ECLI:NL:TAHVD:2025:10 Hof van Discipline 's Gravenhage 240143H
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:10 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-01-2025 |
Datum publicatie: | 21-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 240143H |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening |
Beslissingen: | Overige (tussen)beslissingen |
Inhoudsindicatie: | Verzoeker is niet-ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek. Op grond van artikel 2.3 van het herzieningsprotocol moet een herzieningsverzoek binnen een redelijke termijn worden ingediend. Op grond van artikel 1.2a van het herzieningsprotocol (vóór de uitspraak niet bekende feiten die het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen) moet het herzieningsverzoek worden ingediend binnen een jaar nadat de verzoeker bekend is geworden met die feiten of omstandigheden. Op grond van artikel 1.2b van het herzieningsprotocol (schending fundamenteel rechtsbeginsel) moet het verzoek worden ingediend binnen een jaar nadat de griffie een afschrift van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd aan de verzoeker heeft gezonden. Zowel in het geval de toelichting op het herzieningsverzoek van verzoeker moet worden begrepen als een beroep op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, als in het geval verzoeker zich heeft beroepen op nieuwe feiten en omstandigheden, is de desbetreffende termijn (uit artikel 1.2a en 1.2b) reeds verstreken. |
Beslissing van 17 januari 2025
in de zaak 240143H
naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:
verzoeker
1 DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 22 augustus 2016 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) met zaaknummer 16-104/DH/RO. Daarin is het bezwaar van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) gegrond verklaard en is aan verzoeker de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd. Verzoeker is veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2016:164 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
1.2 Verzoeker heeft tegen de beslissing van de raad beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (verder: het hof). Het hof heeft in beroep op 9 januari 2017 een tussenbeslissing gewezen, waarin het onderzoek is heropend en de deken is opgedragen een nader onderzoek te verrichten en daarvan verslag te doen bij het hof. Nadat de deken hieraan uitvoering had gegeven, heeft het hof op 8 mei 2017 een eindbeslissing gewezen. In deze beslissing heeft het hof de beslissing van de raad bekrachtigd en verzoeker veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De tussenbeslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2017:5 gepubliceerd op tuchtrecht.nl en de eindbeslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2017:76 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
2 HET VERZOEK TOT HERZIENING
2.1 Het verzoek, waarbij verzoeker het hof om herziening verzoekt van de beslissing van het hof van 8 mei 2017, is op 6 mei 2024 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Verder bevat het herzieningsdossier:
- de stukken van de raad (16-104/DH/RO);
- de stukken van het hof (160244)
- de stukken van het hof behorende bij het herzieningsverzoek van 2 juni 2017
(170164)
- de stukken van het hof behorende bij het herzieningsverzoek van 24 augustus
2021 (160244H)
- de reactie op het herzieningsverzoek van 27 juni 2024 van de deken te Rotterdam.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van
22 november 2024. Daar zijn verzoeker met zijn partner alsmede de deken verschenen.
Verzoeker en de deken hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen,
die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 BEOORDELING
feiten
3.1 Voor de feiten verwijst het hof naar de beslissing van het hof van 9 januari 2017.
eerdere herzieningsverzoeken
3.2 Verzoeker heeft op 2 juni 2017 verzocht de beslissing van het hof van 8 mei 2017 te herzien en heeft daartoe aangevoerd dat bij de behandeling van het hoger beroep geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel (hoor en wederhoor) is geschonden. Volgens verzoeker heeft de deken hem ten eerste niet gehoord alvorens zijn aanvullende rapport bij het hof in te dienen en ten tweede is het rapport door de deken 11 dagen in plaats van twee weken voor de zitting ingediend, zodat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om verweer te voeren. Het hof heeft geoordeeld dat er geen grond bestaat voor toepassing van het rechtsmiddel herziening omdat geen sprake is geweest van een oneerlijk proces. Het hof heeft op 13 oktober 2017 het herzieningsverzoek van verzoeker afgewezen. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2017:196 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
3.3 Verzoeker heeft vervolgens op 24 augustus 2021 wederom verzocht de beslissing van het hof van 8 mei 2017 te herzien. Verzoeker heeft in zijn herzieningsverzoek aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten die, als het hof daarmee bekend was geweest bij de beoordeling van het beroep in 2017, tot een andere beslissing zouden hebben geleid. Het onderzoek dat de deken in 2016/2017 op aanwijzing van het hof heeft verricht, heeft volgens verzoeker geleid tot een onjuist rapport. Ook heeft de deken destijds leugenachtige verklaringen ten overstaan van de tuchtrechter afgelegd. Als gevolg hiervan heeft het hof gedwaald bij de totstandkoming van de beslissing in 2017, aldus verzoeker. De nieuwe feiten en omstandigheden bestaan uit: een brief aan procureur-generaal Otte waarin verzoeker hem vraagt de gestelde rechterlijke dwaling te onderzoeken, recente jurisprudentie van het hof van discipline waarin een tuchtklacht tegen een deken gegrond is verklaard en een nieuw aan te treden regering onder wie de eerdere aangifte tegen de deken tot een veroordeling zou leiden, aldus nog steeds verzoeker. Het hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd niet zijn aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden die redelijkerwijs niet bekend konden zijn voorafgaand aan het wijzen van de beslissing van het hof in 2017 en die tot een ander oordeel van het hof zouden hebben geleid. Het hof heeft verzoeker op 7 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard in zijn herzieningsverzoek. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2022:22 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
mogelijkheid tot herziening
3.4 Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het hof in de Advocatenwet
geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid
tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Daarom is een verzoek om herziening
van een uitspraak van het hof in beginsel niet-ontvankelijk en neemt het hof zo’n
verzoek niet in behandeling.
3.5 Bij uitzondering kan het hof, zo blijkt uit artikel 1 van het herzieningsprotocol,
een verzoek om herziening wel ontvankelijk verklaren en in behandeling nemen, als:
a. feiten of omstandigheden aan het licht komen die (i) hebben plaatsgevonden vóór
de uitspraak, en (ii) bij de verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs
niet bekend konden zijn, en die (iii) het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het
hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze vóór de uitspraak bij het
hof bekend zouden zijn geweest; of
b. in de procedure bij het hof geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat
een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.
herzieningsverzoek en de reactie van de deken
3.6 Het hof begrijpt dat verzoeker in zijn herzieningsverzoek stelt dat er sprake
is van feiten en omstandigheden van vóór de uitspraak die het ernstige vermoeden rechtvaardigen
dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen als deze bekend zouden zijn
geweest. Volgens verzoeker is het door de deken in opdracht van het hof uitgevoerde
nadere dossieronderzoek niet zorgvuldig verricht. Er staan onzorgvuldigheden in die
niet kloppen met de inhoud van de onderzochte dossiers. Het hof had – volgens verzoeker
– niet mogen vertrouwen op dit dekenonderzoek en had de dossiers zelf moeten controleren.
De dossiers zijn nu niet door een onafhankelijk en onpartijdige rechter met eigen
ogen bekeken. Door dit na te laten is sprake van een rechterlijke dwaling, aldus verzoeker.
Volgens verzoeker staat het het hof als heer en meester over de termijnen vrij om,
indien het hof concludeert dat er op grond van een onjuiste rapportage een onjuiste
beslissing is genomen, deze omissie ten allen tijde te herstellen. Daarnaast heeft
verzoeker nog aangevoerd dat de aan hem opgelegde sanctie van schrapping onevenredig
zwaar is.
3.7 De deken heeft hiertegenover – kort gezegd – aangevoerd dat geen sprake
is van nieuwe feiten en omstandigheden, dat verweerder in zijn twee eerdere herzieningsverzoeken
ook al heeft beweerd dat sprake zou zijn geweest van een onjuiste rapportage en dat
er geen sprake is van een rechterlijke dwaling of misleiding. Daarnaast heeft de deken
aangevoerd dat op grond van het Herzieningsprotocol van het hof verzoeker te laat
is met zijn herzieningsverzoek, zowel voor zover dit is gebaseerd op nieuwe feiten
en omstandigheden, als ook voor zover dit berust op een gestelde schending van een
fundamenteel rechtsbeginsel.
ontvankelijkheid van het herzieningsverzoek
3.8 Het hof heeft in artikel 2.3 van het op 1 januari 2020 vastgestelde herzieningsprotocol vastgelegd dat een herzieningsverzoek binnen een redelijke termijn moet worden ingediend. Als een beroep wordt gedaan op feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 1.2a (vóór de uitspraak niet bekende feiten die het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat het hof tot een andere beslissing zou zijn gekomen) moet het herzieningsverzoek worden ingediend binnen een jaar nadat de verzoeker bekend is geworden met die feiten of omstandigheden. Bij een beroep op de herzieningsgrond als bedoeld in artikel 1.2b (schending fundamenteel rechtsbeginsel) moet het verzoek worden ingediend binnen een jaar nadat de griffie een afschrift van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd aan de verzoeker heeft gezonden.
3.9 Voor zover de toelichting op het herzieningsverzoek moet worden begrepen als een beroep op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel, is verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek, omdat het afschrift van de uitspraak waarvan verzoeker herziening verzoekt is verzonden op 8 mei 2017 en sindsdien al ruim meer dan een jaar is verstreken.
3.10 Verzoeker is evenmin ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek voor zover hij zich heeft beroepen op nieuwe feiten en omstandigheden. Uit de uitspraak van het hof van 8 mei 2017 volgt dat verzoeker destijds de bevindingen van het rapport van de deken niet heeft bestreden (r.o. 3.7). Het rapport is vervolgens in het herzieningsverzoek van 2 juni 2017 en 24 augustus 2021 van verzoeker alsnog bestreden. In de beslissing van het hof van 13 oktober 2017 heeft het hof geoordeeld dat er geen schending van hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en dat verzoeker voorafgaand aan de zitting en op de zitting voldoende op het rapport heeft kunnen reageren en dit ook heeft gedaan. In de beslissing van 7 februari 2022 is geoordeeld dat de destijds door verzoeker tegen het rapport van de deken opgeworpen bezwaren niet zijn aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden die redelijkerwijs niet bekend konden zijn voorafgaand aan het wijzen van de beslissing van het hof in 2017 en die tot een ander oordeel van het hof zouden leiden. De bezwaren die verzoeker in zijn huidige herzieningsverzoek opwerpt richten zich wederom tegen het dekenrapport, waarbij verzoeker nu het bezwaar maakt dat het dekenrapport en de in dit rapport verwerkte dossiers niet door het hof zelf zijn gecontroleerd. Niet alleen kunnen deze feiten wederom niet als nieuwe feiten worden gekwalificeerd die redelijkerwijs niet bekend waren voorafgaand aan de uitspraak, bovendien had verzoeker zich daarop binnen een jaar nadien moeten beroepen, zodat ook hier de termijn voor het indienen van een herzieningsverzoek is verstreken.
nieuw herzieningsverzoek
3.11 Verzoeker heeft inmiddels zonder succes drie herzieningsverzoeken ingediend, waarvan de laatste twee verzoeken vrijwel gelijkluidend zijn. Het hof ziet aanleiding om te bepalen dat een volgend herzieningsverzoek van verzoeker wegens misbruik van recht niet in behandeling zal worden genomen (artikel 4.3 van het Herzieningsprotocol).
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
4.1 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn herzieningsverzoek;
4.2 bepaalt dat een volgend herzieningsverzoek van verzoeker niet in behandeling
zal worden genomen.
Deze beslissing is genomen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van
den Broek, P. Fortuin, Chr. H. van Dijk en H.H. Tan, leden, in tegenwoordigheid van
mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 januari 2025.