ECLI:NL:TAHVD:2025:101 Hof van Discipline 's Gravenhage 250118
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:101 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-06-2025 |
Datum publicatie: | 10-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 250118 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Beroep ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing ongegrond is verklaard. Geen doorbreking van het appelverbod. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
Beslissing van 6 juni 2025
in de zaak 250118
klaagster
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE
Bij de raad van discipline
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 14 oktober 2024 van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad). In deze beslissing is de klacht van klaagster kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2024:169 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
1.2 Klaagster heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. De raad heeft in een beslissing van 31 maart 2025 het verzet van klaagster ongegrond verklaard (hierna: de verzetbeslissing).
Bij het hof van discipline
1.3 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 1 april 2025 ontvangen door de griffie van het hof.
1.4 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad.
1.5 De zaak is in raadkamer behandeld.
2 BEOORDELING
Feiten en beoordeling door (de voorzitter van) de raad
2.1 Klaagster is in meerdere juridische geschillen met mevrouw T (hierna: T) verwikkeld (geweest). Tussen klaagster en T bestaat een geschil over de vraag of T ook een dochter van de inmiddels overleden vader van klaagster is. T wordt in deze procedures bijgestaan door verweerder. Klaagster heeft tweemaal eerder een klacht tegen verweerder ingediend, waarin zij verweerder verweet dat hij zich schuldig maakte aan laster, smaad en valsheid in geschrifte. Deze klachten zijn gedeeltelijk gegrond respectievelijk kennelijk ongegrond verklaard.
2.2 Verweerder heeft namens T in een hoger beroepsprocedure een rapport van het Centrum voor Verwantschapsonderzoek (CWZ) ingebracht. De partner van klaagster heeft bij het CWZ navraag gedaan over de echtheid van dit rapport. Het CWZ heeft daarop gereageerd dat hierover uit het oogpunt van privacy geen mededelingen kunnen worden gedaan.
2.3 Klaagster heeft op 1 mei 2024 bij de deken een klacht over verweerder ingediend, waarin zij verweerder heeft verweten dat hij zich schuldig maakt aan valsheid in geschrifte, laster en smaad. Volgens klaagster heeft verweerder het CWZ rapport vervalst. De voorzitter van de raad heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en de raad heeft het verzet ongegrond verklaard. De (voorzitter van de) raad heeft overwogen dat klaagster onvoldoende concreet heeft onderbouwd dat verweerder een vervalst CWZ onderzoek in het geding heeft gebracht. Ook het aanvullende stuk (een NFO-onderzoek) leidt niet tot een ander oordeel. Verder is niet gebleken dat verweerder valse verklaringen heeft afgelegd in de procedure voor de rechter.
Standpunt klaagster
2.4 Het beroep van klaagster is gericht tegen de verzetbeslissing. Volgens klaagster
heeft de raad fundamentele rechtsbeginselen geschonden. Zij voert daartoe het volgende
aan.
1. Essentiƫle bewijsstukken ontbreken. Volgens klaagster zijn de identiteitsbewijzen
die nodig zijn voor een rechtsgeldig Thais DNA-onderzoek niet overgelegd en ontbreekt
de handtekeningpagina van het CWZ verwantschapsonderzoek.
2. De verzetbeslissing is onjuist is gemotiveerd. De raad heeft volgens klaagster
ten onrechte verwezen naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag dat de DNA onderzoeken
als correct beschouwde. Klaagster meent dat de raad de tuchtrechtelijke beoordeling
ten onrechte gekoppeld heeft aan de civiele beoordeling. Verder stelt klaagster dat
de DNA-onderzoeken aantoonbaar niet aan de wettelijke eisen voldoen.
3. De klacht is eenzijdig beoordeeld. Volgens klaagster is een groot deel van
haar klachtonderdelen niet behandeld. De omstandigheid dat klaagster al jaren verwikkeld
is in juridische geschillen en klachtenprocedures mag volgens klaagster geen rechtvaardiging
zijn om de klacht niet objectief te beoordelen. Verder stelt klaagster dat verweerder
rechtelijke uitspraken niet naleeft.
4. De raad heeft bewijsstukken genegeerd. Volgens klaagster heeft de raad ten
onrechte geoordeeld dat het verzet geen nieuwe gezichtspunten oplevert terwijl klaagster
herhaaldelijk bewijsstukken heeft ingediend waaruit het tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen van verweerder blijkt.
5. Er is bij de raad geen sprake geweest van een eerlijk proces en een onpartijdige
beoordeling. Volgens klaagster is sprake van een gebrekkige en onvolledige motivering
en heeft de raad bewijsmateriaal genegeerd.
Maatstaf
2.5 Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen beroep kan worden
ingesteld tegen een beslissing van de raad waarbij het verzet tegen een voorzittersbeslissing
niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Er kan een uitzondering op deze regel
worden gemaakt, als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof doordat bij
de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.
Dan kan het appelverbod worden doorbroken. Het hof zal onderzoeken of daarvan sprake
is.
Schending van fundamentele rechtsbeginselen
2.6 Het hof is van oordeel dat hetgeen klaagster heeft aangevoerd niet meebrengt dat het appelverbod kan worden doorbroken. De door klaagster aangevoerde beroepsgronden zien in eerste plaats op een motiveringsgebrek van de raad en raken daarmee niet aan fundamentele rechtsbeginselen. Dergelijke beroepsgronden leveren dan ook geen grond op voor doorbreking van het appelverbod (HvD 20 september 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:183). Ook de stelling dat de raad bewijsstukken heeft genegeerd leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een oneerlijk proces. De raad heeft overwogen dat de door klaagster ingediende stukken geen aanleiding geven om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen en dat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter verder geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd, zodat er geen plaats is voor nader onderzoek naar de klacht. Daarmee is de raad niet aan nader onderzoek toegekomen, hetgeen iets anders is dan het negeren van bewijsmiddelen. De omstandigheid dat klaagster het hier niet mee eens is leidt niet tot het oordeel dat sprake is geweest van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. Voor zover klaagster nog heeft gesteld dat geen sprake is geweest van een objectieve beoordeling door de raad, gaat het hof hieraan voorbij omdat klaagster heeft nagelaten deze stelling te onderbouwen.
De slotsom
2.7 De slotsom is dat de gronden voor doorbreking van het appelverbod falen. Klaagster kan dan ook niet in hoger beroep worden ontvangen.
3 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
3.1 verklaart het beroep van klaagster niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.Blokland, voorzitter, mrs. R. Verkijk en G.C.
Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Sijses, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 6 juni 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 juni 2025.