ECLI:NL:TAHVD:2025:105 Hof van Discipline 's Gravenhage 240273
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:105 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-06-2025 |
Datum publicatie: | 11-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 240273 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft niet tijdig hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. |
Beslissing van 10 juni 2025
in de zaak 240273
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE
Bij de raad
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 11 maart 2024 van de voorzitter
van de raad van discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam. De voorzitter
heeft met die beslissing (zaaknummer: 24-075/A/A) de klacht van klager deels kennelijk
niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder
ECLI:NL:TADRAMS:2024:49 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.2 Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 15 juli 2024 het verzet van klager ongegrond verklaard (hierna: de beslissing op verzet). De beslissing op verzet is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:130 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
Bij het hof
1.3 Het beroepschrift van klager tegen de beslissing op verzet is op 19 september
2024 ontvangen door de griffie van het Hof van Discipline (hierna: het hof). Verder
bevat het dossier van het hof de stukken van de raad.
1.4 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 14 april 2025. Daar is klager verschenen, vergezeld van de heer T. Verweerder heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling aangekondigd niet te zullen verschijnen. Klager heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
2 BEROEPSGRONDEN
2.1 Het beroep van klager is gericht tegen de voorzittersbeslissing en tegen de beslissing op verzet. Klager voert aan dat de voorzittersbeslissing van de raad ten onrechte is gebaseerd op het Ne bis in idem-beginsel. Klager heeft niet tweemaal over hetzelfde feit geklaagd maar over volstrekt verschillende misstanden. De beschrijving van het feitencomplex (het voortslepend geschil over de aandelenverkoop) is niet juist, waardoor de tweede klacht gegrond kan worden verklaard. Bij de beoordeling van klagers verzet is uitsluitend gekeken of de juiste procedure is gevolgd. Klager vindt dit onrechtvaardig en wordt hierdoor tekort gedaan in zijn burgerrechten. De bij het (verzet)dossier betrokken personen zijn bijna allemaal personen die nu of in het verleden collega’s zijn (geweest) van verweerder. Een rechtvaardige en integere behandeling van de klacht(en) is daardoor ondenkbaar en ongeloofwaardig. Bovendien is de behandeling van de klacht(en) niet in lijn met de voornemens van minister Weerwind om de kwaliteit van de advocatuur en de rechtszekerheid van iedere Nederlander beter te borgen door de oprichting van een Onafhankelijk Toezichthouder Advocatuur.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van misbruik van het disciplinaire klachtrecht en voert geen nader verweer.
3 BEOORDELING
ontvankelijkheid
3.1 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Alleen dan kan het appelverbod worden doorbroken. Maar ook in dat geval geldt de reguliere beroepstermijn van 30 dagen, zoals bepaald in artikel 56, eerste lid aanhef en onder a Advocatenwet.
3.2 De beslissing van de raad dateert van 15 juli 2024 en is op die datum verzonden
aan klager. Het beroepschrift van klager is op 19 september 2024 ingediend bij het
hof en daarmee dus niet binnen de wettelijke termijn van 30 dagen. Klager heeft op
8 november 2024 bij het hof aangegeven dat toen hij enkele weken na het versturen
van zijn beroepschrift nog steeds geen bevestiging had ontvangen hem bleek dat het
e-mailbericht met beroepschrift om onduidelijke redenen niet was verstuurd. Een verschoonbare
reden hiervoor heeft klager, ook op zitting, niet kunnen geven. Klager heeft aangegeven
dat hij de raad op 25 juli 2024 heeft bericht dat hij in beroep zou gaan. De raad
is echter niet de instantie aan wie dat bericht moest worden gericht. Bovendien is
op het beroepschrift 24 juli 2024 vermeld, hetgeen niet strookt met de mededeling
van klager van 25 juli 2024, dus een dag later, dat hij nog in beroep zou gaan. Evenmin
strookt dit met de op zitting door klager ingenomen stelling dat hij verkeerd is geïnformeerd
doordat op de beslissing van de raad stond dat beroep niet mogelijk was, waardoor
hij te laat heeft geappelleerd. Immers klager stelt op 24 juli 2024 in hoger beroep
te zijn gegaan.
Overigens is op de website van de raad niet vermeld dat altijd beroep kan worden
ingesteld, zoals klager betoogt. Er staat uitdrukkelijk dat meestal beroep mogelijk
is en vervolgens dat onderaan de beslissing staat of wel of niet beroep kan worden
ingesteld.
Ten slotte verwijst klager nog naar een e-mail van 2 oktober 2024, gestuurd door
een griffiemedewerker, met een kopie aan het hof, dat hij beroep zou hebben ingesteld.
Deze brief ontbreekt evenwel bij de stukken, nog daargelaten dat op 2 oktober 2024
de beroepstermijn (ook) al was verstreken.
Dat de deken en verweerder in het verleden niet voortvarend zouden hebben gehandeld
met betrekking tot de onderhavige klacht maakt evenmin dat de termijnoverschrijding
verschoonbaar is.
3.3 Het hof concludeert dan ook dat klager niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Het verzenden van een beroepschrift per e-mail is voor eigen rekening en risico van klager. Het had op zijn weg gelegen om eerder bij de griffie te informeren of zijn beroepschrift was ontvangen. Dat heeft klager niet gedaan en hij heeft ook geen andere reden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar zou kunnen zijn. Dit betekent dat klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn beroep.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk
en J.M. Louwrier, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier, en
in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 juni 2025.