ECLI:NL:TADRSHE:2025:96 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-353/DB/OV/W
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:96 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-06-2025 |
Datum publicatie: | 12-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-353/DB/OV/W |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking |
Beslissingen: | Wraking |
Inhoudsindicatie: | wraking kennelijk ongegrond |
Beslissing van de wrakingskamer van de
Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer
van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 juni 2025
in de zaak 25-353/DB/OV/W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:
verzoekster
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 mei 2025 is de verzetprocedure van verzoekster ter zitting behandeld van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad). De raad was als volgt samengesteld: mr. M. Jansen als voorzitter en mr. S.M. Bosch-Koopmans en mr. P. Rijnsburger als leden.
1.2 Op 22 mei 2025 en 23 mei 2025 heeft verzoekster een klacht ingediend tegen de voorzitter mr. Jansen (hierna: de gewraakte tuchtrechter). De klacht is aangemerkt als een wrakingsverzoek. Het wrakingsverzoek is in behandeling genomen door de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de wrakingskamer) als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden.
1.3 Op 28 mei 2025 heeft de gewraakte tuchtrechter medegedeeld niet in de wraking te berusten en een verweerschrift ingediend.
1.4 Op 4 juni 2025 heeft verzoekster een reactie ingediend.
1.5 De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing acht geslagen op het wrakingsverzoek van 22 mei 2025 en 23 mei 2025, het verweerschrift van de gewraakte tuchtrechter van 28 mei 2025, de reactie van verzoekster van 4 juni 2025 en het proces-verbaal van de zitting.
2. GRONDEN VAN HET WRAKINGSVERZOEK
2.1 Verzoekster heeft niet de gelegenheid gekregen om haar pleitaantekeningen voor te dragen. De beklaagde advocaat heeft die mogelijkheid wel gehad. De gewraakte tuchtrechter hield de hand boven het hoofd van de beklaagde advocaat. Verzoekster vermoedt dat de beslissing op haar verzet al duidelijk was. De gewraakte tuchtrechter was onvriendelijk en gehaast. Er werden geen vragen gesteld door de raad. De zitting heeft maar tien minuten geduurd. Door de eisen die worden gesteld om tot een gegrond verzet te komen, wordt verzoekster verplicht om een advocaat in te schakelen wat voor haar niet mogelijk is vanwege de hoge kosten.
3. VERWEER
3.1 De gewraakte tuchtrechter berust niet in de wraking. Zij leest in het wrakingsverzoek geen omstandigheid die maakt dat getwijfeld kan worden aan haar onpartijdigheid. Er was geen sprake van haast. De zitting heeft niet lang geduurd omdat verzoekster niet veel meer te zeggen had dan in haar verzetschrift stond. Ook de beklaagde advocaat heeft daarop niet veel te zeggen gehad. Verzoekster had geen papieren op tafel liggen, zodat de gewraakte tuchtrechter ook geen vermoeden had dat zij pleitaantekeningen had meegenomen. Als verzoekster kenbaar had gemaakt die pleitaantekeningen te hebben meegebracht, dan had zij die kunnen voorlezen.
4. REPLIEK
4.1 Verzoekster betwist dat zij geen stukken had meegenomen. Zij had alleen het verzetschrift niet mee en de voorzitter wilde haar daar geen kopie van geven. Verzoekster had de pleitaantekeningen in haar tas zitten en ze had niet de gelegenheid gekregen om die uit haar tas te halen.
4.2 Verder was sprake van vooringenomenheid bij de gewraakte tuchtrechter. Zij stelde slechts één vraag voor de show en liet duidelijk merken dat de zitting uitsluitend een formaliteit was. Verzoekster is ook slechthorend en zij kon moeilijk reageren op de beklaagde advocaat, omdat deze niet in de microfoon sprak. Met behandelen van de zaak had het niets van doen, aldus verzoekster.
5. BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoekster zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
5.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoekster, althans dat de vrees daarvoor bij verzoekster objectief gerechtvaardigd is.
Beoordeling
5.3 In de brief van 18 april 2025, waarin verzoekster voor de zitting is uitgenodigd, staat het navolgende:
“Graag wijs ik u uitdrukkelijk op artikel 2.6 van het Landelijk Procesreglement voor de werkwijze van de raad ter zitting, in het bijzonder op artikel 2.6.4. Daarin staat dat partijen tijdens de zitting de gelegenheid krijgen om een korte toelichting (maximaal 10 minuten) op de klacht of het verweer te geven. U mag uw korte toelichting ook opnemen in pleitnotities die maximaal 2 pagina’s A4 (leestijd 10 minuten) mogen beslaan. Meer pagina’s dan de toegestane twee bladzijden worden in principe door de voorzitter van de raad geweigerd. Daarnaast krijgt u in binnen de voor uw zaak geplande zittingstijd nog voldoende gelegenheid om vragen van de raad te beantwoorden of te reageren op het standpunt van de andere partij.”
Het is dan ook niet zo dat een klager altijd pleitnotities meeneemt naar de zitting om vervolgens deze te kunnen voorlezen. Een klager wordt de gelegenheid geboden om een toelichting op het verzetschrift te geven en kan daarbij dus al dan niet gebruik maken van hetgeen de klager op papier heeft gezet.
5.4 Uit het proces-verbaal van de zitting van 16 mei 2025 volgt dat verzoekster de mogelijkheid is geboden om haar verzet toe te lichten. Klaagster heeft daarvan gebruik gemaakt zonder daarbij aan te geven dat zij pleitnotities had opgesteld die zij bij zich had en die zij graag nog wilde voorlezen. De tuchtrechter ging er dan ook vanuit dat klaagster zich niet met behulp van pleitnotities op de zitting had voorbereid. Dit is ook geen vereiste en het komt ook vaker voor dat een klager zich niet bedient van een pleitnotitie. Een tuchtrechter is niet verplicht om uitdrukkelijk te vragen of een partij pleitaantekeningen heeft meegebracht. Aan het beginsel van hoor en wederhoor is voldaan als beide partijen de kans krijgen om hun kant van de zaak toe te lichten. De gewraakte tuchtrechter heeft dat gedaan. Van enige vorm van (vrees voor) vooringenomenheid is in zoverre geen sprake. Ook geldt er geen minimumbehandelingsduur voor een zaak. Als de toelichting van partijen en de vragen van de tuchtrechters beperkt van omvang zijn, dan kan dit betekenen dat een zitting van korte duur kan zijn. Voor zover verzoekster stelt niet te kunnen hebben reageren op de beklaagde advocaat omdat zij hem niet kon verstaan, dan kon zij vragen om de woorden te herhalen met gebruik van de microfoon. Ook dit vormt geen (vrees voor) vooringenomenheid bij de gewraakte tuchtrechter.
5.5 Tot slot leveren de eisen om tot een gegrond verzet te komen, die gebaseerd zijn op vaste rechtspraak van de tuchtrechters, ook geen (vrees voor) vooringenomenheid op van een tuchtrechter. Als verzoekster het niet eens is met die eisen of deze te hoog vindt, dan kan zij dat met inhoudelijke argumenten bestrijden in de verzetprocedure.
Conclusie
5.6 De wrakingskamer komt dan ook tot de conclusie dat van objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid kennelijk geen sprake is. De wrakingskamer zal dan ook op het wrakingsverzoek beslissen zonder behandeling ter zitting, op grond van artikel 4 van het Wrakingsprotocol, en verklaart het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter en mrs. A.A.M. Schutte en J.A. Bloo, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken op 12 juni 2025.
Griffier Voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 juni 2025