ECLI:NL:TADRSHE:2025:77 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-808/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:77 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-05-2025 |
Datum publicatie: | 19-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-808/DB/LI |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Deels niet-ontvankelijk wegens ne bis in idem en deels ongegrond. Klacht gegrond voor zover verweerder griffierecht en een eigen bijdrage heeft gefactureerd aan klager. Allereerst mocht verweerder geen toevoeging aanvragen voor zijn advieswerkzaamheden aangaande het al dan niet instellen van hoger beroep omdat deze vielen onder het bereik van de al verstrekte toevoeging. Vervolgens had verweerder de factuur voor wat betreft het griffierecht moeten crediteren, omdat het hoger beroep niet was doorgezet en er dus geen griffierecht verschuldigd was, maar ook omdat er hoe dan ook geen hoger beroep tegen het vonnis mogelijk was. Verweerder had een proceskostenveroordeling van de tuchtrechter niet met deze onterechte factuur mogen verrekenen, bovendien zonder toestemming van klager. Schending kernwaarde (financiële) integriteit. Voorwaardelijke schorsing van 2 weken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 19 mei 2025
in de zaak 24-808/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 oktober 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-048 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 7 april 2025. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1-1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 20 november 2024 en 27 maart 2025.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een huurgeschil. Dat deed verweerder op toevoegingsbasis. Dit heeft onder meer geleid tot een uitspraak van de Huurcommissie en vervolgens een vonnis van de kantonrechter van 6 oktober 2021.
2.3 Op 28 december 2021 heeft verweerder een factuur van € 490,- verstuurd aan klager, bestaande uit een eigen bijdrage (€ 151,-) en het griffierecht (€ 339,-) voor een hogerberoepsprocedure tegen het vonnis van de kantonrechter.
2.4 Op 3 januari 2022 heeft verweerder zich teruggetrokken als advocaat van klager.
2.5 Op 4 januari 2022 heeft verweerder aan klager geschreven:
“In bovengenoemde zaak zend ik u een afschrift van de door mij namens u aan de deurwaarder
toegezonden hoger beroepsdagvaarding tegen het vonnis van de Kantonrechter Maastricht
van 6 oktober 2021.
De beroepstermijn loopt tot en met 6 januari a.s.
Hoewel ik mij inmiddels als advocaat in de dossiers heb teruggetrokken, acht ik het,
uit het oogpunt van zorgvuldigheid, noodzakelijk dat ik ervoor zorg dat de hoger beroepsdagvaarding
tijdig wordt betekend en wel uiterlijk op januari a.s. Ook die procedure gaat lopen
bij het Hof in Den Bosch. Ik heb er bewust voor gekozen om ook pas een eerste roldatum
bij het Hof in te laten vullen in de maand februari a.s. Daardoor heeft u voldoende
tijd en gelegenheid om een nieuwe advocaat in te schakelen om deze procedure namens
u voort te zetten. Ook ik zal mij allereerst moeten onttrekken.
Mij mag namelijk niet het verwijt worden gemaakt dat ik, ondanks mijn inmiddels genomen
onttrekkingsbeslissing, deze beroepstermijn niet heb bewaakt en geen verdere actie
heb ondernomen, waardoor de hoger beroepstermijn ongebruikt zou verstrijken en dit
vonnis onherroepelijk wordt.”
2.6 Op 4 januari 2022 bericht klager in reactie daarop per mail aan verweerder hem geen opdracht gegeven te hebben tot het instellen van appel. Op 5 januari 2022 heeft verweerder daarop gereageerd:
“(…) We hadden reeds eerder afgesproken om hoger beroep in te stellen tegen de betreffende uitspraak van de Kantonrechter van 6 oktober 2021. Dat komt dus niet uit het niets. Juist in verband met mijn zorgplicht, ook na mijn onttrekking als advocaat, heb ik deze werkzaamheden verricht, dus niet om te frustreren of te dwarsbomen, zoals u schrijft. (…) Een en ander werkt ook niet kostenverhogend voor u. Er is immers een toevoeging en de deurwaarderskosten vallen daaronder. Als u het hoger beroep niet aanbrengt, bent u ook geen griffierecht verschuldigd. In dat geval zal ik dat gedeelte van de factuur van 28 december 2021 crediteren. Dat geldt niet voor de eigen bijdrage. Als u het hoger beroep wel aanbrengt, bent u het griffierecht verschuldigd aan uw nieuwe advocaat op het moment dat de appeldagvaarding wordt aangebracht en ingeschreven bij het Hof in Den Bosch.”
2.7 Op 7 januari 2022 heeft verweerder aan klager geschreven:
“(…) Hoewel u aan mij heeft medegedeeld, dat u mij daartoe geen opdracht heeft gegeven,
heb ik het in de gegeven omstandigheden, wegens mijn onttrekking, noodzakelijk geacht
om dit appel binnen de appeltermijn en dus tijdig in te stellen.
Nog steeds geldt dat dit geen extra kosten voor u tot gevolg heeft gehad.
U kunt er zelf voor kiezen om met behulp van deze dagvaarding de beroepsprocedure bij het Hof Den Bosch vanaf 8 februari 2022 op te starten of om dat niet te doen. Als u dat niet doet dan is er ook geen griffierecht verschuldigd. (…)”
2.8 Op 5 april 2022 heeft verweerder een aanmaning gestuurd voor de factuur van 28 december 2021. Daarop heeft klager diezelfde dag gereageerd verweerder geen opdracht te hebben gegeven tot het instellen van het hoger beroep.
2.9 Klager heeft over de bijstand van verweerder in de huurrechtelijke procedure(s) eerder een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 januari 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:15) heeft de raad daarop beslist, de klacht gegrond verklaard en aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van één week opgelegd. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
2.10 Bij beslissing van 12 januari 2024 (ECLI:NL:TAHVD:2024:4) heeft het hof van discipline de beslissing van de raad bekrachtigd, met dien verstande dat de maatregel is beperkt tot een berisping. Ook heeft het hof van discipline verweerder veroordeeld tot betaling van € 50,- aan klager wegens kosten in de procedure.
2.11 Op 22 februari 2024 heeft verweerder klager medegedeeld de € 50,- te verrekenen met de openstaande factuur van 28 december 2021.
2.12 Op 22 februari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2.13 Op 5 maart 2024 heeft de advocaat van klager aan verweerder geschreven:
“(…) De klachten die cliënt tegen u heeft ingesteld zijn gegrond verklaard en u dient
aan cliënt een bedrag van € 50,00 te vergoeden. Tot op heden heeft u nagelaten dit
bedrag aan cliënt te betalen. Cliënt toonde mij een mail van uw secretaresse waarbij
zij aangeeft dat u zich beroept op een verrekeningsbevoegdheid. Uw reactie stelt cliënt
ernstig teleur. Allereerst stelt cliënt uitdrukkelijk dat er geen opdracht vanuit
hem is gegaan om dat appel in te stellen. Daarbij kon dat niet eens omdat het bedrag
de appelgrens niet overtreft. Appel was dus helemaal niet mogelijk. Ook is appel niet
mogelijk, na een procedure bij de Huurcommissie en de rechtbank
Cliënt leidt uit uw houding ten opzichte van hem af dat u zich weinig gelegen laat
liggen aan de uitspraak van de Raad en het Hof van Discipline. Cliënt overweegt wederom
een klacht tegen u op dit punt in te dienen. (…)”
2.14 Op 6 maart 2024 heeft verweerder aan de advocaat van klager geschreven:
“(…) Omtrent de € 50,- die uw cliënt toekomt en waarbij ik me op een verrekeningsbevoegdheid
heb beroepen, dreigt uw cliënt direct weer met een nieuwe klacht. Zeer teleurstellend.
Tegen het factuurbedrag is nooit eerder geprotesteerd. De betreffende kwestie heeft
weliswaar geen doorgang gevonden, maar ik heb wel werkzaamheden verricht.
Niettemin, doch uitdrukkelijk onder protest, zal ik overgaan tot betaling aan uw cliënt van die € 50,-. (…)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft documenten uit de procedure bij de rechtbank niet aan klager
verstrekt;
b) Verweerder heeft de wederpartij rechtstreeks aangeschreven;
c) Verweerder heeft een factuur opgesteld nadat hij zich als advocaat heeft teruggetrokken
en voor werkzaamheden waarvoor klager geen opdracht heeft gegeven;
d) Verweerder heeft klager weggezet als een slecht huurder en leugenaar;
e) Verweerder heeft geweigerd de proceskostenveroordeling van het Hof van Discipline
te betalen aan klager.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader ontvankelijkheid
5.1 In het tuchtrecht geldt het zogenaamde “ne bis in idem-beginsel”, dat is vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet. Dit beginsel houdt in dat niet opnieuw kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. De achtergrond van dit beginsel is dat een advocaat, over wie een klacht is ingediend, er na het einde van de klachtprocedure in beginsel op moet kunnen vertrouwen dat dat de klacht daarmee is afgewikkeld en dat het handelen waarop de klacht betrekking heeft niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd.
Beoordeling ontvankelijkheid
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 Klager heeft al eerder geklaagd over het achterhouden van informatie en het contact hebben met de wederpartij. Die klachten zijn namelijk al naar voren gebracht in de procedure die heeft geleid tot de beslissing van de raad van 30 januari 2023. De raad verwijst naar klachtonderdelen c) en d) in die beslissing. Dat betekent dat klager daar niet opnieuw over kan klagen. Klachtonderdelen a) en b) zijn daarom niet-ontvankelijk.
5.3 Klager is wel ontvankelijk in de overige klachtonderdelen. Volledigheidshalve wijst de raad er nog op dat in de eerdere klachtprocedure slechts is geklaagd over het instellen van hoger beroep zonder instemming van klager. Over de door verweerder verzonden factuur voor die hoger beroepsprocedure is nog niet eerder geklaagd.
Toetsingskader inhoudelijk
5.4 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
Beoordeling inhoudelijk
Klachtonderdeel c) – Factuur voor de hoger beroepsprocedure
5.5 Verweerder heeft klager een factuur gestuurd voor het griffierecht van de door hem ingestelde hogerberoepsprocedure. Ook heeft hij een eigen bijdrage gefactureerd, omdat hij – zoals ter zitting door hem is verklaard – al enkele advieswerkzaamheden voor klager had verricht om na te gaan of hoger beroep mogelijk was. Nadat gebleken was dat het hoger beroep niet was doorgezet, heeft verweerder zijn factuur integraal gehandhaafd en klager daarop ook een aanmaning verstuurd. Tot op heden heeft verweerder niets van de factuur gecrediteerd.
5.6 Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Allereerst had verweerder geen nieuwe toevoeging mogen aanvragen voor zijn advieswerkzaamheden aangaande het al dan niet instellen van hoger beroep omdat deze vielen onder het bereik van de al verstrekte toevoeging. De in die ten onrechte aangevraagde toevoeging vastgestelde eigen bijdrage had verweerder dus niet in rekening mogen brengen aan klager. Vervolgens had verweerder de factuur voor wat betreft het griffierecht moeten crediteren. Niet alleen was het hoger beroep door klager niet doorgezet zodat er geen griffierecht verschuldigd was, maar ook had het verweerder duidelijk moeten zijn dat tegen het vonnis van de kantonrechter geen hoger beroep mogelijk was. Het in geschil zijnde bedrag van circa € 500,- lag niet alleen ver beneden de appelgrens (artikel 332 lid 1 Rv), maar er stond hoe dan ook geen hoger beroep open tegen het vonnis (artikel 7:262 lid 2 BW). Tot die conclusie was verweerder kennelijk ook gekomen na afloop van de beroepstermijn, maar dit heeft er niet toe geleid dat hij zijn factuur heeft gecrediteerd of gematigd. Verweerder heeft daarentegen zelfs een aanmaning verstuurd in 2022 en heeft zelfs in 2024 nog gesteld dat klager daartegen nooit had geprotesteerd, hetgeen onjuist is. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met de kernwaarde (financiële) integriteit. Klachtonderdeel c) is gegrond.
Klachtonderdeel d) – Grievende uitlatingen
5.7 Verweerder wordt verder verweten dat hij klager zou hebben betiteld als iemand die zich misdragen heeft, liegt en een slecht huurder is. De raad begrijpt de klacht zo dat verweerder zich in de tuchtrechtelijke procedure heeft verweerd door te stellen dat klager zich niet als goed huurder heeft gedragen en zich misdragen heeft richting de verhuurder. De raad ziet hierin niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Aan verweerder komt in beginsel de vrijheid toe om zich te verweren zoals dat hem goeddunkt. Daarin dient hij zich niet onnodig grievend uit te laten of bewust onwaarheden te verkondigen. Dat het voor klager niet fijn is om bestempeld te worden als slecht huurder is weliswaar begrijpelijk, maar verweerder heeft het relevant kunnen vinden voor zijn beroep tegen de soort maatregel. Evenmin is gebleken dat hij daarbij bewust onwaarheden heeft verkondigd, zoals ook volgt uit de beslissing van het Hof van 12 januari 2024 onder 3.5 en 5.14. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Klachtonderdeel e) – Kostenveroordeling van het Hof van Discipline
5.8 Verweerder heeft nagelaten om tijdig over te gaan tot betaling van de kostenveroordeling van het Hof. Zoals onder klachtonderdeel c) al uiteen is gezet, is de raad van oordeel dat deze factuur onterecht is. Het daarmee verrekenen van een door de tuchtrechter opgelegde kostenveroordeling acht de raad in het verlengde daarvan evenmin integer. Daar komt bij dat klager geen toestemming heeft gegeven voor de verrekening. Klager had zelfs zijn bezwaren geuit tegen de factuur. Ook hiermee heeft verweerder in strijd gehandeld met de kernwaarde (financiële) integriteit. Dat verweerder uiteindelijk het bedrag van € 50,- wel, onder protest, heeft overgemaakt aan klager verandert daar niets aan, al is het maar omdat er op dat moment al een klacht over dit onderwerp bij de deken was ingediend. Klachtonderdeel e) is gegrond.
Conclusie
5.9 Op grond van het voorgaande, zal de raad klachtonderdelen a) en b) niet-ontvankelijk verklaren, klachtonderdeel d) ongegrond verklaren en klachtonderdelen c) en e) gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht het kwalijk dat verweerder financieel niet integer heeft gehandeld door klager een rekening te sturen – en te handhaven – voor een door hemzelf erkende beroepsfout. Verweerder heeft er daarmee geen blijk van gegeven dat het hem inzichtelijk is geworden dat hij ondeskundig heeft gehandeld bij het instellen van het hoger beroep. Nog ernstiger is dat verweerder een door de tuchtrechter opgelegde kostenveroordeling niet heeft willen voldoen en vervolgens heeft willen omzeilen door deze, zonder toestemming van klager, te verrekenen met deze onterechte factuur.
6.2 Gelet op de ernst van het handelen, waardoor de kernwaarde (financiële) integriteit meerdere malen en zonder enige terughoudendheid is overschreden, en de eerder aan verweerder opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen, waaronder de berisping van het Hof, acht de raad het noodzakelijk om een schorsing op te leggen. De raad acht daarvoor een voorwaardelijke schorsing van twee weken passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen c) en e) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur
van twee weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad
van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende
voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd
niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.4;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 van de Advocatenwet bedoelde termijn
wordt verkort tot twee jaar.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en W.A.A.J.
Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken
in het openbaar op 19 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 19 mei 2025