ECLI:NL:TAHVD:2025:102 Hof van Discipline 's Gravenhage 250111
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-06-2025 |
Datum publicatie: | 10-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 250111 |
Onderwerp: | Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat |
Beslissingen: | Beklag |
Inhoudsindicatie: | Artikel 13 beklag. De deken heeft zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat de procedures die klaagster wenst te voeren geen redelijke kans van slagen hebben. Het beklag is ongegrond. |
Beslissing van 6 juni 2025
in de zaak 250111
naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klaagster
tegen:
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken
1.1 Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 31 maart 2025. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat de procedures die klaagster wenst te voeren bij voorbaat geen redelijke kans van slagen hebben. Voor de procedure tegen de gemeente Amsterdam en haar ambtenaren voor vermeende onrechtmatige handelingen die in de periode van 1980 t/m 1988 hebben plaatsgevonden, geldt volgens de deken dat de vorderingen op grond van artikel 3:310 BW verjaard zijn en dat er sprake is van een gebrek aan bewijs. Voor de vordering op de andere ambtenaren van de gemeente Amsterdam in de periode van 1992 t/m 1999 geldt eveneens dat deze wegens verjaring en gebrek aan bewijs geen kans van slagen hebben. Tot slot heeft de deken overwogen dat ook de vordering op dhr. B is verjaard terwijl klaagster bovendien de vermeende schade niet heeft onderbouwd.
Bij het hof
1.3 Klaagster heeft op 31 maart 2025 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier:
- het verweer van de deken
- de repliek
- de dupliek
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
2.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.2 Klaagster is in 1980 vanuit Suriname naar Nederland gekomen. In 1988 is zij geëmigreerd naar Amerika. In 1992 is zij samen met haar dochter teruggekomen naar Nederland. Klaagster wenste met haar dochter terug te keren naar Amerika en heeft zowel de Nederlandse Staat als de gemeente Amsterdam verzocht de reis naar Amerika te bekostigen. Deze verzoeken zijn afgewezen.
2.3 Omstreeks mei 1993 is klaagster in contact gekomen met een medewerker van de gemeente Amsterdam, dhr. B. Hij hield zich bezig met migratie en minderheden. B heeft in de periode juni t/m september 1993 meerdere brieven naar klaagster gestuurd.
2.4 In 1993 heeft klaagster een klacht ingediend bij de Gemeentelijke Ombudsman Amsterdam over het handelen van B.
2.5 Omstreeks 18 september 2012 is klaagster een procedure gestart bij The United States District Court, Southern District of New York (hierna: US District Court). In deze procedure heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat de gemeente Amsterdam en diverse ambtenaren haar in de periode 1980 t/m 1999 schade hebben toegebracht. Klaagster is in deze procedure niet-ontvankelijk verklaard.
2.6 Klaagster heeft op 20 augustus 2024 een formulier ‘aanwijzing advocaat’ bij de deken ingediend. Op de vraag om welke procedure het gaat en wat het belang van klaagster bij de procedure is heeft zij ingevuld:
Ik wil een civiele procedure starten. Als slachtoffer van de gemeente Amsterdam wil ik na jaren ellende en psyche marteling het meest mensonterende dat mij uit Nederland heeft doen vluchten afsluiten.
Klaagster heeft bij het formulier de volgende bijlagen gevoegd: de bevindingen van de Gemeentelijke Ombudsman Amsterdam van 19 oktober 1993, de brieven van B, de uitspraak van de US District Court van 16 oktober 2012 en een aangifte van 2 augustus 2024.
2.7 In e-mails van 23 augustus, 13 september en 29 oktober 2024 heeft de deken klaagster verzocht om nadere stukken en informatie in te dienen. De deken heeft klaagster onder andere verzocht haar vermeende schade te onderbouwen en toe te lichten of klaagster B en/of de gemeente Amsterdam aansprakelijk heeft gesteld en of zij aangifte tegen B heeft gedaan. Klaagster heeft op 28 augustus en 14 september en 29 oktober 2024 nadere stukken en informatie toegestuurd.
2.8 In haar laatstgenoemde e-mail heeft klaagster geschreven dat zij zich in een crisissituatie bevindt. De deken heeft daarop aan klaagster gevraagd of zij haar verzoek om aanwijzing van een advocaat nog wenst voort te zetten. Klaagster heeft daarop in een e-mail van 5 maart 2025 gereageerd dat haar verzoek om aanwijzing van een advocaat ongewijzigd blijft.
2.9 De deken heeft het verzoek tot aanwijzing van een advocaat op 31 maart 2025 afgewezen.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag
3.1 Klaagster stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Haar zaak betreft meer dan enkel onrechtmatig handelen van een gemeenteambtenaar. Zij heeft structurele onrechtvaardigheid ondervonden. In haar repliek voert klaagster aan dat verjaring op grond van artikel 3:310 BW niet toereikend is in gevallen van stelselmatig onrecht omdat sprake is van voortdurende onrechtmatige gedragingen. Verder stelt klaagster dat de afwijzing van het verzoek in strijd is met artikel 6 EVRM, waarin is bepaald dat iedere verdachte of belanghebbende recht heeft op bijstand van een raadsman of advocaat. Verder is volgens klaagster sprake van schending van artikel 24 Rv. Dat klaagster haar schade nog niet nader heeft onderbouwd kan haar daarbij niet worden tegengeworpen, omdat het vaststellen van de precieze omvang van de schade onderdeel is van de beoogde juridische bijstand.
Verweer
3.2 Het verweer van de deken zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.2 Naar het oordeel van het hof heeft de deken zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat de procedures die klaagster wenst te voeren geen redelijke kans van slagen hebben. Uit de stukken maakt het hof op dat klaagster van mening is dat de procedures wel kans van slagen hebben omdat de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW niet van toepassing is nu sprake is van voortdurende onrechtmatige gedragingen. Dat de vorderingen die klaagster wenst in te stellen tegen (ambtenaren van) de gemeente Amsterdam (ook) zien op gedragingen in latere periodes dan 1980 t/m 1988 en 1992 t/m 1999 is echter gesteld noch gebleken. Ten aanzien van die vorderingen heeft de deken gemotiveerd gesteld dat deze vorderingen op grond van artikel 3:310 BW verjaard zullen zijn. Naar het oordeel van het hof is klaagster er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deze procedures wel degelijk een redelijke kans van slagen hebben, zodat de deken in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen.
4.3 Tenslotte overweegt het hof dat het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM
neergelegde recht op toegang tot een rechter niet absoluut is, maar aan verschillende
beperkingen mag worden onderworpen. Dergelijke beperkingen mogen het recht op toegang
tot de rechter niet in essentie aantasten, maar moeten een gerechtvaardigd doel dienen
en moeten proportioneel zijn aan dat doel. Het Nederlandse wettelijk systeem is daarmee
niet in strijd (vgl. ABRvS 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1243 en HvD, 20 maart 2017,
ECLI:NL:TAHVD:2017:52). Dit systeem levert ook geen schending van enige andere verdragsbepaling
op (zie HvD 8 mei 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:79). Ook in dit geval komt de beslissing
van de deken niet in strijd met artikel 6 EVRM omdat, ook wanneer rechtsbijstand noodzakelijk
is om het recht op toegang tot de rechter effectief te doen zijn, de aanspraak daarop
niet onbegrensd is.
4.4 Het beklag tegen de beslissing van 31 maart 2025 van de deken om geen advocaat
aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 31 maart 2025 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R. Verkijk en G.C.
Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 6 juni 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 juni 2025.