ECLI:NL:TAHVD:2025:106 Hof van Discipline 's Gravenhage 240227
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:106 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-06-2025 |
Datum publicatie: | 12-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 240227 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klager klaagt dat zijn advocaat hem bij het eerste gesprek (en ook later niet) heeft medegedeeld dat hij vervroegd met pensioen ging. De raad van discipline heeft zijn klacht ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline bekrachtigt deze beslissing. |
Beslissing van 10 juni 2025
in de zaak 240227
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 INLEIDING
1.1 Klager klaagt dat zijn advocaat hem bij het eerste gesprek (en ook later niet) heeft medegedeeld dat hij vervroegd met pensioen ging. De raad van discipline (hierna: de raad) heeft zijn klacht ongegrond verklaard. Het Hof van Discipline (hierna: het hof) bekrachtigt deze beslissing.
1.2 Het hof zet eerst het verloop van de procedure bij de raad en het hof uiteen. Vervolgens zet het hof het volgende op een rij: de feiten, de klacht en de beoordeling van de raad. Daarna volgen de redenen waarom klager in beroep is gekomen en hoe het hof daarover oordeelt.
2 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
2.1 De raad in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft in de zaak tussen klager en verweerder (zaaknummer: 24-017/DB/OB) een beslissing genomen op 22 juli 2024. In deze beslissing is de klacht van klager ongegrond verklaard.
2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2024:104 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof van discipline
2.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing is op 16 augustus 2024 ontvangen
door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de
raad.
2.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
14 april 2025. Daar zijn klager en verweerder verschenen. Klager heeft zijn standpunt
toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier
van het hof.
3 FEITEN
Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat voor zover in hoger beroep nog van belang om de volgende feiten.
3.1 Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met zijn ex-echtgenote. Klager werd tot eind 2021 bijgestaan door mr. Van R, advocaat. Klager heeft zich in februari 2022 gewend tot verweerder met het verzoek om hem bij te staan in een appelprocedure bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
3.2 In februari 2022 heeft een intakegesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft klagers zaak in behandeling genomen en namens klager grieven ingediend. Vóór 17 mei 2022 heeft de advocaat van klagers ex-echtgenote een verweerschrift ingediend; er is daarin niet incidenteel geappelleerd. In september 2022 heeft verweerder bij het gerechtshof geïnformeerd naar de zittingsdatum.
3.3 Op 8 december 2022 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met klager en aan hem medegedeeld dat hij op 1 januari 2023 met pensioen zou gaan, zodat de behandeling van het dossier moest worden overgedragen aan een andere advocaat. Verweerder heeft aan klager toegezegd hem behulpzaam te zijn bij het vinden van een andere advocaat. Bij e-mail van 9 december 2022 heeft verweerder klager bericht dat hij mr. L, advocaat, bereid had gevonden om de behandeling van klagers zaak over te nemen. Mr. L heeft de behandeling van de zaak overgenomen.
3.4 Op 3 augustus 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij bij gelegenheid van het kennismakingsgesprek in februari 2022 niet aan klager heeft medegedeeld dat hij per 1 januari 2023 met pensioen zou gaan en daardoor mogelijk klagers zaak niet zou kunnen afwikkelen.
5 BEOORDELING RAAD
De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder aanleiding had te veronderstellen dat hij de behandeling van klagers zaak niet zou kunnen afronden vóór 31 december 2022. Hij kon de bijzondere beslissing van het hof om een aparte kamer voor de behandeling van de zaak samen te stellen niet voorzien. Om die reden heeft verweerder volgens de raad niet onzorgvuldig gehandeld door bij gelegenheid van het kennismakingsgesprek in februari 2022 niet al aan klager mede te delen dat hij per 1 januari 2023 met pensioen zou gaan. De raad heeft de klacht dan ook ongegrond verklaard.
6 BEROEPSGRONDEN EN VERWEER
Beroepsgronden klager
6.1 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder zich niet heeft gehouden
aan artikel 46 Advocatenwet, te weten het betrachten van voldoende zorg voor de client.
Klager stelt dat hij is misleid door verweerder doordat die in het kennismakinggesprek
in februari 2022 of korte tijd daarna niet heeft verteld heeft dat hij per 1 januari
2023 geen advocaat meer zou zijn omdat hij dan vervroegd met pensioen zou gaan. Pas
op 8 december 2022 heeft verweerder dit medegedeeld. Klager heeft daardoor onvoldoende
tijd gehad om zelf een andere advocaat te zoeken. Als klager dit van te voren had
geweten dan had hij verweerder nooit de opdracht gegeven of had hij andere afspraken
met hem gemaakt.
Verweerder wist dat vanwege de coronaperiodes de behandeling van zaken bij de gerechten
vertraging had opgelopen. Toen het hof verweerder in september 2022 aangaf dat de
behandeling van de zaak nog even op zich liet wachten, had er bij verweerder een lampje
moeten gaan branden, omdat de door verweerder geschatte drie tot vier maanden inmiddels
voorbij waren. Dat is de tweede keer dat verweerder nalatig is geweest. De beweerdelijke
vertraging door de behandeling van de zaak door een aparte kamer heeft hier niets
mee te maken. Bij deze zaak was geen sprake van een bijzondere beslissing om een aparte
kamer samen te stellen. Dat was juist gebruikelijk in dit soort zaken en dat had verweerder
moeten weten, althans verwacht had mogen worden dat verweerder dit wist gelet op zijn
ervaring en kennis van dit soort zaken. In ieder geval na 8 september 2022 had duidelijk
moeten zijn dat er geen tijdspad gekoppeld kon worden aan deze zaak. Verweerder had
toen al aan klager moeten vertellen dat hij met vervroegd pensioen zou gaan.
Klager heeft een bedrag van € 2.780,22 extra betaald vanuit zijn gespaarde pensioenreserve.
Betaling van dit bedrag aan de nieuwe advocaat was noodzakelijk omdat die zich moest
inlezen en de zaak moest bestuderen om klager verder te kunnen begeleiden; kosten
die nooit nodig waren geweest als verweerder de zaak zelf had kunnen afhandelen.
Klager verzoekt het hof dan ook om de beslissing van de raad te vernietigen en verweerder
te veroordelen een bedrag van € 2.780,22 aan hem te betalen.
Verweer verweerder
6.2 Verweerder heeft ter zitting van het hof verweer gevoerd en daarbij verwezen naar zijn eerder gevoerd verweer bij de raad en de deken.
7 BEOORDELING HOF
Maatstaf
7.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
7.2 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet hanteert het hof als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
Overwegingen hof
7.3 Het hof ziet op basis van de beroepsgronden, die louter een herhaling van eerder door klager ingenomen standpunten inhouden, en het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Hoewel het hof er alle begrip voor heeft dat klager de gebeurtenissen liever anders had gezien, betekent dat niet dat verweerder tuchtrechtelijk enig verwijt treft. Het hof sluit zich aan bij de beslissing van de raad en neemt die over. Hierbij merkt het hof nog op dat er in een tuchtrechtelijke procedure als de onderhavige geen plaats is voor het toekennen van een schadevergoeding zoals klager verzoekt. Het hof verwerpt dan ook het hoger beroep van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
8 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 22 juli 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 24-017/DB/OB.
Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk
en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en
in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 juni 2025