ECLI:NL:TAHVD:2025:103 Hof van Discipline 's Gravenhage 250057
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:103 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-06-2025 |
Datum publicatie: | 10-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 250057 |
Onderwerp: | Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat |
Beslissingen: | Beklag |
Inhoudsindicatie: | Artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Afwijzing door de deken een advocaat aan te wijzen. Het hof verklaart het beklag tegen deze beslissing ongegrond. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat de door hem te voeren procedure een redelijke kans van slagen heeft. |
Beslissing van 6 juni 2025
in de zaak 250057
naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klager
tegen:
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat
als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Hij wil een procedure starten tegen
de GGD Zaanstreek-Waterland (hierna: GGD Z-W) wegens een tegen hem gepleegde onrechtmatige
daad.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 6 februari 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat de vordering die klager wil instellen op grond van onrechtmatig handelen door GGD Z-W in 2014 inmiddels is verjaard, zodat een procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Bij het hof
1.3 Klager heeft op 11 februari 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken
ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof). Het beklag is op die ontvangen
door de griffie van het hof.
1.4 Verder bevat het dossier:
- een e-mail van klager van 24 februari 2025 met een verzoek om eerlijke en zorgvuldige
behandeling van zijn zaak;
- het verweer van de deken van 13 maart 2025;
- de repliek van klager van 19 maart 2025;
- een e-mail van klager van 20 maart 2025 met een nadere reactie op het verweerschrift
van de deken;
- een e-mail van klager van 26 maart 2025 met nog een nadere reactie op het verweerschrift
van de deken;
- de dupliek van de deken van 8 april 2025.
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 In verband met een conflict tussen klager en zijn ex-partner heeft GGD Z-W begin 2014 een onderzoek naar klager ingesteld. De ex-partner van klager heeft aangifte van bedreiging tegen klager gedaan, mede gelet op de bevindingen in de rapportage van GGD Z-W. Bij besluit van de Burgemeester heeft klager op 18 juli 2014 een tijdelijk huisverbod van tien dagen opgelegd gekregen, dat op 28 juli 2014 met 18 dagen was verlengd tot 15 augustus 2014. Klager is toen door Reclassering Nederland onderzocht.
2.2 Op 22 oktober 2014 heeft de inhoudelijke behandeling bij de politierechter plaatsgevonden. Klager is vrijgesproken van de bedreiging van zijn zoon en voor de bedreiging van zijn ex-partner is klager schuldig bevonden zonder oplegging van straf.
2.3 In een niet-ondertekende brief van 19 juli 2021 heeft klager meerdere personen/instanties (in totaal 19 personen en 8 instanties) aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.
2.4 Een voormalig advocaat van klager, mr. V, heeft in een brief van 26 januari 2023 GGD Z-W aangeschreven en namens klager verzocht om te erkennen dat zij onrechtmatig jegens klager heeft gehandeld.
2.5 De aansprakelijkheidsverzekeraar van GGD Z-W heeft hierop bij brief van 14 februari 2023 gereageerd. Daarin wordt betwist dat GGD Z-W onrechtmatig jegens klager heeft gehandeld. Daarnaast heeft de verzekeraar aangevoerd dat een eventuele vordering uit onrechtmatige daad is verjaard.
2.6 Klager heeft per webformulier van 31 december 2024 de deken verzocht een advocaat aan te wijzen. De deken heeft dit verzoek bij besluit van 6 februari 2025 afgewezen.
2.7 Klager heeft op 11 februari 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het hof.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag
3.1 Klager stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Volgens klager heeft zijn vordering wel een redelijke kans van slagen. Het hof begrijpt dat klager van mening is een beroep van GGD Z-W op de verjaring van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (“omstandigheden rechtvaardigen niet een beroep op verjaring”), omdat zij zelf er de oorzaak van was dat hij zijn vordering niet eerder heeft kunnen instellen. Destijds hebben volgens klager de betrokken instanties op basis van onjuiste rapportages (waaronder die van GGD Z-W) beslissingen genomen die een desastreuze impact op zijn leven hebben gehad. Na zijn (gedeeltelijke) vrijspraak had hij ondersteuning nodig om zijn juridische positie te herstellen, maar in plaats daarvan hebben de verantwoordelijke instanties verzuimd om hun fouten te corrigeren. De instanties hadden de wettelijke plicht om klager adequaat te begeleiden en zorg te dragen voor een tijdige stuiting van de verjaring, maar hebben dit nagelaten, aldus klager. Het hof begrijpt dat klager daarnaast van mening is dat er medische redenen zijn waarom hij zijn vordering niet eerder heeft kunnen instellen en de verjaring niet heeft kunnen stuiten.
Verweer
3.2 De deken heeft in zijn verweerschrift zijn standpunt gehandhaafd dat de vordering van klager wegens onrechtmatige daad inmiddels is verjaard en dat klager zijn vordering in rechte niet meer kan afdwingen. De deken kan de stellingen van klager die de verjaring zouden rechtvaardigen niet volgen. Volgens de deken heeft klager geen belang meer bij de aanwijzing van een advocaat.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
4.2 Uit het verzoek van klager blijkt dat hij op zoek is naar een advocaat om een procedure te starten tegen GGD Z-W. Klager is van mening dat GGD Z-W. aansprakelijk is voor de door hem geleden schade naar aanleiding van een door GGD Z-W opgesteld rapport waardoor hij zijn huis (zijn huurrecht) is kwijtgeraakt en enige tijd op straat heeft rondgezworven. In het rapport zouden onjuiste conclusies zijn getrokken gebaseerd op basis van mededelingen van de ex-partner van klager. Volgens klager heeft zijn ex-partner mede op basis van het rapport van GGD Z-W aangifte van “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” gedaan, als gevolg waarvan hij heeft moeten voorkomen bij de rechtbank Alkmaar. Hij is vrijgesproken van bedreiging van zijn zoon en voor de bedreiging van zijn ex-partner is geen straf opgelegd. GGD Z-W heeft onrechtmatig jegens hem gehandeld en hij wenst de door hem geleden schade gecompenseerd te zien, aldus klager.
4.3 Op grond van artikel 3:310 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Uit de brief van klager van 19 juli 2021 volgt dat volgens klager zelf het onrechtmatig handelen door onder meer GGD heeft plaatsgevonden gedurende de periode juli 2014 tot oktober 2014 en dat hij hierdoor schade heeft geleden (zo is hij dakloos geworden en gescheiden van zijn kind en hond, waarvoor hij een compensatievergoeding en smartengeld vordert). Ook uit de brief van de toenmalige advocaat van klager van 26 januari 2023 aan GGD Z-W volgt dat het onrechtmatig handelen in 2014 zou hebben plaatsgevonden en dat de schade bestaat uit het verlies van zijn woning en inboedel door klager. Het hof is met de deken van oordeel dat klager reeds in 2014 met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend moet zijn geweest, zodat de vordering op grond van onrechtmatig handelen door GGD Z-W in beginsel is verjaard, nu ook niet is gebleken dat klager voordien enige stuitingshandeling heeft verricht. Dit wordt overigens door klager ook niet betwist.
4.4 Het hof begrijpt dat klager van mening is dat zijn vordering desondanks kans
van slagen heeft, omdat het beroep van GGD Z-W op verjaring in de gegeven omstandigheden
onaanvaardbaar is. Een beroep op verjaring, waaronder begrepen een beroep op het
niet stuiten van de verjaring, kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zijn (zie HR 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2047). De beperkende
werking van de redelijkheid en billijkheid moet echter terughoudend worden toegepast.
Dit betekent dat een rechter een beroep hierop niet snel zal toewijzen. Klager zal
voldoende feiten en omstandigheden moeten aanvoeren die een dergelijk beroep rechtvaardigen.
Naar het oordeel van het hof heeft de deken ook terecht zich op het standpunt gesteld
dat klager onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die meebrengen
dat een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid hier een
redelijke kans van slagen heeft. Het enkele standpunt van klager dat de instanties
hem destijds beter hadden moeten begeleiden en hadden moeten helpen met het verzenden
van een stuitingsbrief is hiervoor onvoldoende. Klager heeft ook onvoldoende onderbouwd
dat er medische redenen waren waarom hij of iemand anders voor hem geen stuitingsbrief
heeft kunnen sturen, dan wel een vordering heeft kunnen instellen.
4.5 Op grond van het voorgaande heeft de deken op juiste gronden het standpunt
ingenomen dat de procedure die klager wil starten geen redelijke kans van slagen heeft.
Het beklag van klager is ongegrond.
4.6 Tot slot merkt het hof nog het volgende op. Voor zover klager in zijn repliek het hof heeft verzocht passende maatregelen te nemen en compensatie te bieden voor de door hem geleden schade (het hof begrijpt: toekenning van een schadevergoeding van € 50.000,- ), kan dit verzoek niet worden toegewezen. Het hof kan slechts beslissen op het verzoek van klager om alsnog een advocaat toegewezen te krijgen. Daarbij wijst het hof erop dat uit al voorgaande blijkt dat een vordering tot schadevergoeding verjaard is.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 6 februari 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. Verkijk en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 juni 2025.