ECLI:NL:TAHVD:2025:1 Hof van Discipline 's Gravenhage 240234
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-01-2025 |
Datum publicatie: | 08-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 240234 |
Onderwerp: | Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat |
Beslissingen: | Beklag |
Inhoudsindicatie: | Beklag ex artikel 13 (beklag tegen beslissing deken om geen advocaat aan te wijzen). Klaagster heeft in deze zaak al een advocaat aangewezen gekregen en zij heeft daarin het vertrouwen in de aangewezen (en voor haar tweede) advocaat opgezegd. Het hof ziet onvoldoende grond voor het door klaagster opzeggen van het vertrouwen in haar aangewezen advocaat. Daarmee heeft klaagster niet voldaan aan een door de deken gestelde voorwaarde. Van de deken kan dan ook niet verlangd worden een tweede advocaat aan te wijzen in dezelfde kwestie. Beklag ongegrond. |
Beslissing van 16 december 2024
in de zaak 240234
naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klaagster
tegen:
Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken
1.1 Klaagster heeft op 14 juli 2024, ontvangen op 23 juli 2024, bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen met de beslissing van 25 juli 2024. De deken heeft aan de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat zij al eerder een advocaat heeft aangewezen voor klaagsters echtscheidingsprocedure en geen tweede keer een advocaat aanwijst.
Bij het hof
1.3 Klaagster heeft op 14 augustus 2024 een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier het verweer van de deken.
1.5 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 Klaagster verblijft in een penitentiaire inrichting in afwachting van een uitspraak in haar strafzaak. De aangeefster in de strafzaak was tevens de partner van klaagster. Deze -inmiddels- ex-partner heeft de echtscheiding en nevenvoorzieningen verzocht. In de strafzaak wordt klaagster bijgestaan door een advocaat. In de echtscheidingsprocedure werd klaagster aanvankelijk bijgestaan door mr. M. Nadat tussen klaagster en mr. M een vertrouwensbreuk is ontstaan, heeft mr. M haar rechtsbijstand beëindigd.
2.2 Klaagster heeft zich op 4 oktober 2023 gewend tot de deken met het verzoek om aanwijzing van een advocaat voor de familierechtelijke kwestie.
2.3 De deken heeft op 11 oktober 2023 mr. G aangewezen als advocaat. Bij die aanwijzing heeft de deken twee voorwaarden gesteld. De eerste voorwaarde houdt in dat het de verantwoordelijkheid van de aangewezen advocaat is om te bepalen welke juridische stappen in de zaak van klaagster haalbaar zijn en klaagster haar niet kan verplichten om aan al klaagsters wensen en eisen tegemoet te komen. De tweede voorwaarde houdt in dat klaagster aanwijzingen die de aangewezen advocaat haar in het belang van de zaak geeft, moet opvolgen en informatie moet verstrekken, als de advocaat daarom vraagt. De deken heeft bij de aanwijzing aangegeven dat als klaagster zich niet aan deze voorwaarden houdt, het de advocaat vrijstaat zich terug te trekken en dat de deken dan geen tweede advocaat zal aanwijzen.
2.4 Mr. G heeft klaagster enige tijd bijgestaan. De echtscheiding is op 6 februari 2024 ingeschreven. Op enig moment daarna heeft mr. G de rechtsbijstand aan klaagster beëindigd vanwege een vertrouwensbreuk. De verdelingsprocedure was op dat moment aanhangig bij de rechtbank Amsterdam.
2.5 Bij brief van 14 juli 2023, door de deken ontvangen op 23 juli 2024, heeft klaagster zich opnieuw gewend tot de deken met het verzoek om aanwijzing van een advocaat omdat in de verdelingsprocedure stukken zouden moeten worden ingebracht.
2.6 De deken heeft het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. De deken houdt vast aan het uitgangspunt slechts eenmaal een advocaat aan te wijzen in dezelfde kwestie, omdat klaagster de aan de aanwijzing verbonden voorwaarden heeft geschonden. Ook mr. G heeft haar rechtsbijstand aan klaagster immers beëindigd wegens een vertrouwensbreuk. De deken had bij aanwijzing van mr. G al aangegeven dat bij schending van de voorwaarden geen tweede advocaat wordt aangewezen in dezelfde kwestie. De deken ziet geen reden van deze regel af te wijken en zij heeft het verzoek om aanwijzing afgewezen.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag
3.1 Klaagster stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. De vertrouwensbreuk met mr. G staat niet in de weg aan een aanwijzing van een andere advocaat in de echtscheidingsprocedure. De oorzaak van die vertrouwensbreuk met mr. G is dat mr. G nalatig is geweest in haar rechtsbijstand aan klaagster. Zo heeft mr. G klaagsters rechten in de procedure ontnomen, zoals het recht aanwezig te zijn bij de zitting. Mr. G had waardeoordelen over klaagster en liet zich uit over de inhoud van klaagsters strafzaak, terwijl dat niet aan mr. G was. Mr. G had geen zin om klaagster rechtsbijstand te verlenen in haar familierechtelijke zaak en liet dat op verschillende manieren blijken, zoals met de aankondiging geen hoger beroep te willen instellen voor klaagster ongeacht de uitspraak in eerste aanleg. Ook verschilden mr. G en klaagster van mening over de vraag of klaagster zich in de familierechtelijke kwestie moest uitlaten over onderwerpen die een strafrechtelijk component hadden. Verder wilde klaagster uitstel van de mondelinge behandeling, wat mr. G weigerde te vragen aan de rechtbank. Toen mr. G na aandringen toch aanhouding verzocht, heeft zij dit zodanig afgeraffeld dat de rechtbank het verzoek afwees. Mr. G heeft veel fouten gemaakt in haar verweerschrift. Ook vergat zij meerdere dingen, zoals de inschrijving van de echtscheiding en de organisatie van het vervoer van PI naar de rechtbank voor de zitting.
3.2 Nu de beëindiging van de rechtsbijstand door mr. G niet aan klaagster is te wijten, voldoet klaagster aan alle vereisten om voor aanwijzing van een advocaat in aanmerking te komen.
Verweer
3.3 De deken heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het beklag van klaagster.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen.
Overwegingen hof
4.2 Het hof verklaart het beklag ongegrond. De deken kon op goede gronden tot de beslissing komen geen tweede advocaat aan te wijzen in klaagsters familierechtelijke zaak. Het uitgangspunt dat de deken eenmaal een advocaat aanwijst in dezelfde zaak en dat aan die aanwijzing voorwaarden zijn verbonden (r.o. 2.3) is op zichzelf niet onredelijk. Een tweede aanwijzing van een advocaat in dezelfde zaak kan aan de orde zijn, bijvoorbeeld als de rechtsbijstand is beëindigd om redenen die buiten de invloedssfeer van klaagster liggen.
4.3 In dit geval is de rechtsbijstand van mr. G beëindigd, omdat klaagster haar vertrouwen in de rechtsbijstand van mr. G heeft opgezegd. Het betoog van klaagster dat die vertrouwensbreuk aan mr. G is te wijten volgt het hof niet. In de eerste plaats maakt klaagster op geen enkele manier duidelijk op welke manier zij heeft geprobeerd een vertrouwensbreuk te voorkomen, toen zij ontevreden bleek over de door mr. G verleende rechtsbijstand. In de tweede plaats vormen de verwijten die klaagster in dit verband heeft geformuleerd, voor het opzeggen van het vertrouwen op zichzelf onvoldoende grondslag. Zo is het niet aan de advocaat, maar aan de rechtbank en de PI om de aanvoer van een gedetineerde naar de zitting te organiseren en blijkt uit het dossier dat de wederpartij de inschrijving van de echtscheiding zou regelen en heeft geregeld. Ook is van ongepaste waardeoordelen van mr. G over klaagsters strafzaak niet gebleken uit het voorliggende dossier en evenmin van de gestelde tegenzin van mr. G om rechtsbijstand aan klaagster te verlenen. Wat betreft de vraag of mr. G wel of geen uitstel had mogen vragen, geldt dat de deken aan de rechtsbijstand door mr. G als (eerste) voorwaarde had gesteld dat mr. G bepaalt welke juridische stappen haalbaar zijn en dat klaagster haar niet kan verplichten om aan klaagsters wensen en eisen tegemoet te komen, als deze de advocaat onhaalbaar voorkomen. De advocaat draagt als dominus litis de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de opdracht. Als tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en dit geschil kan niet in onderling overleg worden opgelost, dan kan het zo zijn dat er onvoldoende wederzijds vertrouwen resteert om de samenwerking voort te zetten. Dan dient de advocaat zich terug te trekken. Verder heeft klaagster de vermeende fouten in het verweerschrift van mr. G onvoldoende concreet gemaakt en is het hof ook niet gebleken van ondermaatse rechtsbijstand.
4.4 Het hof ziet daarom onvoldoende grond voor het door klaagster opzeggen van het vertrouwen in haar toegewezen advocaat. Daarmee heeft klaagster niet voldaan aan een door de deken gestelde voorwaarde. Van de deken kan dan ook niet verlangd worden een tweede advocaat aan te wijzen in dezelfde kwestie.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 25 juli 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. R. Verkijk en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 16 december 2024.