ECLI:NL:TADRSHE:2025:78 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-226/DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:78 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-05-2025 |
Datum publicatie: | 20-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-226/DB/OB |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van een advocaat over een advocaat. Klager heeft in 2005 zijn eigen echtscheidingsconvenant opgesteld aan de hand van een concept van een bevriende advocaat, omdat hij zelf geen verstand had van het huwelijksvermogensrecht en familierecht. Verweerder heeft dit handelen tijdens een zitting in 2004 als ‘aanprutsen’ bestempeld. Daarmee heeft verweerder bedoeld over te brengen dat klager onbekwaam heeft gehandeld bij de echtscheiding in 2005, wat volgens klager zelf ook aan de orde was. Nu de vlag de lading exact dekt is er geen sprake van een kwetsende uitlating. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 20 mei 2025
in de zaak 25-226/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 4 april 2025 met kenmerk 48|24|117K en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 07.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is advocaat. In 2005 is klager gescheiden van zijn toenmalige vrouw. Hij heeft het echtscheidingsconvenant zelf opgesteld aan de hand van een concept van een bevriende advocaat, omdat klager zelf geen verstand had van het huwelijksvermogensrecht en familierecht. Zijn ex-vrouw heeft daarbij vertrouwd op klager en is niet bijgestaan door een eigen advocaat. Het echtscheidingsconvenant is vervolgens door een kantoorgenoot ingediend bij de rechtbank, zonder enige verdere inhoudelijke betrokkenheid.
1.2 Verweerder treedt op als advocaat van klagers ex-vrouw in een procedure over diens gestelde onrechtmatig handelen rondom de echtscheiding. Op 8 maart 2024 heeft een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. In zijn pleitnota heeft verweerder het volgende geschreven:
“(…) [De vrouw] spreekt van onderzoek in het kader van het verweer van [klager], niet als een zelfstandige norm. [Klager] herhaalt in de MvAnV diverse keren het centrale thema van zijn verweer dat hij volledig te goeder trouw handelde, maar dat hij nu eenmaal geen kennis had van het huwelijksvermogensrecht zodat hem niets te verwijten valt ter zake van het verzwegen/weggepoetste vermogen. Het komt erop neer dat hij beweert dat hij maar wat heeft aangeprutst op basis van een voorbeeld van een vriend en als het dan niet goed is gegaan, hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt omdat hij niet beter wist.
[De vrouw] betwist dat [klager] te goeder trouw was. Zij wijst er allereerst op dat het sowieso onrechtmatig kan zijn om bij gebrek aan kennis zelf maar een beetje te gaan ‘aanprutsen’ met het risico dat grote fouten worden gemaakt (zie bijv. MnV § 42, §56 en §57). De onrechtmatigheid van dit ‘aanprutsen’ wordt in dit geval verder ingekleurd nu [klager]:
- zelf advocaat was;
- wist dat partijen een tegenstrijdig belang hadden;
- de indruk wekte dat wel een deskundig advocaat was ingeschakeld;
- wist dat [de vrouw] in vertrouwen op hem, geen eigen advocaat inschakelde;
- [de vrouw] verzekerde dat de verdeling/verrekening eerlijk zou verlopen;
- wist dat zijn aandeel als gevolg van zijn aanpak vijf keer zo hoog was;
- geen enkel onderzoek heeft gedaan of zijn beweerde aannames omtrent de HV juist waren.
(…)”
1.3 Op 19 augustus 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder zich onnodig kwetsend uit te hebben gelaten door klagers handelen tweemaal als ‘gepruts’ te kwalificeren.
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Verder geldt dat in familierechtkwesties de advocaat ervoor moet waken dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Van de advocaat mag een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar verwachting als kwetsend zal ervaren, en in het starten van procedures. De advocaat moet daarbij in iedere zaak afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan,
- het verloop van het geschil tot dan toe en
- de kans op succes van de procedure.
Beoordeling
4.3 Verweerder heeft het handelen van klager rondom de echtscheiding uit 2005 gekwalificeerd als gepruts. Anders dan verweerder stelt, heeft die term geen neutrale maar een negatieve connotatie. Klager wijst in dat verband ook op de definitie van ‘prutsen’ volgens Wikipedia:
“Prutsen is een vorm van doen, waarbij niet voldaan wordt aan de eisen van vakbekwaamheid of met een gebrek aan vaardigheid. (…)”
4.4 Met de term ‘aanprutsen’ heeft verweerder bedoeld over te brengen dat klager onbekwaam heeft gehandeld bij de echtscheiding in 2005, wat volgens klager zelf ook aan de orde was. Het mag voor klager onaangenaam zijn om te moeten aanhoren hoe zijn toenmalig handelen kwalificeert, maar nu de vlag de lading exact dekt is er geen aanleiding om dat te duiden als kwetsend. Hooguit is sprake van een ongemakkelijke waarheid, maar dat levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 mei 2025