ECLI:NL:TADRSHE:2025:84 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-847/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:84 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-06-2025 |
Datum publicatie: | 03-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-847/DB/LI |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een ondernemingsrechtelijke en erfrechtelijke procedure. Klachten over het in het geheim samenspannen met klaagsters advocaten, het bijdragen aan het overlijden van zijn cliënt, het geheim houden dat een zitting door zou gaan, de wijze waarop verweerder stukken in een kort geding heeft ingediend, liegen, schending van artikel 21 Rv, het doen van onnodig grievende uitlatingen en het overtreden van gedragsregel 15 ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 2 juni 2025
in de zaak 24-847/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [L]
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 april 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 20 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-041 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 april 2025. Daarbij waren namens klaagster aanwezig [L] en [M]. Verweerder is in persoon verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1-1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van verweerder van 24 februari 2025 en van klaagster van 20 maart 2025.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is een maatschap. Zij bestond oorspronkelijk uit drie maten: [N],
[S] en [L] [achternaam]. Tussen [N] en [L] enerzijds en [S], daarin bijgestaan door
[L2], anderzijds zijn meerdere geschillen ontstaan. Er hebben procedures plaatsgevonden
over gelden op Belgische bankrekeningen die door [L] zouden zijn overgeboekt naar
zijn privérekening, over de verkoop van een schuur en een stuk bos, en een arbitrageprocedure
over de (beëindiging van de) maatschapsovereenkomst en wie de maatschap mocht voortzetten.
Verweerder heeft sinds 12 mei 2020 opgetreden als de advocaat van [S] in deze procedures.
[L] en [N] zijn bijgestaan door mr. [D].
Bankrekeningen
2.3 In de procedure over de bankrekeningen heeft verweerder namens [S] een verklaring voor recht gevorderd dat er tussen [S], [L] en [N] eenvoudige gemeenschappen bestaan ten aanzien van de saldi op drie Belgische bankrekeningen, in die zin dat [L] een bedrag van € 1.191.931,- dient te betalen aan [S]. Ook is verzocht om [L] te veroordelen tot betaling van € 318.538,- wegens onrechtmatig handelen met het saldo van [S] dat [L] zou hebben overgeboekt naar zijn eigen bankrekening. Verweerder heeft dit gekwalificeerd als verduistering als bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW. Na een gesprek met de advocaat van [L] en [N] heeft verweerder zijn dossiernaam aangepast van ‘verduistering’ naar ‘onrechtmatig handelen’. Dit geschil heeft onder meer geleid tot een zitting van 7 juni 2022.
Verkoop van de schuur en stuk bos
2.4 In het geschil over de schuur en het stuk bos is tijdens een procedure bij de rechtbank bepaald dat [L] onafhankelijke taxateurs zou voordragen, waarvan [S] er één mocht uitkiezen. [S] heeft taxateur [H] uitgekozen.
2.5 Op een bepaald moment heeft [L] een afspraak gemaakt met taxateur [H] om de schuur te bekijken, zonder medeweten van [S]. [S] en [L2] hebben die dag een auto zien staan bij de schuur, waarvan zij een foto hebben gemaakt. Na opvragen van informatie bij de RDW is [S] gebleken dat de auto van taxateur [H] was. Daarop heeft verweerder namens [S] bezwaar gemaakt tegen de aanstelling van taxateur Huntjes als deskundige.
2.6 Op 9 november 2022 heeft de advocaat van [L] en [N], [naam advocaat], aan [L]
geschreven:
“(…) In principe zou de zitting van 23 november a.s. niet door hoeven te gaan en
zou er om een aanhouding van de procedure gevraagd kunnen worden, in afwachting van
de nakoming van de gemaakte afspraken. Echter vernam ik zojuist van [verweerder] dat
de afspraken niet correct zouden worden nagekomen door u. [Verweerder] deelde mij
namelijk mede dat het de bedoeling was dat u 3 onafhankelijke taxateurs zou voordragen
en zijn cliënt daar 1 van zou kiezen. Zijn cliënt heeft echter zelf geconstateerd
dat 1 van de 3 voorgedragen taxateurs, namelijk [taxateur H], reeds (met u?) in het
pand aanwezig is geweest. Dat maakt natuurlijk dat hij niet meer onafhankelijk is.
[Verweerder] is dan ook voornemens om de zitting door te laten gaan, hetgeen mijns
inziens voor u onnodige kosten met zich mee zou brengen. De enige manier om de zitting
thans te voorkomen, is als u 3 nieuwe taxateurs noemt vóór aanstaande vrijdag, waaruit
de cliënt van [verweerder] er dan 1 kan kiezen. Mag ik omgaand van u vernemen?”
2.7 Op 14 november 2022 heeft [naam advocaat] aan [L] geschreven:
“Helaas heb ik nog geen antwoord van u gekregen op de vraag of u instemt met 3 nieuwe,
onafhankelijke taxateurs. De reden waarom ik u hier al vorige week meermaals naar
heb gevraagd, is omdat ik tijdig nog stukken wilde indienen voor de zitting van 23
november a.s., indien deze door moet gaan.
Ik had deze stukken eigenlijk vandaag moeten indienen, als de zitting doorgaat.
Ik weet nu echter niet of dit nog nodig is, en zo ja, welke stukken u nog wenst dat
ik eventueel indien. Indien u mij zo spoedig mogelijk zou kunnen antwoorden, kan ik
alsnog stukken bij de rechtbank indienen, als dat nodig is en als de zitting doorgang
moet vinden. (…)
Het is daarom zaak dat u mij omgaand laat weten of u al dan niet akkoord kunt gaan
met 3 nieuwe, onafhankelijke taxateurs. Zo ja, dan zal ik [verweerder] vragen om gezamenlijk
de rechtbank om aanhouding te verzoeken. Zo niet, dan verneem ik graag welke stukken
u nog wenst dat ik indien, waarvoor ik dan graag per mail nog even een kopie ontvang.”
2.8 Na de zitting van 23 november 2022, waarop een datum voor uitspraak is bepaald, hebben [L] en [N] e-mailcorrespondentie ontvangen tussen de makelaar en [S]. Zij hebben de e-mailcorrespondentie willen indienen bij de rechtbank. Verweerder heeft geen toestemming als bedoeld in gedragsregel 21 lid 3 gegeven aan de advocaat van [L] en [N] om deze correspondentie in dienen.
2.9 Bij vonnis van 1 februari 2023 heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“(…) 4.11. Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de persoon van de taxateur
van de schuur. Conform de op 18 augustus 2022 gemaakte afspraken heeft [L], bij e-mailbericht
van zijn advocaat, drie mogelijke taxateurs voorgesteld aan [S]. Uit die mogelijkheden
heeft [S] op 3 oktober 2022 de heer [taxateur H] (hierna: “[H]”) gekozen. Nadien is
tussen partijen discussie ontstaan over de (vermeende) partijdigheid van [taxateur
H]. [L] heeft zich op het standpunt gesteld dat [S] de gemaakte afspraken niet nakomt,
omdat hij niet meewerkt aan de benoeming van [taxateur H] tot taxateur. [S] en [L2]
betwisten dat en stellen dat [L] op 31 augustus 2022, zonder hun medeweten, ter plaatse
vooroverleg met [taxateur H] heeft gehad over de taxatie van de schuur. Volgens hen
kan de onafhankelijkheid van [taxateur H] op deze wijze niet meer gegarandeerd worden.
Hiertoe hebben zij naar voren gebracht dat zij de auto van [taxateur H] op enig moment,
toen zij toevallig langs de schuur reden, hebben zien staan. Zij verwijzen ter onderbouwing
naar een foto van een auto bij de schuur (productie 10) en naar ene brief van 20 oktober
2022 van de RDW, waaruit blijkt dat het kenteken van de auto die is waargenomen bij
de schuur, van [taxateur H] is.
4.12. [L] heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat hij de taxateur
inderdaad op een eerder tijdstip bij de schuur heeft ontvangen, teneinde de opdracht
(voor) te bespreken. Hij heeft daarbij aangegeven verder niets inhoudelijks met de
taxateur te hebben besproken en dat het ook niet de bedoeling was om enige inhoudelijke
vraag aan de taxateur te stellen. Er is enkel sprake geweest van een voorbereidende
bezichtiging, zodat de taxateur kon bepalen of hij de opdracht kon uitvoeren. De rechtbank
is van oordeel dat uit de op 18 augustus 2022 gemaakte afspraken niet volgt dat [L]
met een van de door hem voorgedragen taxateurs op voorhand de schuur zou bezoeken
en dat het, nu [L] stelt dat [taxateur H] dit bezoek slechts heeft afgelegd om te
kunnen beoordelen óf hij de schuur kon taxeren, op zijn minst voor de hand had gelegen
dat hij, om elke mogelijke discussie achteraf al op voorhand uit te sluiten, [S] en
[L2] daarvan op voorhand op de hoogte had gebracht. Door deze gang van zaken heeft
[L] immers, los van de vraag of daarmee sprake is van een schending van het beginsel
van hoor en wederhoor en/of het recht op gelijke behandeling in formele zin, reeds
op een eerder tijdstip een gesprek met de taxateur gehad, terwijl [S] en [L2] die
mogelijkheid niet hebben gehad. (…)”
Arbitrageprocedure
2.10 [L] en [N] hebben de maatschap op 28 februari 2021 willen beëindigen. Dit heeft geleid tot een arbitrageprocedure over onder meer de voortzetting van de maatschap. Verweerder heeft namens [S] in die procedure onder meer tijdens zittingen van 21 december 2021 en 7 juni 2022 aangegeven dat [S] de maatschap wenste voort te zetten en daartoe ook in staat was.
2.11 Ook heeft dit geleid tot een kort geding dat op 18 augustus 2022 ter zitting is behandeld. [L] en [N] hebben verzocht om te bepalen dat zij de maatschap voorlopig feitelijk konden voortzetten en dat [S] het terrein moest verlaten. Ongeveer 40 uur voorafgaand aan de kortgedingzitting heeft verweerder namens [S] een verweerschrift ingediend met meer dan 100 pagina’s aan producties. Daarin heeft verweerder ook een betaling van € 750.000,- gevorderd namens [S] voor de aankoop van een nieuwe woning. Tijdens de kortgedingzitting is een minnelijke regeling getroffen, die inhoudt dat [S] binnen drie maanden het terrein zou verlaten, aan hem een bedrag van € 750.000,- wordt betaald en 9 hectare landbouwgrond ter beschikking wordt gesteld.
2.12 Op 8 december 2022 hebben [L] en [N] de minnelijke regeling willen ontbinden. Zij hebben daartoe [S] gedagvaard.
2.13 In juli 2023 is een deskundige aangewezen.
Nalatenschap [S]
2.14 Op 20 november 2023 is [S] overleden, wat op 23 november 2023 is ontdekt. Verweerder is daarna gaan optreden als advocaat van [L2], zijnde een deelgenoot van de nalatenschap van [S], tegen [L] en [N].
2.15 Na verzoek daartoe van verweerder namens [L2], heeft de rechtbank bij beschikking van 11 juni 2024 twee vereffenaars aangesteld van de nalatenschap. De vereffenaars hebben verweerder verzocht om als advocaat van de nalatenschap (verder) op te treden. [L] en [N] hebben hiertegen bezwaar gemaakt en een klacht ingediend bij de deken.
2.16 Op een zitting van 7 mei 2024 heeft de rechtbank bepaald de procedure aan te houden voor zes weken in afwachting van het advies van de deken over verweerders optreden namens de nalatenschap.
2.17 Op 1 augustus 2024 heeft verweerder in de arbitrageprocedure onder meer geschreven:
“(…) Voorts merkt de vereffenaar op dat hij zich geenszins kan vinden in het aanhouden
van de arbitrageprocedure. Daartoe bestaat geen enkele aanleiding. (…) Voor zoveel
nodig zij nog opgemerkt dat de arbitrageprocedure thans staat voor deskundigenbericht,
zulks ingevolge de tussenuitspraak d.d. 5 juli 2023.
Tot slot wordt nog in de laatste alinea van de email d.d. 30 juli 2024 te kennen gegeven
dat de advocaat van de vereffenaar zich zou moeten terugtrekken in deze arbitrageprocedure
en overigens ook in alle andere procedures, vanwege het feit, dat de advocaat van
de vereffenaar zowel voor [L2] als voor [S] heeft opgetreden en daarmee tegenstrijdiger
belangen heeft gediend. Uiteraard is dit laatste volstrekt bezijden de waarheid. [L2]
als ook [S] hebben steeds hetzelfde doel nagestreefd. Van tegenstrijdige belangen
tussen [L2] en [S] is nooit sprake geweest. Overigens wordt deze stelling niet nader
door [L] en [N] onderbouwd.”
2.18 Op 15 augustus 2024 heeft de vereffenaar aan de advocaat van [L] en [N] geschreven:
“(…) Voor wat [verweerder] betreft, de mede-vereffenaar en ikzelf hebben [verweerder]
verzocht om ons in de lopende procedures van juridische bijstand te blijven voorzien.
Het standpunt van uw cliënten dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling wordt
door mij niet onderschreven. Gezien de eerdere betrokkenheid van [verweerder] en zijn
dossierkennis acht ik het in het belang van de nalatenschap, de afwikkeling hiervan,
dat hij als mijn procesvertegenwoordiger betrokken blijft. (…)”
2.19 Bij beschikking van 18 september 2024 heeft de kantonrechter de vereffenaars de aanwijzing gegeven om een andere gemachtigde dan verweerder aan te wijzen die voor en namens de vereffenaars de nalatenschap vertegenwoordigt in alle gerechtelijke procedures. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer overwogen:
“Ondanks dat de expertise van de professionele vereffenaars in (complexe) nalatenschappen
buiten kuif staat, de vereffenaars op grond van art 4:211 lid 1 BW een privatieve
bevoegdheid toekomt en de vereffenaars op grond van art. 4:215 lid 2 BW kunnen beslissen
over de wijze van het te gelde maken van de nalatenschap, zal het verzoek worden ingewilligd.
Gelet op het aantal procedures waarbij zowel de nalatenschap als de ene procespartij
en [L] c.s. als de andere procespartij zijn betrokken, gaan deze procedures over zaken
die tot de nalatenschap van de erflater, waar [L] c.s. samen met [L2] erfgenamen zijn,
behoren. Gelet hierop is het voorstelbaar dat het aanblijven van [verweerder] als
gemachtigde van de nalatenschap tot wantrouwen bij [L] c.s. kan leiden. Het is zowel
in het belang van [L] c.s. als in het belang van de nalatenschap en [L2] dat er transparantie
is en blijft en dat (de schijn van) belangenverstrengeling en mogelijke procedures
ter zake wordt voorkomen. (…)”
2.20 Verweerder heeft daarna zijn werkzaamheden voor de vereffenaars neergelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder spant in het geheim samen met de advocaat/advocaten van klaagster om van een klein geschil een omvangrijk, gecompliceerd dossier te maken waarbij verweerder nu nog in de onnodig lopende procedure in het belang van de boedel en als advocaat van [L2] mag blijven optreden;
b) Verweerder heeft bijgedragen aan het overlijden van zijn cliënt [S] door niet aan de bel te trekken toen diens gezondheid achteruitging;
c) Verweerder heeft ervoor gezorgd dat de zitting van 23 november 2022 doorging en heeft dit zo lang mogelijk geheim gehouden voor klaagsters advocaat, zodat klaagster niet voldoende voorbereid kon zijn bij de zitting;
d) Verweerder heeft een enorme chaos gecreëerd door 40 uur voorafgaand aan de kortgedingzitting van 18 augustus 2022 een verweerschrift in te dienen met meer dan 100 pagina’s aan producties;
e) Verweerder heeft gelogen tegen de rechter door te stellen:
i. dat hij er pas op 20 oktober 2022 via de RDW achter was gekomen dat de auto die [S] en [L2] bij de schuur hadden gefotografeerd van de taxateur was;
ii. dat de arbitrageprocedure is geschorst;
f) Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 21 Rv door:
i. geen goedkeuring te geven om e-mails tussen de wederpartij en de taxateur in te dienen;
ii. in zijn verweerschriften en op de zittingen van 21 december 2021, 7 juni 2022 en 18 augustus 2022 te betogen dat
[S] de maatschap kon voortzetten;
g) Verweerder heeft herhaaldelijk het woord ‘verduistering’ gebruikt, terwijl daarvan geen sprake is;
h) Verweerder heeft [L] tweemaal ‘dief’ genoemd en Mariola Segda ‘een gewiekste oplichtster’;
i) Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 15 gehandeld door op te treden voor de vereffenaar, waardoor hij klaagster indirect een advocaat-cliëntrelatie opdringt om te procederen voor en tegen klaagster.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Opmerkingen vooraf
5.1 Klaagster maakt in deze tuchtrechtelijke procedure een groot aantal verwijten aan [L2]. De tuchtrechter kan echter alleen maar oordelen over het handelen van advocaten. In deze zaak moet de raad dus alleen maar bekijken of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat betekent dat de raad dus voorbij moet gaan aan de zeer gedetailleerd beschreven familiegeschiedenis vanaf 1968. Alleen de feiten waarbij verweerder een rol heeft gehad, zijn relevant voor de beoordeling die hierna komt.
Toetsingskader
5.2 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Verweerder wordt allereerst verweten in het geheim samen te spannen tegen klaagster, althans tegen haar maten [L] en [N]. Daartoe worden vele verdachtmakingen geuit richting verweerder, maar nog geen begin van bewijs geleverd dat hij daadwerkelijk zou samenzweren met anderen. Bovendien moet niet uit het oog worden verloren dat verweerder de wederpartij van klaagster bijstond en hij daarbij partijdig diende te zijn. Verweerder mocht slechts de belangen van klaagster niet op ontoelaatbare wijze schaden. Er volgt uit het dossier geen bewijs dat dit is gebeurd. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.4 Verder wordt verweerder verweten bij te hebben gedragen aan de dood van zijn cliënt [S]. Volgens klaagster had verweerder een melding moeten doen toen [S]s gezondheid achteruitging. Klaagster heeft echter niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze verweerder kenbaar had moeten zijn dat [S]s gezondheid achteruitging, waarbij ook relevant is dat advocaten hun cliënten niet regelmatig zien en het niet gebruikelijk is daarbij de medische situatie van de cliënt wordt doorgesproken. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.5 Vervolgens wordt verweerder verweten dat hij het geheim heeft gehouden dat de zitting van 23 november 2022 door zou gaan. Verweerder heeft goede redenen gehad om namens zijn cliënte de zitting door te willen laten gaan. Dat mocht hij in het belang van zijn cliënt doen. Dat verweerder dit geheim heeft gehouden, komt niet overeen met de e-mailwisseling tussen klaagster en haar advocaat van begin november 2022. Dat de advocaat in tijdnood is gekomen om tijdig voor die zitting stukken in te dienen, lijkt eerder te komen doordat klaagster zelf niet reageerde op haar vragen. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.6 Klaagster verwijt verweerder dat hij kort voorafgaand aan de zitting van 18 augustus 2022 meer dan honderd pagina’s aan stukken heeft ingediend. Klaagster miskent daarmee dat sprake was van een kort geding, zodat in beginsel tot 24 uur vóór de zitting nog stukken mochten worden ingediend. Verweerder heeft dat 40 uur voorafgaand aan de kortgedingzitting gedaan en bovendien toegelicht dat ook de kortgedingdagvaarding van klaagster zelf een groot aantal pagina’s bevatte. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.7 Verweerder wordt verweten dat hij zou hebben gelogen over wijze en tijdstip waarop hij erachter kwam dat [S] ontdekte dat [L] en taxateur [H] bij de schuur zouden kijken. Volgens klaagster zou [S] daarvan al eerder op de hoogte zijn geweest, wat ook zou blijken uit e mailcorrespondentie die [L] had willen inbrengen. Klaagster heeft dit echter niet feitelijk onderbouwd, behalve met een deel van een processtuk wat lijkt op een memorie van grieven in de hoger beroepsprocedure bij het gerechtshof. Daaruit volgt slechts het standpunt van [L] en [N], wat niet kan worden aangemerkt als een feitelijke onderbouwing. De raad kan gelet op dat gebrek aan onderbouwing niet vaststellen dat verweerder bewust heeft gelogen dat zijn cliënt pas op 20 oktober 2022 via de RDW bekend is geworden dat de taxateur en [L] samen de schuur hebben bekeken.
5.8 Ook wordt verweerder verweten dat hij heeft gelogen dat de arbitrageprocedure geschorst was. Klaagster heeft echter in haar omvangrijke klaagschrift niet geconcretiseerd op welk moment verweerder dat zou hebben gedaan. Wel volgt uit het dossier dat verweerder op 1 augustus 2024 heeft gezegd dat de arbitrageprocedure voor deskundigenbericht stond en hij namens de vereffenaars bezwaar maakte tegen de aanhouding van de arbitrageprocedure. De raad kan dan ook niet anders dan vaststellen dat dit verwijt onvoldoende feitelijk is onderbouwd.
5.9 Klachtonderdeel e) is ongegrond.
Klachtonderdeel f)
5.10 Klaagster verwijt verweerder artikel 21 Rv te hebben geschonden. Verweerder heeft namelijk geen toestemming als bedoeld in gedragsregel 21 lid 3 gegeven aan de advocaat van [L] en [N] om na de mondelinge behandeling, waarop een datum voor uitspraak is bepaald, nog stukken in te dienen. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door die toestemming niet te geven. In gerechtelijke procedures gelden regels over de indiening van processtukken en verweerder is niet gehouden om de wederpartij extra kansen te bieden om na bepaling van de uitspraak aanvullende stukken in te dienen, ten nadele van zijn eigen cliënt waarvoor hij partijdig de belangen dient te behartigen. Klaagster heeft verder onvoldoende onderbouwd waarom sprake zou zijn van een schending van artikel 21 Rv die ook toegerekend zou kunnen worden aan verweerder.
5.11 Ook zou verweerder artikel 21 Rv hebben geschonden door meermaals te stellen dat zijn cliënt de maatschap kon voortzetten. Daar volgt de raad klaagster niet in. Verweerder heeft van zijn cliënt vernomen dat hij de maatschap wilde voortzetten en dat ook kon. Daarvoor is verweerder namens [S] diverse procedures gestart. Het is niet aan klaagster, althans [L] en [N], om zich te beklagen over schending van de waarheidsplicht als het betreft de bekwaamheid van hun wederpartij datgene te doen waarvan in een procedure wordt gesteld dat die wederpartij dat kan. Verweerder mocht uitgaan van de juistheid van de informatie die hij van [S] heeft gekregen en mocht, gelet op de kernwaarde partijdigheid, voor hem proberen om de door [S] gewenste voortzetting van de maatschap toegewezen te krijgen. [L] en [N] konden zich daartegen verweren in de procedures zelf.
5.12 Klachtonderdeel f) is ongegrond.
Klachtonderdeel g)
5.13 Verweerder wordt verder verweten dat hij de term ‘verduistering’ heeft gebruikt richting [L]. Verweerder heeft erkend dat hij die term heeft gebruikt. Hij heeft daarbij gewezen op artikel 3:194 lid 2 BW, dat gaat over het opzettelijk verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden van tot de gemeenschap behorende goederen door een deelgenoot. In de volksmond kan dat als ‘verduistering’ worden betiteld. Omdat verweerder die term in verhouding tot het civielrechtelijke artikel 3:194 lid 2 BW, en niet het strafrechtelijke artikel 321 Sr, heeft gebruikt, is hij gebleven binnen de aan hem toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Hij heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel g) is ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.14 Daarnaast zou verweerder [L] tweemaal een dief hebben genoemd, en Mariola Segda een gewiekste oplichtster. Dat zou zijn gebeurd op de zittingen van 7 juni 2022 en 18 augustus 2022. Klaagster heeft dit klachtonderdeel echter niet onderbouwd met bijvoorbeeld de processen-verbaal van die zittingen. Verweerder ontkent dit te hebben gezegd. Gelet daarop kan de raad niet vaststellen of verweerder die woorden heeft gebruikt. Klachtonderdeel h) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel i)
5.15 Tot slot wordt verweerder verweten gedragsregel 15 te hebben overtreden door op te treden voor de vereffenaar. Daarmee zou verweerder [L] en [N] een advocaat-cliëntrelatie met hem hebben opgedrongen.
5.16 Op grond van gedragsregel 15 is het uitgangspunt dat het een advocaat, gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid, niet is toegestaan om tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben of om tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt ten volle erop kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt. Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Uit de toelichting op deze gedragsregel volgt dat ook de schijn van belangenverstrengeling te allen tijde vermeden dient te worden.
5.17 De raad moet allereerst vaststellen of tussen [L] en [N] en verweerder een advocaat-cliëntrelatie is ontstaan. De raad is van oordeel dat dit niet het geval is. Verweerder heeft aanvankelijk opgetreden namens [S]. Vervolgens is hij op gaan treden namens [L2] als deelgenoot van de nalatenschap en daarna voor de vereffenaars. [L] en [N] zijn steeds de wederpartij van verweerder(s cliënten) geweest. Dat zij uiteindelijk een deel van de nalatenschap toebedeeld krijgen en daarbij dus een vermogensrechtelijk belang (kunnen) hebben, betekent echter niet dat klaagster en/of [L] en [N] een advocaat-cliëntrelatie met verweerder heeft dan wel hebben (gehad).
5.18 Het is vaste rechtspraak dat een wederpartij zich niet op deze gedragsregel kan beroepen. Een cliënt behoort geheel vrij te zijn in de keuze van zijn advocaat, zonder inmenging van de wederpartij daarin. Een beroep op deze gedragsregel komt een wederpartij ook niet toe als hij stelt een belang te hebben bij het (niet) optreden door de advocaat voor een of verschillende cliënten. Dat is slechts anders als die wederpartij er in die zin bij betrokken is dat de wederpartij zelf een (voormalige) cliënt van de advocaat (of een kantoorgenoot van de advocaat) is. Zoals hiervoor is vastgesteld, is dat niet het geval. Klaagster komt dus geen beroep toe op gedragsregel 15. Vergelijk HvD 11 april 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:77; RvD Arnhem-Leeuwarden 20 januari 2025, ECLI:NL:TADRARL:2025:16; RvD Den Haag 18 december 2023, ECLI:NL:TADRSGR:20223:250. Een andere uitleg zou het in theorie mogelijk maken dat elke erfgenaam die zich verzet tegen een vordering van de boedel op hemzelf, de vereffenaars in situaties als deze vleugellam kunnen maken door over de boeg van gedragsregel 15 de advocaat van de vereffenaars buiten spel te zetten. Daar strekt de norm van deze gedragsregel niet toe. Klachtonderdeel i) is ongegrond.
Conclusie
5.19 Op grond van het voorgaande, zal de raad de klacht in zijn geheel ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en W.A.A.J.
Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken
in het openbaar op 2 juni 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 2 juni 2025