ECLI:NL:TADRSHE:2025:83 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-258/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:83
Datum uitspraak: 03-06-2025
Datum publicatie: 03-06-2025
Zaaknummer(s): 25-258/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Dat verweerder bewust gebruik heeft gemaakt van onjuiste informatie en smadelijke beweringen heeft gedaan is niet gebleken. Ook het verwijt dat verweerder de afspraak, om de hoofdzaak binnen 30 dagen na het gelegde beslag aanhangig te maken, niet is nagekomen, mist feitelijke grondslag. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 3 juni 2025

in de zaak 25-258/DB/LI


naar aanleiding van de klacht van:

klagers


over:

verweerder
gemachtigde : mr. R.J.C. Geelen


De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van 16 april 2025 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Tussen klagers en de heer PV, hierna “PV”, is sprake van een geschil. Verweerder staat PV in dit geschil bij.

1.2 Op 6 juni 2024 heeft verweerder namens PV bij de rechtbank Limburg een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klagers ingediend. In het beslagrekest heeft verweerder onder verwijzing naar een arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 1 december 2020 gesteld dat klager sub 1 strafrechtelijk is veroordeeld voor het valselijk opmaken en gebruiken van stukken. Ook heeft verweerder gesteld dat klager sub 1 zijn aandelen in klaagster sub 2 eenvoudigweg aan zijn echtgenote zou kunnen overdragen, nu zij medeaandeelhouder is.

1.3 Bij beschikking van 6 juni 2024 heeft de rechtbank Limburg afwijzend op het verzoek beslist. Verweerder heeft namens PV tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld.

1.4 Bij beschikking van 15 augustus 2024 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch alsnog verlof verleend en bepaald dat de eis in hoofdzaak binnen 30 dagen na het eerst gelegde beslag moest worden ingesteld.

1.5 Op 19 en 21 augustus 2024 zijn conservatoir beslagen gelegd.

1.6 Op 27 augustus 2024 hebben klagers, PV en notaris R een depotovereenkomst gesloten. In de depotovereenkomst is bepaald dat, indien binnen vijf jaar geen gerechtelijke procedure aanhangig zou zijn gemaakt, het depotbedrag mocht worden vrijgegeven.

1.7 Op 30 augustus 2024 zijn de beslagen opgeheven.

1.8 Bij e-mail van 30 augustus 2024 heeft verweerder klagers gevraagd of zij openstonden voor een minnelijke regeling, in welk geval dagvaarding zou kunnen worden voorkomen. Klagers stonden niet open voor het treffen van een minnelijke regeling. Bij e-mail van 11 september 2024 heeft verweerder aan klagers medegedeeld dat hij op korte termijn een dagvaarding zou uitbrengen.

1.9 Op 25 september 2024 heeft klager sub 1 tegen verweerder bij de politie aangifte gedaan van smaad en laster.

1.10 Op 4 oktober 2024 hebben klagers tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

1.11 Verweerder heeft op 29 november 2024 namens PV een dagvaarding doen uitbrengen aan klagers.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende:

1. Verweerder heeft onjuiste en smadelijke beweringen gedaan in het verzoekschrift.

2. Verweerder is de afspraak, om de hoofdzaak binnen 30 dagen na het gelegde beslag aanhangig te maken, niet nagekomen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

4.1 Toetsingskader

Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.

4.2 Klachtonderdeel 1 - onjuiste en smadelijke beweringen

Klagers verwijten verweerder dat hij onjuiste en smadelijke beweringen heeft gedaan in het beslagrekest. Verweerder heeft de klacht uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft in dat verband naar voren gebracht dat de door hem naar voren gebrachte stellingen waren gebaseerd op door het Hof ’s-Hertogenbosch in het arrest van 1 december 2020 vastgestelde feiten en op de van zijn cliënt verkregen informatie dat de echtgenote van klager sub 1 medeaandeelhouder was van klaagster sub 2.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Zoals hierboven overwogen geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is en dat zij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden zijn de juistheid van die informatie te controleren. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat hij zich bij het opstellen van het beslagrekest heeft gebaseerd op de door het Hof vastgestelde feiten en dat dit hem ook vrij stond. De voorzitter is van oordeel dat verweerder mocht vertrouwen op de juistheid van de feiten vaststelling van het Hof in het arrest van 1 december 2020. Ook mocht verweerder vertrouwen op de van zijn cliënt verkregen informatie over de aandeelhouders van klaagster sub 2; klagers hebben onvoldoende onderbouwd waarom verweerder aan de juistheid van die informatie had behoren te twijfelen. Het was de taak van verweerder om de belangen van PV te behartigen en het stond hem dan ook vrij om de standpunten van PV in het beslagrekest naar voren te brengen. Het was vervolgens aan de civiele rechter, en is niet aan de tuchtrechter, om over het ingediende verzoek tot het leggen van conservatoir beslag en de daaraan ten grondslag gelegde feiten te oordelen. Dat verweerder bewust gebruik heeft gemaakt van onjuiste informatie en smadelijke beweringen heeft gedaan is kortom niet gebleken. Klachtonderdeel 1 is dan ook kennelijk ongegrond.

4.4 Klachtonderdeel 2 – instellen eis in hoofdzaak

Klagers verwijten verweerder dat hij de afspraak, om de hoofdzaak binnen 30 dagen na het gelegde beslag aanhangig te maken, niet is nagekomen. Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij nimmer een dergelijke afspraak met klagers heeft gemaakt. De voorzitter heeft in de overgelegde stukken ook geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van een dergelijke afspraak gevonden. Vast staat dat verweerder de deurwaarder op 30 augustus 2024 heeft geïnstrueerd om de beslagen op te heffen, dat beslagen vervolgens zijn opgeheven en dat in de depotovereenkomst niet is bepaald dat de eis in hoofdzaak binnen 30 dagen moet worden ingesteld. Uit het enkele feit dat verweerder in zijn e-mails aan klagers van 30 augustus en 11 september 2024 heeft aangekondigd dat op korte termijn tot dagvaarding zou worden overgegaan blijkt evenmin dat is afgesproken dat binnen 30 dagen tot dagvaarding zou worden overgegaan. Dit onderdeel van de klacht mist dan ook feitelijke grondslag.

4.5 De voorzitter komt tot de slotsom dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2025.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 3 juni 2025