ECLI:NL:TADRSHE:2025:89 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-933/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:89
Datum uitspraak: 26-05-2025
Datum publicatie: 06-06-2025
Zaaknummer(s): 24-933/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft ten onrechte de (historische) adresgegevens van klager opgevraagd bij de afdeling burgerzaken van de gemeente. De raad is van oordeel dat uit de in verweersters brief aan de gemeente vervatte onderbouwing van het verzoek om de uittreksels te verstrekken, in samenhang bezien met de inhoud van de door verweerster ingediende processtukken, genoegzaam is gebleken dat verweerster het verzoek aan de gemeente heeft gedaan met het doel om bewijs te vergaren. Bewijsvergaring mag echter geen reden zijn voor het opvragen van een uittreksel uit de registers. Verweerster heeft daarnaast in strijd gehandeld met gedragsregel 25 doordat zij bij brief van 16 februari 2024 rechtstreeks contact heeft opgenomen met klager. Gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 26 mei 2025

in de zaak 24-933/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerster

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 2 mei 2024 hebben klagers tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).

1.2 Op 13 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|24|071K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 31 maart 2025. Verschenen is verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot mr. W. Klagers zijn niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de volgende nagekomen stukken:

- de e-mail met bijlagen van verweerster van 27 december 2024;

- de e-mail met bijlage van verweerster van 19 februari 2025;

- de e-mail met bijlagen van klager van 28 maart 2025.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klager sub 1 wordt in een geschil met Thuisvester bijgestaan door klager sub 2, advocaat. Verweerster treedt op als advocaat van Thuisvester.

2.3 In 2009 heeft klager sub 1 van Thuisvester een woning in de gemeente H gekocht waarbij de MGE bepalingen (Maatschappelijk Gebonden Eigendom) van toepassing zijn verklaard. Een van die bepalingen ziet op de verplichting tot zelfbewoning. Thuisvester heeft klager sub 1 gesommeerd tot nakoming van die verplichting.

2.4 Bij brief van 17 augustus 2023 heeft verweerster aan de gemeente H verzocht om haar uittreksels te verstrekken. In deze brief heeft verweerster onder meer het volgende aan de gemeente H bericht:

“In bovengenoemd dossier verzoek ik u namens cliënte, te weten [Thuisvester], vriendelijk om de navolgende uittreksels toe te sturen:

  • Een uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) toe te sturen van de persoon/personen die ingeschreven staat/staan op het adres [X];
  • Een adreshistorie van de heer [klager sub 1], die (vermoedelijk) woonachtig is (geweest) in uw gemeente.

Ter toelichting op dit verzoek merk ik namens cliënte het volgende op.

Tussen cliënte en [klager sub 1] is in 2009 een koopovereenkomst gesloten voor de verkoop van de woonruimte gelegen te [X], hierna te noemen: ‘de woonruimte’. Op grond van de koopovereenkomst is [klager sub 1] verplicht om zijn hoofdverblijf in de woonruimte te hebben.

Uit onderzoek in de openbare registers is gebleken dat [klager sub 1] in 2014 respectievelijk 2017 woningen aan de [adres1] en [adres2] heeft gekocht te [gemeente B] en zich op het adres van voornoemde woningen ook heeft ingeschreven in de BRP. [Klager sub 1] komt zijn contractuele verplichting om hoofdverblijf te hebben in de woonruimte niet na. Cliënte vermoedt dat de woonruimte is gegeven aan derden.

Cliënte is thans voornemens een gerechtelijke procedure jegens [klager sub 1] te starten tot terugverkoop van de woonruimte en het opeisen van een boete alsmede het voorkomen dat [klager sub 1] de woonruimte niet voor zichzelf gebruikt. Ten behoeve van deze te starten procedure ontvang ik namens cliënte graag zo spoedig mogelijk voormeld uittreksel. (…)”

2.5 Verweerster heeft namens Thuisvester conservatoir beslag doen leggen op twee woningen van klager sub 1 en heeft hem vervolgens op 13 november 2023 doen dagvaarden. Klager sub 1 werd in de daarop volgende procedure bijgestaan door klager sub 2. De bij brief van 17 augustus 2023 opgevraagde uittreksels heeft verweerster als productie aan de dagvaarding gehecht. Op 6 maart 2024 heeft verweerster een conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis ingediend. In deze conclusie heeft verweerster onder verwijzing naar de uittreksels gesteld dat klager sub 1 in de periode van 11 augustus 2015 tot en met mei 2023 niet op het adres van de woning stond ingeschreven in de BRP.

2.6 Bij brief van 16 februari 2024 heeft verweerster klager sub 1 nogmaals gesommeerd om tot zelfbewoning over te gaan. In de brief heeft verweerster onder meer aan klager sub 1 medegedeeld:

“(…) Deze brief dient u op te vatten als een sommatie als bedoeld in artikel 9 van de MGE-bepalingen. Indien u niet (tijdig) voldoet aan bovenstaande sommatie, staat volgens cliënte vast dat u ernstig bent tekortgeschoten in de nakoming van uw verplichtingen die voortvloeien uit de MGE-bepalingen en verkeert u alsdan in verzuim. Cliënte maakt alsdan onverkort aanspraak op de boete uit artikel 9 van de MGE-bepalingen. (…)

Aangezien deze brief is gericht op rechtsgevolgen, stuur ik deze brief rechtstreeks (…)”

Verweerster heeft een afschrift van de brief aan klager sub 2 gestuurd.

2.7 Op 13 december 2024 hebben klagers tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

4. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende:

  1. Verweerster heeft ten onrechte de (historische) adresgegevens van klager sub 1 opgevraagd bij de afdeling burgerzaken van de gemeente;
  1. Verweerster heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 25 doordat zij bij brief van 16 februari 2024 rechtstreeks contact heeft opgenomen met klager sub 1.

5. VERWEER

5.1 Verweerster heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

6. BEOORDELING

5.1 Toetsingskader

Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.

5.2 Klachtonderdeel 1 – opvragen uittreksels

Klagers verwijten verweerster dat zij ten onrechte de (historische) adresgegevens van klager sub 1 heeft opgevraagd bij de afdeling burgerzaken van de gemeente. Het meest verstrekkende verweer van verweerster luidt dat klager sub 2 geen eigen belang heeft bij de klacht en om die reden niet in de klacht kan worden ontvangen. De raad overweegt als volgt. Alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, heeft het recht om hierover een klacht in te dienen. Als het in het algemeen belang is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de raad niet gebleken van enig rechtstreeks belang van klager sub 2 bij het eerste onderdeel van de klacht. De raad zal klager sub 2 dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Klager sub 1 kan wel in dit klachtonderdeel worden ontvangen.

5.3 Verweerster heeft het verweer gevoerd dat Thuisvester op grond van artikel 3.9 lid 2 Wet basisregistratie personen gerechtigd was om de historische adresgegevens van klager sub 1 op te vragen, nu Thuisvester werkzaamheden verricht met een gewichtig maatschappelijk belang als bedoeld in artikel 3.9 lid 2 Wet basisregistratie personen. Verweerster had als advocaat van Thuisvester een van Thuisvester afgeleid recht om de gegevens op te vragen, aldus nog steeds verweerster. De raad overweegt als volgt. Artikel 3.19 lid 2 Wet basisregistratie personen bepaalt: “Bij gemeentelijke verordening kunnen door derden verrichte werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang voor de gemeente worden aangewezen, ten behoeve waarvan gegevens uit de basisregistratie kunnen worden verstrekt.” Verweerster heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de APV van de gemeente Halderberge “hierover niets bepaalt”. De raad kan op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet vaststellen of en in hoeverre op basis van de APV van de gemeente Halderberge het bestrijden van woonfraude kan worden gekwalificeerd als werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang als bedoeld in artikel 3.9 lid 2 Wet basisregistratie personen. In zoverre moet het verweer van verweerster dan ook worden gepasseerd.

5.4 Verweerster heeft verder naar voren gebracht dat zij de gegevens niet heeft opgevraagd met het doel om bewijs te vergaren, maar ten behoeve van de betekening van beslagstukken en de dagvaarding. De raad overweegt als volgt. In de brief aan de gemeente van 17 augustus 2023 heeft verweerster het verzoek om de historische adresgegevens van klager sub 1 te verstrekken onderbouwd en in dat verband toegelicht “[klager sub 1] komt zijn contractuele verplichting om hoofdverblijf te hebben in de woonruimte niet na”. Verweerster heeft in de brief aan de gemeente uiteengezet dat Thuisvester voornemens was om “een gerechtelijke procedure jegens [klager sub 1] te starten tot terugverkoop van de woonruimte en het opeisen van een boete alsmede het voorkomen dat [klager sub 1] de woonruimte niet voor zichzelf gebruikt.” en dat zij de historische adresgegevens nodig had ten behoeve van de voorgenomen procedure. Als niet weersproken staat voorts vast dat verweerster in de gerechtelijke procedure ter onderbouwing van de stellingen van Thuisvester een uitdrukkelijk beroep heeft gedaan op de uittreksels en deze als productie in het geding heeft gebracht.

5.5 De raad is van oordeel dat uit de in verweersters brief aan de gemeente vervatte onderbouwing van het verzoek om de uittreksels te verstrekken, in samenhang bezien met de inhoud van de door verweerster ingediende processtukken, genoegzaam is gebleken dat verweerster het verzoek aan de gemeente heeft gedaan met het doel om bewijs te vergaren. Bewijsvergaring mag echter geen reden zijn voor het opvragen van een uittreksel uit de registers (HvD 23 maart 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:96), zodat verweerster dit verzoek achterwege had moeten laten. Door dit verzoek wel te doen, heeft verweerster het vertrouwen in de advocatuur als bedoeld in gedragsregel 1 geschaad. Het feit dat de gemeente het gevraagde uittreksel heeft verstrekt, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van verweerster en legt voor de beoordeling van dit klachtonderdeel geen gewicht in de schaal. Klachtonderdeel 1 is kortom gegrond.

5.6 Klachtonderdeel 2 – rechtstreeks aanschrijven

Klagers verwijten verweerster dat zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 25 door de klager sub 1 bij brief van 16 februari 2024 rechtstreeks te benaderen, terwijl zij wist dat klager sub 1 werd bijgestaan door klager sub 2. Gedragsregel 25 bepaalt dat de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt (lid 1). In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij te zenden, geldt voormelde uitzondering niet (lid 2).

5.7 Het meest verstrekkende verweer van verweerster luidt ook hier dat klager sub 2 geen eigen belang heeft bij de klacht en om die reden niet in de klacht kan worden ontvangen. De raad passeert dit verweer. Naar het oordeel van de raad kan klager sub 2 in zijn hoedanigheid van advocaat van klager sub 1 zelfstandig klagen over schending van gedragsregel 25. Deze gedragsregel, die is opgenomen in het hoofdstuk “De advocaat in de verhouding tot overige betrokkenen bij de rechtspleging”, heeft immers tot doel het evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil te bewaren. De strekking van de regel is om te voorkomen dat de advocaat van een wederpartij een partij bij een geschil overrompelt zonder bijstand van zijn eigen advocaat (RvD Amsterdam 2 mei 2014, ECLI:NL:TADRAMS:2014:113). Het belang van klager sub 2 is hiermee gegeven.

5.8 Verweerster heeft verder naar voren gebracht dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, omdat -samengevat- (1) zij er zeker van wilde zijn dat de in de brief vervatte ingebrekestelling klager tijdig zou bereiken en (2) sprake is van een in gedragsregel 25 lid 2 bedoelde aanzegging met rechtsgevolg dat enkel kon worden bereikt door een rechtstreeks aan klager sub 1 gerichte schriftelijke mededeling. Artikel 9 van de MGE-bepalingen bepaalt namelijk dat de eigenaar (van de woning), na bij aangetekende brief in gebreke te zijn gesteld en vervolgens gedurende acht dagen nalatig is gebleven, een terstond opeisbare boete verschuldigd is. De raad is van oordeel dat dit verweer moet worden gepasseerd. Verweerster kon volstaan met verzending van een (aangetekende) brief aan klager sub 2, die optrad als gemachtigde van klager sub 1. Naar het oordeel van de raad valt, bij gebreke van een nadere onderbouwing, die niet is gegeven, namelijk niet in te zien dat op grond van de inhoud en strekking van artikel 9 van de MGE-bepalingen het beoogde rechtsgevolg niet zou kunnen worden bereikt door de brief alleen aan klager sub 2 te zenden. Bovendien heeft verweerster zich in de brief aan klager sub 1 niet beperkt tot een aanzegging met rechtsgevolg; de brief bevat een uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van Thuisvester. De inhoud van een brief die de ene advocaat aan de cliënt van een de andere advocaat zendt binnen de ruimte die de uitzondering biedt, dient echter beperkt te blijven tot de toegestane aanzegging met rechtsgevolg en wat daarvoor direct noodzakelijk is. Uitbreiding van de inhoud van zo’n brief komt neer op omzeiling van het in deze regel neergelegde verbod.

5.9 Aan de in gedragsregel 25 lid 2 genoemde voorwaarden is kortom niet voldaan, zodat het verweerster niet vrijstond om klager sub 1 rechtstreeks aan te schrijven. Door dit wel te doen heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel 2 is derhalve eveneens gegrond.

6. MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de (historische) adresgegevens van klager sub 1 op te vragen bij de afdeling burgerzaken van de gemeente en in strijd te handelen met gedragsregel 25. Op grond van de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen acht de raad oplegging van een berisping passend en geboden.

7.GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht (deels) gegrond verklaart,moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager sub 2 niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 1;

- verklaart klager sub 1 ontvankelijk in klachtonderdeel 1 en verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

- verklaart klagers ontvankelijk in klachtonderdeel 2 en verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. H.C. Struijk en A.A.T. van Ginderen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 26 mei 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 26 mei 2025