ECLI:NL:TAHVD:2025:104 Hof van Discipline 's Gravenhage 250105
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:104 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-06-2025 |
Datum publicatie: | 10-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 250105 |
Onderwerp: | Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat |
Beslissingen: | Beklag |
Inhoudsindicatie: | Artikel 13 beklag. Klager heeft een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend. De procedure die klager stelt te willen opstarten dient echter gevoerd te worden bij de rechtbank in een ander arrondissement dan het arrondissement van de deken waar hij het aanwijzingsverzoek heeft ingediend. De deken komt daarom geen bevoegdheid toe in het kader van artikel 13 Advocatenwet zodat de deken het verzoek van klager alleen al om die reden terecht heeft afgewezen. |
Beslissing van 6 juni 2025
in de zaak 250105
naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klager
tegen:
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat
als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 28 januari 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat klager misbruik van recht maakt door veelvuldig klachten tegen advocaten en aanwijzingsverzoeken in te dienen. Zowel de frequentie van de verzoeken en klachten als de frequentie van de letselschadezaken waarin klager zegt een advocaat nodig te hebben zijn zodanig hoog, dat de aanwijzingsverzoeken volgens de deken niet gebaseerd kunnen zijn op reële kwesties. Verder wil de deken voorkomen dat opnieuw een advocaat wordt blootgesteld aan de onheuse behandeling die diverse advocaten in het verleden ten deel is gevallen. Tot slot overweegt de deken dat de deken Noord-Nederland in dit concrete geval geen bevoegdheid heeft.
Bij het hof
1.3 Klager heeft op 7 maart 2025 (15:54 uur) een beklag tegen de beslissing van
de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). In dit beklag heeft
klager tevens een klacht tegen de deken ingediend. Het hof heeft ter zake daarvan
een verwijzingsbeslissing afgegeven.
1.4 Verder bevat het dossier:
- het verweer van de deken
- de repliek
- de dupliek
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
2.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.2 Klager heeft op 4 december 2024 een formulier aanwijzing advocaat bij de deken ingediend. Klager heeft op dit formulier ingevuld dat er sprake is van een lopende procedure. Op de vraag om welke procedure het gaat en wat het belang van klager bij de procedure is heeft klager ingevuld: “Letselschade 2023 (NIET EERDER INGEDIEND)”. Verder heeft klager ingevuld dat sprake is van spoed en dat de zittingsdatum in de procedure is gepland op 29 januari 2025. Verder heeft klager op het formulier opgemerkt:
dit is geen eerder verzoek van ongeval 2015 gelieve niet hiermee te verwarren dat gebeurde de vorige keer, dit is een nieuwe verzoek voor ongeval 2023 waar niemand eerder over heeft geadviseerd. Nu moet ik een bodemprocedure starten gezien de schade meer dan 25.000 euro is heb ik een advocaat nodig gezien de wederpartij niets wilt betekenen en het balletje bij mij legt en ik niet anders kan dan procederen
2.3 In een e-mail van 4 december 2024 heeft de deken klager verzocht toe te lichten op basis waarvan hij meent dat de rechtbank Noord-Nederland bevoegd is. Verder heeft de deken klager verzocht informatie te verschaffen over de datum en plaats van het ongeval, wie daarbij betrokken was, tegen wie klager een vordering in wenst te stellen en waarop de op het formulier ingevulde zittingsdatum van 29 januari 2025 betrekking heeft.
2.4 Klager heeft in een e-mail van 9 december 2024 gereageerd dat het ongeval plaats heeft gevonden op 10 september 2023 in Den Haag, dat hijzelf en dhr. K. daarbij betrokken waren en dat hij een vordering wil instellen tegen het hoofdkantoor van InShared Noord-Nederland. Verder heeft klager over de zittingsdatum van 29 januari 2025 geschreven: “Ik had navraag gedaan als ik een beroep teken wanneer een zitting zou zijn (…) so wie so een advocaat verplicht gezien de medici bij wie ik onder behandeling was wel aangeeft dat een traject als dbc geadviseerd wordt maar de wederpartij dit niet wilt vergoeden dient dit procedureel gevorderd te worden en dan is het een civiele zaak in een bodemprocedure (…)”. Er blijkt echter geen procedure aanhangig te zijn.
2.5 De deken heeft in een e-mail van 17 december 2025 geschreven dat op basis van de door klager verstrekte informatie de rechtbanken te Den Haag en Midden-Nederland gelet op het bepaalde in artikel 7 WAM bevoegd zijn, nu het ongeval heeft plaatsgevonden in Den Haag, klager woonachtig is in Den Haag en InShared zetelt in Leusden. Dat betekent volgens de deken dat de deken Noord-Nederland geen bevoegdheid toekomt in het kader van artikel 13 Advocatenwet.
2.6 Klager heeft hierop in een e-mail van 17 december 2025 gereageerd:
klopt wat u aangeeft echter is het zo dat er sprake is van mengschade en bij de rechter dan ook gevraagd dient te worden voor regelend verzekeraar Univé en Univé is wel bij de orde van advocaten van uw orde noord Nederland.
Gezien Univé de deuren dicht heeft gedaan in het ongeval van 2012, 2015 maar nu een nieuwe feit ter sprake is gekomen dient dit ook nu als zijnde procedure tegen unive en Inshared om Univé op bedrijfs regeling 7 te wijzen dat de eerste verzekeraar de regelend verzekeraar wordt. Echter gezien Univé niet reageert dient de regelend verzekeraar met de schade boven € 25.000,- gevorderd te worden in een procedure.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag
3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Klager
voert aan dat InShared de wederpartij is in de letselschadeprocedure die hij wenst
op te starten maar dat sprake is van mengschade zodat bij de rechter een verzoek tot
één wederpartij, zijnde Univé als regelend verzekeraar, geëist dient te worden. Omdat
Univé dit zelf niet wil dient zij op grond van Bedrijfsregeling 7 als regelend verzekeraar
aangewezen te worden. Omdat de schade van klager een bedrag boven de € 25.000,- beloopt,
is sprake van verplichte procesvertegenwoordiging. Verder voert klager aan dat misbruik
van recht een zware toetsing kent waaraan niet is voldaan door de deken. Het gestelde
misbruik van recht is nog niet vastgesteld. Er is thans sprake van een nieuw verzoek
op grond van een nieuw ongeval, dat niets heeft te maken met het verleden.
Verweer
3.2 Het verweer van de deken zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Overwegingen van het hof
4.2 Het hof is op basis van de stukken van oordeel dat de deken zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de deken Noord-Nederland ter zake van het verzoek van klager geen bevoegdheid toekomt op grond van artikel 13 Advocatenwet.
4.3 Klager heeft de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat in verband met een letselschadeprocedure die hij wenst op te starten tegen verzekeraar InShared naar aanleiding van een ongeval dat hem september 2023 in Den Haag is overkomen. Nadat de deken klager heeft bericht dat op grond van artikel 7 WAM de rechtbank te Den Haag (zijnde de rechter van de plaats waar het feit waaruit de schade is ontstaan alsmede de woonplaats van de benadeelde) dan wel de rechtbank Midden-Nederland (zijnde de rechter van de zetel van verzekeraar InShared) bevoegd is, heeft klager zich op het standpunt gesteld dat Univé als regelend verzekeraar op dient te treden op grond van Bedrijfsregeling 7 van het Verbond van Verzekeraars. Het hof begrijpt uit de stellingen van klager dat Univé als verzekeraar betrokken is geweest bij een eerdere letselschadeprocedure van klager en dat klager meent dat hij met een beroep op Bedrijfsregeling 7 de schade die hij stelt te hebben geleden naar aanleiding van het ongeval van september 2023 van Univé kan vorderen.
4.4 De deken heeft gemotiveerd aangevoerd dat klager geen beroep toekomt op Bedrijfsregeling 7. De deken heeft gesteld dat de schadebehandeling al is opgepakt door InShared waardoor geen sprake is van een situatie waarvoor Bedrijfsregeling 7 bedoeld is, te weten het voorkomen dat schades niet behandeld worden als gevolg van een discussie tussen verzekeraars onderling over de aansprakelijkheid. De wederpartij van klager in de letselschadeprocedure die hij wenst te voeren is daarom InShared. Niet in geschil is dat InShared haar zetel houdt in Leusden, waardoor, naast de rechtbank Den Haag, alleen de rechtbank Midden-Nederland bevoegd is op grond van artikel 7 WAM. Dat heeft tot gevolg dat de deken Noord-Nederland in dit geval geen bevoegdheid toekomt in het kader van artikel 13 Advocatenwet, zodat de deken het verzoek van klager alleen al om die reden terecht heeft afgewezen.
4.5 Het beklag van klager dient derhalve ongegrond te worden verklaard. De overige stellingen behoeven dan ook geen bespreking meer.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 28 januari 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. Verkijk en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 juni 2025.