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft de raad bij beslissing van 2 april 2024 (24-177/DB/OB/D) het verzoek van de deken op grond van artikel 60ab Advocatenwet toegewezen en verweerder met onmiddellijke ingang geschorst in de uitoefening van zijn praktijk. Bij beslissing van 5 augustus 2024 (240145) heeft het hof deze uitspraak voor zover het de onmiddellijke schorsing in de uitoefening van de praktijk betreft gehandhaafd. Bij beslissing van 24 juni 2024 (24-048/DB/LI) heeft de raad in een zaak waarin over de dienstverlening door verweerder werd geklaagd, de maatregel van schrapping opgelegd. In het appel van deze zaak (240207) zal door het hof vandaag eveneens uitspraak worden gedaan, waarbij de opgelegde schrapping zal worden omgezet naar een schorsing van 16 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

8.11 Verweerder is zich nog steeds niet voldoende bewust van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken en de belangen die met deze regelgeving worden gediend. Het hof is met de raad van oordeel dat een forse maatregel op zijn plaats is. Omdat echter niet is komen vast te staan dat verweerder ook heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit en onjuiste of onbetrouwbare cijfers heeft aangeleverd, acht het hof – anders dan de raad – weliswaar een schorsing van 26 weken aangewezen, maar dan deels voorwaardelijk. Van de 26 weken worden 13 weken voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaar, als stok achter deur.

8.12 Het hof heeft hierbij eveneens meegewogen dat verweerder heeft aangegeven dat hij met name in de coronaperiode vanwege (persoonlijke) omstandigheden een moeilijke periode heeft gehad, dat hij herstellende is van een burn-out en hij inmiddels weer open staat voor verbetering en coaching. Mede gelet op de ook bij het hof gerezen twijfels over de geschiktheid van verweerder zal het hof, net als in zaak 240207, waarin het hof eveneens vandaag uitspraak doet, aan de maatregel de bijzondere voorwaarde van een op kosten van verweerder te volgen coachingstraject verbinden. De coaching in deze zaak zal betrekking moeten hebben op de financiële inrichting van de praktijk en de prioritering daarbij.

8.13 Het hof zal de volgende bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de schorsing verbinden:
1. Verweerder dient voorafgaand aan de coaching een plan van aanpak van een door de deken goedgekeurde coach ter goedkeuring aan de deken voor te leggen, waarbij als ingangsdatum van de coaching geldt de dag nadat het onvoorwaardelijke deel van de schorsing eindigt;
2. Uit dat plan van aanpak moet volgen dat verweerder gedurende de gehele proeftijd een coachingstraject doorloopt; ook dient daarin te worden opgenomen op welke wijze verweerder de deken over het verloop van de coaching en het eindresultaat op de hoogte stelt.
3. Verweerder dient dit coachingstraject te volgen en te voltooien.

Proceskosten

8.14 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:

a) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 1.000,- kosten van de Staat.

8.15 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


9 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

9.1 vernietigt de beslissing van 6 mei 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-128/DB/LI/D, voor zover daarin klachtonderdeel 2 gegrond is verklaard en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

9.2 verklaart klachtonderdeel 2 alsnog ongegrond;

9.3 legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken, waarvan 13 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met ingang vanaf de datum van deze beslissing;

9.4 stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet;

9.5 stelt als bijzondere voorwaarde de voorwaarde als geformuleerd onder 8.13 van deze beslissing;

9.6 bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een van de genoemde voorwaarden niet heeft nageleefd;

9.7 bepaalt dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 17 februari 2025, met dien verstande dat:
- deze schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat;

- deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

9.8 bekrachtigt de beslissing van 6 mei 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-128/DB/LI/D, voor het overige;

9.9 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.


Deze beslissing is genomen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. mrs. T.H. Tanja-van den Broek, P. Fortuin, J.H. Brouwer en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 17 januari 2025.