ECLI:NL:TADRSHE:2025:91 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-908/DB/LI 25-040/DB/LI 25-041/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:91 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-05-2025 |
Datum publicatie: | 06-06-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen voormalig advocaat. De klacht dat verweerder mevrouw P ertoe heeft aangezet dan wel het haar heeft toegestaan om gebruik/misbruik te maken van cliënteninformatie uit klaagsters dossier, dan wel dat hij mevrouw P van informatie heeft voorzien, is niet-ontvankelijk. Het feit dat mevrouw P over de in deze klacht bedoelde informatie beschikte vloeit namelijk rechtstreeks voort uit de reeds tuchtrechtelijk verwijtbaar bevonden constructie, die inhield dat verweerder als advocaat van betrokken partijen een aandeelhoudersovereenkomst had opgesteld, terwijl hij daarbij zelf (indirect) partij was en (financiële) belangen had, terwijl die aandeelhoudersovereenkomst bepaalde dat verweerder maandelijks een bedrag van tenminste € 3.000,- mocht declareren, ongeacht de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden. Hierover heeft het Hof van Discipline op 9 augustus 2024 (ECLI:NL:TAHVD:2024:214) reeds een onherroepelijke eindbeslissing genomen, waarbij aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken is opgelegd. Om die reden kan klaagster gelet op het bepaalde in artikel 47b Advocatenwet niet in deze klacht worden ontvangen. Klaagster heeft verder onvoldoende onderbouwd, met concrete feiten en omstandigheden, dat zij door de gestelde overtreding van artikel 7.4 Voda en het door verweerder aanbieden van een ongeoorloofde abonnementsvorm rechtstreeks in haar eigen belangen is of kon worden geschaad. In zoverre niet-ontvankelijk. Verweerder had de aansprakelijkstelling van 22 maart 2024 met bekwame spoed moeten doorgeleiden aan zijn verzekeraar, hetgeen hij heeft nagelaten. Ook heeft hij ondanks de herhaalde verzoeken geen specificaties van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan klaagster verstrekt. In zoverre gegrond. Schorsing zes weken, waarvan vier voorwaardelijk. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 26 mei 2025
in de zaken 24-908/DB/LI, 25-040/DB/LI en 25-041/DB/LI
naar aanleiding van de klachten van:
klaagster
vertegenwoordigd door:
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 mei, 24 juni en 30 oktober 2024 heeft klaagster tegen verweerder klachten ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).
1.2 Op 17 januari 2025 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken K24-049, K24-080, en K24-083 van de deken ontvangen.
1.3 De klachtzaken zijn gevoegd behandeld op de zitting van de raad van 14 april 2025. Verschenen zijn klaagster, vertegenwoordigd door de heren B en M, en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en de volgende nagekomen stukken:
- de e-mail met bijlagen van klaagster van 15 december 2024;
- de e-mail met bijlagen van klaagster van 4 februari 2025;
- de e-mail met bijlagen van klaagster van 9 februari 2025;
- de e-mail met bijlagen van klaagster van 30 maart 2025;
- de e-mail met bijlagen van verweerder van 30 maart 2025.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is een voormalig cliënte van verweerder. Klaagster heeft reeds eerder over verweerder geklaagd. De klacht luidde als volgt:
“1. Verweerder heeft misbruik gemaakt van de financiële noodsituatie van klagers door voor een appel en een ei een derde van de aandelen te verwerven in ondernemingen die naar verwachting van partijen – waaronder verweerder – een waarde hadden van enkele miljoenen.
2. Verweerder heeft als advocaat opgetreden voor partijen bij het opstellen van een aandeelhoudersovereenkomst – welke werkzaamheden hij ook bij [naam klaagster] heeft gedeclareerd – terwijl de vennootschap waarin verweerder participeerde, [C] B.V., ook partij was bij deze overeenkomst, die met name in het voordeel van [C] B.V. en [L] B.V. is opgesteld en op tal van punten nadelig is voor de andere partijen.
3. Verweerder heeft in de aandeelhoudersovereenkomst een afspraak opgenomen op grond waarvan hij minimaal € 3.000,-- per maand (exclusief kantoorkosten en btw) mocht factureren aan [P] en/of aan een new co (uiteindelijk [naam klaagster]).
4. Verweerder heeft jarenlang als adviseur/advocaat van [naam klaagster] opgetreden en heeft haar geadviseerd over allerlei transacties waarbij familieleden en relaties van verweerder betrokken waren. Verweerder heeft [naam klaagster] daarbij geadviseerd om zijn familieleden en relaties aandelen in het verschiet te stellen en daarmee dus ook zijn netwerk te bevoordelen.
5. Verweerder heeft geweigerd om de aandelen, die hij via zijn vennootschap in de vennootschappen houdt te verkopen aan de partij die na lang zoeken is gevonden, terwijl verweerder een ruimhartige meerwaarde clausule is geboden.”
2.3 Deze klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 oktober 2023. In de beslissing van de raad van 20 november 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:127) zijn de volgende feiten vastgesteld:
2.2 [L] B.V. voert een advocatenkantoor. Enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap is verweerder.
2.3 Verweerder en diens voormalige echtgenote mevrouw L-P (hierna: P) houden ieder 50% van de aandelen in de besloten vennootschap [C], waarvan P de bestuurder is.
2.4 [P] en [E] B.V. (hierna: [P]) en/of [Q] BV (hierna: Q) hebben twee technieken ontwikkeld waarop patent is verleend. De heer B (hierna: B) en de heer M (hierna: M) waren de initiële uitvinders (de ‘founding fathers’) van deze gepatenteerde technieken.
2.5 [B] B.V. (hierna: [B], met als bestuurder en enig aandeelhouder B) en [K] B.V. (hierna: [K,] met als bestuurder en enig aandeelhouder [M]) waren aanvankelijk de aandeelhouders en bestuurders van [P] en [Q].
2.6 Op een niet nader geduid moment zijn [B] en [dhr B] enerzijds en K en M anderzijds in conflict geraakt.
2.7 [B] heeft zich op enig moment voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die [B] met succes heeft bijgestaan in een procedure ter ongedaan making van het op verzoek van K uitgesproken faillissement van [B].
2.8 Verweerder heeft namens [B] / [dhr] B een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt tegen [K] / [M] resulterend in een vonnis van 11 september 2018. Op enig moment heeft verweerder zijn rechtsbijstand gestaakt, omdat [B] niet langer in staat was de kosten van rechtsbijstand te dragen.[B] / [dhr B] enerzijds en [K] / [M] anderzijds hebben uiteindelijk op 24 oktober 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten, als gevolg waarvan (onder andere) de patenten zijn ondergebracht in [P]. Tevens is afgesproken dat partijen zich zouden inspannen om de patenten op korte termijn te verkopen.
2.9 [B] en [K] zijn vervolgens in overleg getreden met verweerder teneinde de mogelijkheden van een samenwerking te bespreken. Daarbij is het toetreden van verweerder als aandeelhouder in [P] als mogelijkheid benoemd. Bij [P] bestond dringend behoefte aan aanvullende liquiditeit in verband met de kosten verbonden aan het verlengen van de patenten.
2.10 Op 11 januari 2020 is tussen [K], [B], [Q], [P] en [C] (waarin verweerder en P ieder 50% van de aandelen houden en waarvan P de bestuurder is) een aandeelhoudersovereenkomst met twee addenda gesloten. Verweerder heeft deze aandeelhoudersovereenkomst opgesteld. In de aandeelhoudersovereenkomst is onder meer vastgelegd dat:
- [C] 1/3e van de aandelen in [P] zou verwerven;
- [C] vanwege de spoedeisendheid onmiddellijk € 5.000,00 aan [P] zou betalen, welke betaling na de aandelenuitgifte zou worden geconverteerd in een agiostorting;
- er een nieuwe vennootschap zou worden opgericht;
- [K], [B] en [C] in de nieuwe vennootschap een gelijk aandelenpakket zouden hebben;
- L B.V. (verweerders praktijkvennootschap) voor [P]/de nieuwe vennootschap werkzaamheden zou uitvoeren tegen een uurtarief van € 150,00 exclusief btw met een minimum van € 3.000,00 exclusief btw per maand;
- de managementfee van de bestuurders € 90,00 exclusief btw per uur zou bedragen.
2.11 Voor de aandelen in [P] heeft [C] de nominale waarde van € 0,50 per aandeel betaald. De agiostoring van € 5.000,00 is gebruikt voor de betaling van een deel van kosten voor het verlengen van de patenten. De hiervoor genoemde nieuw op te richten vennootschap is [naam klaagster. (hierna: [naam klaagster]). Anders dan eerder overeengekomen heeft [M] daarin niet geparticipeerd via [K] maar via [X]. De licenties van voornoemde patenten zijn in [naam klaagster] ondergebracht.
2.12 Na het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomst is verweerder de bij die overeenkomst betrokken partijen en de vervolgens opgerichte vennootschap [naam klaagster] als advocaat blijven bijstaan.
2.13 Verweerder heeft op enig moment een geldlening van € 1.500,00 verstrekt aan [naam klaagster.
2.14 In 2022 is [DI] BV (hierna: “DI”) ten tonele verschenen, die wilde participeren in [naam klaagster] DI heeft biedingen gedaan bij brieven van 1 juni 2022 en 16 januari 2023. De in de biedingen weergegeven aandelenverhouding zou betekenen dat [C] haar aandelen zou moeten verkopen. [C] heeft afwijzend op de biedingen gereageerd. Hierover is een geschil ontstaan. In verband met dit geschil hebben [X], [B], [K], [naam klaagster] en [P] jegens [C] een kort geding aanhangig gemaakt, waarbij zij kort samengevat hebben gevorderd om [C] te veroordelen tot overdracht van de aandelen aan [B] en [X] althans aan [klaagster} . De mondelinge behandeling in kort geding heeft plaatsgevonden op 13 september 2022.
2.15 Op 14 september 2022 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2.16 Bij vonnis in kort geding van 2 februari 2023 heeft de Voorzieningenrechter de vordering afgewezen. “
2.4 Bij beslissing van 20 november 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:127) heeft de raad de klachtonderdelen 1, 4 en 5 ongegrond verklaard en de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond verklaard. De raad heeft aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, opgelegd.
2.5 Beide partijen hebben tegen de beslissing van de raad hoger beroep ingesteld. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 9 augustus 2024 (ECLI:NL:TAHVD:2024:214) de beslissing van de raad voor wat betreft de opgelegde maatregel vernietigd en voor het overige bekrachtigd. Het Hof van Discipline heeft aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken opgelegd.
2.6 In aanvulling op de in de beslissing van de raad van 20 november 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:127) vastgestelde feiten stelt de raad de volgende feiten vast:
2.7 In een e-mail van 13 november 2022 heeft P klaagster als volgt bericht:
“Naar aanleiding van jullie digitale oproep “vaststelling jaarrekening [klaagster]”deel ik jullie hierbij namens [C] mede dat goedkeuring wordt onthouden. (….)
9. Is voor wat betreft de juridische kosten [L B.V.] rekening gehouden met de naheffing in verband met het minimumbedrag van € 3.000,00 per maand? (…)”
2.8 In een e-mail van 28 maart 2023 heeft P klaagster als volgt bericht:
“(…) Mijn echtgenoot chanteren jullie met een klachtprocedure om jullie eigen (onderhandelings)positie kracht bij te zetten, wederom met alle kosten van dien. (…)”
2.9 Bij brief van 22 maart 2024 heeft mr. J, advocaat, verweerder namens klaagster aansprakelijk gesteld. Bij e-mailberichten van 23 mei en 19 juni 2024 heeft klaagster verweerder verzocht om te bevestigen dat hij de aansprakelijkstelling had doorgeleid aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en om haar te laten weten bij welke verzekeraar hij verzekerd was. Nadat klaagster bij de deken een klacht had ingediend heeft verweerder de deken bij e-mail van 29 september 2024 bericht dat hij het polisblad reeds aan de deken, maar nog niet aan klaagster, had toegestuurd. De verzekeraar, QL B.V., heeft op 23 oktober 2024 desgevraagd aan klaagster medegedeeld dat van verweerder geen schademelding was ontvangen.
2.10 Per 12 juni 2024 is verweerder uitgeschreven van het tableau. Op 27 augustus 2024 is verweerders L. B.V. in staat van faillissement verklaard.
3. KLACHTEN
3.1 24-908/DB/LI:
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft mevrouw P ertoe aangezet dan wel het haar toegestaan om gebruik/misbruik te maken van cliënten informatie uit klaagsters dossier, dan wel mevrouw P van informatie voorzien.
25-040/DB/LI:
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
1. Verweerder is niet transparant geweest over (de naam van c.q. informatie over) het advocatenkantoor en heeft onjuiste bedrijfsinformatie verstrekt;
2.Verweerder heeft opnieuw in een ongeoorloofde abonnementsvorm zijn diensten aangeboden.
25-041/DB/LI:
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft ondanks herhaalde verzoeken van klaagster geweigerd om informatie te verstrekken over de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en de doorzending van de aansprakelijkstelling aan de verzekeraar.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
5.1 Ontvankelijkheid
Ne bis in idem
De raad ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of en in hoeverre klaagster in de klachten kan worden ontvangen. Klaagster heeft immers reeds eerder een klacht over verweerder ingediend, waarover de raad bij beslissing van 20 november 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:127) en vervolgens, na door beide partijen ingesteld hoger beroep, het Hof van Discipline bij beslissing van 9 augustus 2024 (ECLI:NL:TAHVD:2024:214) hebben geoordeeld. In het tuchtrecht geldt het zogenaamde “ne bis in idem-beginsel”, dat is vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet. Dit beginsel houdt in dat niet opnieuw kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De achtergrond van dit beginsel is dat een advocaat, over wie een klacht is ingediend, er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op moet kunnen vertrouwen dat de klacht daarmee is afgewikkeld en dat het handelen waarop de klacht betrekking heeft niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd.
5.2 24-908/DB/LI
Het in de klachtzaak met kenmerk 24-908/DB/LI aan de orde zijnde verwijt heeft betrekking op de e-mails van P van 13 november 2022 en 30 maart 2023. Uit die e-mailberichten blijkt dat verweerder mevrouw P ertoe heeft aangezet dan wel het haar heeft toegestaan om gebruik/misbruik te maken van cliënteninformatie uit klaagsters dossier, dan wel dat hij mevrouw P van informatie heeft voorzien, aldus klaagster. De raad overweegt als volgt. Het feit dat mevrouw P over de in deze klacht bedoelde informatie beschikte vloeit rechtstreeks voort uit de reeds tuchtrechtelijk verwijtbaar bevonden constructie, die inhield dat verweerder als advocaat van betrokken partijen een aandeelhoudersovereenkomst had opgesteld, terwijl hij daarbij zelf (indirect) partij was en (financiële) belangen had, terwijl die aandeelhoudersovereenkomst bepaalde dat verweerder maandelijks een bedrag van tenminste € 3.000,- mocht declareren, ongeacht de aard en omvang van de verrichte werkzaamheden. Hierover heeft het Hof van Discipline op 9 augustus 2024 (ECLI:NL:TAHVD:2024:214) reeds een onherroepelijke eindbeslissing genomen, waarbij aan verweerder een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken is opgelegd. Om die reden kan klaagster gelet op het bepaalde in artikel 47b Advocatenwet niet in deze klacht worden ontvangen.
5.3 Eigen belang
25-040/DB/LI
Klaagster verwijt (k.o. 1) verweerder dat hij niet transparant is geweest over (de naam van c.q. informatie over) het advocatenkantoor en onjuiste bedrijfsinformatie heeft verstrekt en (k.o. 2) en dat hij opnieuw in een ongeoorloofde abonnementsvorm zijn diensten heeft aangeboden.
5.4 Artikel 7.4 lid 1 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) bepaalt dat de advocaat in zijn optreden naar buiten vermijdt dat een onjuiste, misleidende of onvolledige voorstelling van zaken wordt gegeven omtrent de wijze van praktijkuitoefening en omtrent enige vorm van samenwerking.
5.5 De raad overweegt als volgt. Klaagster was vanaf september 2022 geen cliënte meer van verweerder. De raad stelt vast dat uit de onderbouwing van dit klachtonderdeel blijkt dat dit verwijt met name betrekking heeft op handelen van verweerder van na die datum. De raad overweegt in dit verband dat alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, het recht heeft om hierover een klacht in te dienen. Als het in het algemeen belang is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen. Naar het oordeel van de raad heeft klaagster onvoldoende onderbouwd, met concrete feiten en omstandigheden, dat zij door de gestelde overtreding van artikel 7.4 Voda en het door verweerder aanbieden van een ongeoorloofde abonnementsvorm rechtstreeks in haar eigen belangen is of kon worden geschaad. De raad zal klaagster dan ook in deze klacht niet-ontvankelijk verklaren.
5.6 Beoordeling
25-041/DB/LI
In de klacht met kenmerk 25-041/DB/LI kan klaagster wel worden ontvangen. Klaagster verwijt verweerder dat hij ondanks herhaalde verzoeken van klaagster heeft geweigerd om informatie te verstrekken over de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en de doorzending van de aansprakelijkstelling aan de verzekeraar. De raad overweegt als volgt.
5.7 De betamelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet brengt mee dat een advocaat na een tegen hem ingediende schadeclaim jegens de (vermeend) benadeelde helder communiceert. Een advocaat dient de aansprakelijkstelling op korte termijn door te geven aan zijn verzekeraar. Dit is een logisch en noodzakelijk complement van de plicht van de advocaat om zich tegen beroepsaansprakelijkheid te verzekeren. Het nalaten van een tijdige melding kan immers de dekking onder de verzekering doen vervallen. Van een advocaat mag daarnaast worden verwacht dat hij de naam en adresgegevens van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en het polisnummer aan zijn cliënt doorgeeft direct nadat deze daarom verzoekt (zie HvD 20 april 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:66).
5.8 Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aansprakelijkstelling van 22 maart 2024 met bekwame spoed had moeten doorgeleiden aan zijn verzekeraar. Verweerder heeft dit nagelaten. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat immers vast dat de verzekeraar heeft verklaard geen melding van verweerder te hebben ontvangen. Voorts staat vast dat verweerder ondanks de herhaalde verzoeken van klaagsters advocaat van 23 mei en 19 juni 2024 geen specificaties van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan klaagster heeft verstrekt. Verweerder heeft kennelijk wel op enig moment een kopie van de polis aan de deken toegestuurd, maar daarmee heeft hij niet voldaan aan hetgeen de in randnummer 5.7 genoemde tuchtrechtspraak voorschrijft. De klacht met kenmerk 25-04/DB/LI is dan ook gegrond.
6. MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft ondanks herhaalde verzoeken van klaagster geweigerd om informatie te verstrekken over de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en de doorzending van de aansprakelijkstelling aan de verzekeraar. Op grond van de ernst van het vastgestelde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en het feit dat verweerder reeds meerdere malen tuchtrechtelijk is veroordeeld acht de raad oplegging van een schorsing voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht in de zaak 25-041/DB/LI gegrond verklaart,moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in de zaak 24-908/DB/LI niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht in de zaak 25-040/DB/LI in beide onderdelen niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht in de zaak 25-041/DB/LI gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, op;
- bepaalt dat het voorwaardelijk gedeelte van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en H.M.S. Cremers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 26 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 26 mei 2025