ECLI:NL:TADRSHE:2025:81 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-909/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:81
Datum uitspraak: 19-05-2025
Datum publicatie: 20-05-2025
Zaaknummer(s): 24-909/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Klacht over het in strijd handelen met de kernwaarde partijdigheid en deskundigheid ongegrond. Verweerder heeft het budget van de rechtsbijstandsverzekeraar ruimschoots overschreden. Klager is daardoor na afloop van de procedure geconfronteerd met een factuur van ruim € 7.500,-, zonder dat hij erover is geïnformeerd dat het budget van de verzekeraar verbruikt was. Schending van de kernwaarde (financiële) integriteit. Berisping.


Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch
van 19 mei 2025
in de zaak 24-909/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigde: [kantoorgenoot]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 19 november 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 6 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-079 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 april 2025. Daarbij waren klager en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1-1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van klager van 11 december 2024 en 22 februari 2025 en van verweerder van 11 maart 2025.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klager heeft een geschil gehad over de erfgrens van zijn woning en die van zijn zus, die naast hem woont. Aanvankelijk is klager via zijn rechtsbijstandsverzekeraar bijgestaan door mr. C. Mr. C heeft in dat verband op 19 februari 2020 gewezen op de eigendomsakte en de kadastrale kaart en zich op het standpunt gesteld dat de zus misbruik van het recht maakte als zij zou procederen.

2.3 Klager is door zijn zus op 21 februari 2021 gedagvaard. Op 3 maart 2021 is klager via de rechtsbijstandsverzekeraar terechtgekomen bij verweerder, die namens klager verweer heeft gevoerd en vorderingen in reconventie heeft ingediend.

2.4 Bij vonnis van 16 februari 2022 heeft de rechtbank onder meer de perceelsgrens vastgesteld, klager een schadevergoeding van € 7.550,40 toegekend voor het afbreken van het houthok en de zus veroordeeld tot medewerking aan het plaatsen van een mandelige scheidsmuur op de perceelsgrens.

2.5 De zus heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Daarin heeft de zus onder meer gesteld dat de vordering tot verwijdering van het houthok verjaard is en dat zij mede daarom onterecht veroordeeld is tot een schadevergoeding voor afbraak daarvan.

2.6 Op 1 maart 2023 heeft een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s Hertogenbosch ten overstaan van de raadsheer mr. Arnoldus-Smit.

2.7 Op 11 augustus 2023 heeft verweerder aan klager medegedeeld een concept memorie van antwoord naar verwachting op 16 augustus 2023 voor te kunnen leggen. Op 12 augustus 2023 heeft klager daar bezwaar tegen gemaakt omdat hij daardoor te weinig tijd heeft om het concept te bestuderen. Op 14 augustus 2023 heeft verweerder daarop gereageerd dat het processtuk uiterlijk 22 augustus 2023 om 10:00 uur ingediend moet worden en dat hij zo nodig nog in het weekend kan werken. Op 17 augustus 2023 heeft verweerder een concept memorie van antwoord voorgelegd aan klager.

2.8 Op 22 augustus 2023 heeft verweerder namens klager een ‘memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appèl met vermeerdering van eis’ ingediend. Verweerder heeft daarin een verweer opgenomen waarom geen sprake zou zijn van verjaring. Ook heeft hij aangevoerd dat iedere partij niet de eigen kosten zou moeten dragen, omdat de procedure in feite op onterechte gronden is gebaseerd onder verwijzing naar de e-mail van mr. C van 19 februari 2020 en omdat klager door de langslepende procedure zijn woonhuis nog niet kan verkopen wat door de dalende huizenprijzen schade oplevert.

2.9 In de ochtend van 27 mei 2024 hebben klager en verweerder een concept pleitnota besproken. Tijdens het gesprek heeft verweerder gezegd dat hij verwachtte dat mr. Arnoldus-Smit een van de drie raadsheren zou zijn tijdens de zitting die daags nadien zou plaatsvinden. Ook heeft klager benoemd dat hij een brief van de toenmalige Limburgse deken op die zitting wilde aanhalen.

2.10 Op 28 mei 2024 heeft een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Daarbij waren drie andere raadsheren dan mr. Arnoldus-Smit aanwezig. Tijdens de zitting is een schikking bereikt, die onder meer inhoudt dat klager de kosten voor de eventuele verwijdering van het houthok voor eigen rekening zal nemen en de schadevergoeding uit eerste aanleg zal terugbetalen.

2.11 Nadien heeft klager bij het kantoor van verweerder een klacht ingediend op grond van het klachtreglement. Op 10 juni 2024 heeft verweerder op de klacht gereageerd. De klacht is vervolgens door de gemachtigde van verweerder ongegrond verklaard.

2.12 Op 5 juni 2024 heeft klager een klacht ingediend bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Op 27 juni 2024 heeft de president van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de klacht ongegrond verklaard.

2.13 Verweerder heeft uiteindelijk € 57.510,25 gedeclareerd bij de verzekeraar, zijnde € 7.510,25 boven het maximaal verzekerde bedrag. Op 22 augustus 2024 is het bedrag van € 7.510,25 bij klager in rekening gebracht, toen verweerder was gebleken dat het maximaal verzekerde bedrag was overschreden.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a) Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid, doordat hij niet de belangen van klager, maar van de wederpartij heeft behartigd. Verweerder heeft dit gedaan door te liegen dat hij de rechter niet heeft horen zeggen dat er geen ander vonnis zou komen in hoger beroep;

b) Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde deskundigheid, doordat hij de verjaringstermijn van vijf jaar bij natrekking over het hoofd heeft gezien. Ook heeft verweerder geen kort geding voorgesteld om het beslag op de woning op te heffen en heeft hij de brief van mr. C geweigerd. Verweerder heeft verder zijn processtukken op te late momenten voorgelegd aan klager;

c) Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit, door zich in te laten met de tegenpartij en te liegen tegenover zijn eigen baas. Daarnaast heeft verweerder het volledige budget van € 50.000,- van de rechtsbijstandsverzekeraar opgemaakt en overschreden voor een simpele zaak, terwijl hij daarop ook is aangesproken door de rechtsbijstandsverzekeraar. Ook heeft verweerder klager niet geïnformeerd dat hij een eerdere tuchtrechtelijke procedure achter de rug heeft.

d) Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde vertrouwelijkheid, door informatie over de brief van de deken door te spelen aan de wederpartij waardoor een van de rechters vlak voor de zitting is vervangen;

3.2 Klager verzoekt de raad daarnaast om zijn recht om zijn schade te verhalen op de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerder te ondersteunen en te erkennen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a) en d)

5.2 Klager verwijt verweerder niet te erkennen dat mr. Arnoldus-Smit op de comparitie zou hebben gezegd dat er geen ander vonnis zou komen dan dat van de rechtbank. Daarmee zou verweerder, volgens klager, de wederpartij hebben geholpen die daardoor geen schadevergoeding hoefde te betalen voor het onnodig procederen tegen klager. Ook zou verweerder de brief van de Limburgse deken aan de wederpartij hebben doorgespeeld aan de wederpartij, zodat mr. Arnoldus-Smit vervangen kon worden door een raadsheer die wel deskundig zou zijn op het gebied van natrekking.

5.3 De raad volgt klager niet in die verwijten. Het is aan klager om te onderbouwen dat mr. Arnoldus-Smit tijdens de comparitie gezegd zou hebben dat er geen ander vonnis zou komen. Daarin is hij niet geslaagd. Zo volgt dat niet uit het proces-verbaal van die zitting. De raad acht die stelling bovendien weinig aannemelijk, omdat het niet voor de hand ligt dat een raadsheer een dergelijke ‘toezegging’ zou doen. Mogelijk doelt klager daarmee op een voorlopig oordeel van de betreffende raadsheer tijdens de comparitie om partijen in beweging te krijgen om tot een schikking te komen, maar klager zou dat dan onterecht als een toezegging beschouwen. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

5.4 Ook het verwijt dat verweerder de brief van de Limburgse deken zou hebben doorgestuurd naar de wederpartij is niet onderbouwd. Bovendien heeft de president van het gerechtshof al in de brief van 27 juni 2024 aan klager uitgelegd dat mr. Arnoldus-Smit om logistieke/agenda technische redenen geen deel uitmaakte van de zittingscombinatie en dat dit bij aanvang van de zitting was gemeld. De stelling van klager dat verweerder heeft geholpen om een raadsheer te vervangen door een deskundige raadsheer die op de hand van de wederpartij was, acht de raad dan ook onaannemelijk. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.5 Verweerder heeft erkend dat hij de verjaring van de vordering niet als risico heeft genoemd. Wel heeft hij klager uitgelegd dat er hoe dan ook een risico kleefde aan de vordering, onder meer door natrekking. Klager diende er op die grond al rekening mee te houden dat de vordering zou worden afgewezen. De rechtbank had deze vordering echter toegewezen. In hoger beroep is anders dan in eerste aanleg wel expliciet door de wederpartij een beroep op verjaring gedaan, maar zijn partijen tot een schikking gekomen waarin klager ermee akkoord is gegaan dat de kosten voor de eventuele verwijdering van het houthok voor zijn eigen risico komen. Mede gelet op de ruiterlijke erkenning van verweerder dat hij de verjaring ook als risico had moeten benoemen en de omstandigheid dat de eis in reconventie toch is toegewezen, is de raad van oordeel dat dit onvoldoende oplevert om tot een schending van de kernwaarde deskundigheid te komen.

5.6 Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat er beslag op zijn woning is gelegd. Verweerder had dus ook geen kort geding kunnen starten om enig beslag op te laten heffen. Klager kon de woning dus gewoon verkopen. Dat dit lastiger was omdat er een procedure liep over de erfgrens, is niet aan verweerder te wijten omdat hij die procedure niet is gestart tegen klager. Voor zover klager bedoeld heeft dat zijn zus misbruik van het recht maakte door hem voor de civiele rechter te dagen en verweerder om die reden de procedure had moeten tegenhouden via een kort geding, kan de raad hem daarin ook niet volgen. Daarvoor is een kort geding niet bedoeld. Dat mr. C in haar brief van 19 februari 2020 meende dat sprake was van misbruik van recht omdat klager een eigendomsakte had en de kadastrale kaart in het voordeel van klager sprak, berust volgens de raad op een verkeerde uitleg van het recht. De eigendomssituatie uit een eigendomsakte of kadastrale kaart kan immers achterhaald zijn als bijvoorbeeld sprake is van verkrijgende verjaring. Om dat vast te laten stellen, kan een procedure bij de civiele rechter worden gestart. Dat levert niet snel misbruik van recht op. Overigens stelt de raad wel vast dat verweerder de brief van mr. C in hoger beroep heeft aangehaald.

5.7 Tot slot ziet de raad op dit onderdeel niet dat verweerder zijn processtukken op een te laat moment heeft voorgelegd aan klager. Zo is de concept memorie van antwoord vijf dagen voor de termijn in concept voorgelegd. Dat acht de raad in de gegeven omstandigheden voldoende. Datzelfde geldt voor het bespreken van de conceptpleitnota in de ochtend van 27 mei 2023, ruim 24 uur voorafgaand aan de zitting. Er was dus voldoende tijd voor die bespreking en eventuele aanpassingen.

5.8 Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.9 Voor zover verweerder wordt verweten dat hij zou hebben gelogen tegen zijn baas, begrijpt de raad die klacht zo dat verweerder in zijn reactie van 10 juni 2024 niet heeft gezegd dat hij mr. Arnoldus-Smit heeft horen zeggen dat er geen ander vonnis zou komen. Daarover is al geoordeeld in klachtonderdeel a). De raad komt dan ook tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder heeft gelogen.

5.10 Wat betreft de facturatie van verweerder, overweegt de raad als volgt. Anders dan klager stelt, ziet de raad niet dat het hier een simpele huis-, tuin- en keukenzaak betrof, er zijn omvangrijke processtukken door beide partijen gewisseld. Klager denkt daarmee te lichtvaardig over de omvang van een juridische discussie over onder meer bevrijdende verjaring. Dat hij op papier eigenaar is van het perceel, betekent nog niet dat de juridische werkelijkheid ook zo is. Vaststaat echter dat verweerder het budget van de verzekeraar ruimschoots heeft overschreden. Klager is daardoor na afloop van de procedure geconfronteerd met een factuur van ruim € 7.500,-, zonder dat hij erover is geïnformeerd dat het budget van de verzekeraar verbruikt was. Dat had verweerder wel moeten doen. Daarmee heeft hij in strijd gehandeld met de kernwaarde (financiële) integriteit. De raad vindt gelet daarop dat het verweerder wel zou sieren indien hij die facturatie aan klager crediteert. Klachtonderdeel c) is in zoverre gegrond.

5.11 Ten slotte wordt verweerder verweten klager niet bij aanvang te hebben gemeld dat er eerder een tuchtrechtelijke procedure tegen hem heeft gelopen. De raad ziet daarin geen tuchtrechtelijk verwijt. Daarvoor geldt immers geen verplichting. Overigens is die klacht ongegrond verklaard, zodat het de raad ook niet helder is wat met de vermelding daarvan bereikt zou worden.

5.12 Klachtonderdeel c) zal gegrond worden verklaard voor zover verweerder klager niet heeft geïnformeerd dat het budget van de verzekeraar was overschreden. Het klachtonderdeel is voor het overige ongegrond.

Conclusie

5.13 Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdeel c) gegrond verklaren voor zover gericht op het niet informeren dat het budget van de verzekeraar was overschreden. De klacht is voor het overige ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft in strijd met de kernwaarde financiële integriteit gehandeld door onvoldoende helder te zijn rondom de facturatie voor zijn werkzaamheden. Hoewel aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, kan vanwege de overtreding van deze kernwaarde niet volstaan worden met een maatregel. Dat betekent dat de raad een berisping zal opleggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.


BESLISSING

De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel c), voor zover gericht op het niet informeren dat het budget van de verzekeraar was overschreden, gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als bedoeld in overweging 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 19 mei 2025