ECLI:NL:TADRSHE:2025:75 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-205/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:75 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-05-2025 |
Datum publicatie: | 13-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-205/DB/LI |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat over een advocaat. Tussen klager en verweerster bestond geen advocaat-cliëntrelatie. Een collegiaal verzoek om een processtuk mee te lezen is daarvoor onvoldoende. Omdat geen sprake is van een advocaat-cliëntrelatie kan de geheimhoudingsplicht niet zijn geschonden. Howel advocaten welwillend naar elkaar toe moeten zijn, gaat dit niet zo ver dat een onverplichte toezegging om een processtuk mee te lezen tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Geen sprake van onnodig kwetsende uitlatingen of leugens in het verweer op de klacht. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 13 mei 2025
in de zaak 25-205/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Limburg (hierna: de deken) van 28 maart 2025 met kenmerk K24-109, door de raad ontvangen
op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1-1 tot en met 7.
Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende reactie van klager van 30
maart 2025 en van verweerster van 31 maart 2025 en 10 april 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en verweerster zijn allebei advocaat. Verweerster heeft enige tijd als waarnemer van klager opgetreden. Ook heeft zij in september 2021 eenmalig een brief namens klager verzonden aan een toenmalige wederpartij in de zaak C.
1.2 Bij beslissing van 6 maart 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:27) heeft de raad aan klager een schorsing opgelegd van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
1.3 Op 21 november 2023 heeft klager een document voorgelegd aan verweerster, waarop verweerster op 27 november 2023 aangaf daarop terug te komen.
1.4 Op 10 december 2023 heeft verweerster aan klager geschreven:
“Ik heb een heel vervelend gevoel overgehouden aan de waarneming van afgelopen week nav je mails. (…) Ik vind je gebrek aan vertrouwen in mijn handelingswijze niet fijn en op deze wijze is het voor mij niet werkbaar om zaken voor je waar te nemen.”
1.5 Op 15 december 2023 heeft de griffie van het Hof van Discipline de verhinderdata van klager opgevraagd voor de behandeling van het hoger beroep. Klager heeft dit bericht op 18 december 2023 aan verweerster doorgestuurd met de vraag:
“zou je dit kunnen doen.”
1.6 Op 20 december 2023 heeft verweerster aan klager geschreven:
“Ik lees in je e-mails dat je vindt dat ik je bekritiseer, je de les lees, uit rancune
handel, achter je rug om je cliënten benader met ongewenste adviezen en dat je vindt
dat ik mijn excuses moet aanbieden en dat ik je – ondanks het ontbreken van vertrouwen
dat je impliciet jegens mij uitspreekt – toch moet bijstaan en nu ik aangegeven heb
dat niet te (kunnen) doen – (juist) vanwege dat gebrek aan vertrouwen wat je kenbaar
hebt gemaakt, ben je ook daarover verontwaardigd.
Ik herken mij als persoon niet in de bewoordingen die je over mij schrift.
Ik begrijp dat ik iets getriggerd heb bij jou, waardoor je je primaire emotie van
boosheid/verontwaardiging zo verwoord hebt naar mij als dat je gedaan hebt. Je maakt
mij vervolgens indirect verantwoordelijk voor je gevoel en de oplossing is daarin
volgens jou gelegen dat ik mijn excuses moet aanbieden, zodat jij niet meer voelt
wat je voelt en je emotie zakt. Je externaliseert, terwijl het intern ligt.
Ik voel onder je boosheid en verontwaardiging die je uit naar mij, vooral dat je je
afgewezen voelt, je machteloosheid, eenzaamheid en schaamte.
Het spijt me dat je dit voelt en dat ik dit getriggerd heb.
Ik kan je niet bijstaan als je geen vertrouwen hebt. Vandaar mijn besluit om je niet bij te staan.”
1.7 Op 21 december 2023 heeft de griffie van het Hof van Discipline klager aangeschreven. Klager heeft het bericht op 5 januari 2024 aan verweerster geschreven:
“Ga je me hierin nog bijstaan of niet?”
Daarop heeft verweerster geantwoord:
“Nee.”
Daarop heeft klager geantwoord:
“Top, echt top. Super bedankt. Alleen omdat ik het over iets met je niet eens was. Gelukkig heb ik jou ook niet bijgestaan.”
Daarop heeft verweerster geantwoord:
“Nee, het ging niet erom dat je het oneens met me was. Het gaat erom dat je hebt laten blijken dat je vindt dat ik rancuneus handelde tov jou, achter je rug om ging, je bekritiseerd zou hebben en je de les heb gelezen etc. Daar blijkt voor mij uit dat je me niet vertrouwt en zonder vertrouwen kan ik je niet bijstaan. Dat is de reden.”
1.8 Bij beslissing van 15 maart 2024 (ECLI:NL:TAHVD:2024:75) heeft het hof van discipline de beslissing van de raad van 6 maart 2023 bekrachtigd en bepaald dat de schorsing ingaat op 8 april 2024. Klager is in deze procedure zonder gemachtigde verschenen.
1.9 Bij beslissing van 2 april 2024 (ECLI:NL:TADRSHE:2024:49) is klager met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat geschorst, op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet. Verweerster heeft vervolgens de praktijk van klager waargenomen gedurende zijn schorsing.
1.10 Bij beslissing van 24 juni 2024 (ECLI:NL:TADRSHE:2024:79) heeft de raad aan klager een schrapping opgelegd. Klager heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 17 januari 2025 (ECLI:NL:TAHVD:2025:12) heeft het hof van discipline de schrapping vernietigd en de maatregel van schorsing voor de duur van 16 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, opgelegd.
1.11 Op 2 juli 2024 heeft verweerster aan de deken geschreven:
“In opgemelde kwestie bericht ik u hierbij dat ik de waarneming/overname van de advocatenpraktijk van [klager], die geschorst is, per direct beëindig. (…) Mocht u vragen hebben over mijn beslissing, dan verneem ik dat graag.”
1.12 Op 10 juli 2024 heeft verweerster aan de deken geschreven:
“In reactie op uw e-mailbericht van gisteren, bericht ik u als volgt.
1. Cliënten van [klager] zijn ontevreden en geven aan dat hij niet mee naar de zitting
gaat, niet bereikbaar is en/of vergeet stukken in te dienen, waardoor de zaak schriftelijk
wordt afgedaan (ten nadele van cliënten)([naam cliënt]). De inhoud van de processtukken
zijn mijns inziens niet aan de maat en hoe ik vind dat er rechtsbijstand dient te
worden verleend.
2. In de zaak [naam] is er in hoger beroep door [klager] niet gereageerd, waardoor
de zaak schriftelijk is afgedaan door het gerechtshof. Dit blijkt uit het arrest.
Volgens cliënte zou [klager] in het verleden ook niet mee zijn gegaan naar een zitting
bij de rechtbank in eerste aanleg. Cliënt klaagt dat zij geen stukken zou hebben ontvangen
of dat [klager] die bij de zitting niet bij zich had/niet kon antwoorden op vragen
van de rechtbank. Cliënt stond ik afgelopen week te woord hierover en ze zat huilend
op kantoor en dat ze het niet begreep, wat er is gebeurd. Zij gaat hierover nog een
klacht indienen bij u. lk ga kijken of ik zaken recht kan zetten voor haar. Het gaat
over de kinderalimentatie. Ze ontvangt 0,85 cent per maand van de vader van haar zoon.
Daar zit de pijn. lk beschik niet over het complete dossier: enkel over het arrest
van het Hof.
3. Inzake [naam] heeft [klager] verzuimd om uitstel te vragen c.q. het processtuk
in te dienen. lk heb geprobeerd om dit alsnog te doen, maar de rechtbank heeft dit
geweigerd. De uitkomst van deze procedure is 17 juli aanstaande. Indien de uitkomst
negatíef is, volgt er een aansprakelijkheidsstelling/ klacht van cliënte. Het dossier
treft u desgevraagd bijgaand aan.
4. Inzake [naam] heb ik getracht de gegevens van cliënte (moeder van [naam]) te achterhalen,
maar de zoon van [naam] wilde mij die gegevens niet geven. Hij gaf aan dat zij niet
in staat zou zijn haar eigen belangen te behartigen en dat als ik haar zou bellen,
dat zij mij niet zou horen vanwege doofheid en dat het slecht met haar ging. Van [klager]
heb ik ze ook niet van ontvangen. Ik wilde naar haar toe gaan om e.e.a. te verifiëren.
[Klager] instrueerde mij dat ik uitstel voor de mondelinge behandeling moest vragen,
vanwege deze situatie. lk heb dat geprobeerd, maar de wederpartij en de rechtbank
ging daar niet mee akkoord. lk heb mij vervolgens onttrokken uit de procedure als
advocaat, omdat ik geen contact kreeg met de cliënte en er evenmin een volmacht via
de zoon afgegeven werd door cliënte (die ik had verzocht). De zoon van cliënte ([naam])
heeft toen gedreigd om een klacht tegen mij in te dienen, als ik niet deed wat hij
wilde. lk heb mij toen onttrokken uit de procedure en een e-mail gestuurd en gewezen
op de mogelijkheid om via het juridisch loket een nieuwe advocaat te zoeken. Vervolgens
heeft mr. [N] de procedure voortgezet, maar die wist niet van mijn bestaan af. Hij
vroeg mutatie van de toevoeging aan bij de RvR aan (die op mijn naam stond), niet
wetende dat ik de onttrekkende advocaat was in de procedure, stellende dat ik geschorst
zou zijn. Dit mutatieverzoek is ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand en ik kwam
hier bij toeval achter. [Klager] heeft mr. [N] niet hierover geïnformeerd (terwijl
hij contact heeft gehad met mr. [N])en mij niet laten weten dat mr. [N] de zaak overgenomen
had. lk kwam hierachter door het verzoek dat mr. [N] ingediend heeft bij de Raad voor
Rechtsbijstand en het overige kwam naar voren in een telefonisch onderhoud met mr.
[N]. Dit was voor mij de druppel om mijn werkzaamheden neer te leggen.
lk kan op deze wijze de belangen van de cliënten niet bijstaan zoals mij dit voorstaat
en het strookt niet met mijn eigen normen en waarden. Ik heb hier al eerder discussie
met [klager] over gehad en ik wilde hem alleen helpen, maar ik ben helaas tot de conclusie
gekomen dat ik dat niet kan en dat [klager] en ik daarin van visie verschillen.”
1.13 Op 16 juli 2024 heeft verweerster aan de deken onder meer geschreven:
“(…) Ik heb hem aangegeven dat ik met mijn eigen praktijk en dienstverband bij [kantoor]
met ingang van 13 mei geen ruimte had om zijn praktijk waar te nemen. Dat is de achtergrond
van de afspraak.
Ik verkeerde in de veronderstelling, in welke veronderstelling hij mij liet, dat hij
1 maand geschorst was.
Nadien vernam ik dat de schorsing langer was. (…)”
1.14 Op 19 juli 2024 heeft klager verweerster verzocht om een afspraak met een cliënt te maken voor het ondertekenen van een akte van berusting. Diezelfde dag heeft verweerster gereageerd:
“Ik verzoek je dit met klem om dit in orde te maken voor je cliënten, aangezien zij
niet de dupe dienen te worden van jou schorsing en overige zaken. Ik heb je zaakwaarneming
zoals jou bekend direct beëindigd. Dit betekent dat ik geen werkzaamheden meer voor
jou verricht in je lopende zaken, voor zover je dit nog steeds niet duidelijk lijkt
te zijn.”
1.15 Op 27 juli 2024 heeft klager aangekondigd een klacht tegen verweerster zullen te gaan indienen. Daarbij heeft hij onder meer geschreven:
“Helaas moet ik hierbij een klacht over jou indienen. Dit voor het schenden van de geheimhoudingsplicht ten aanzien van mijn zaak tegen de Orde.
Ik vind het verschrikkelijk om een klacht te moeten indienen. Dit is zover af van
hoe ik in het leven sta of in de advocatuur. Ik heb nooit ook maar een enkele intentie
gehad om klachten in te dienen over advocaten en al helemaal niet ten aanzien van
jou. Ik ben namelijk van mening dat het indienen van klachten ingaat tegen het principe
van de confraternaliteit als ook heb ik geen enkele intentie om collega – advocaten
in de problemen te brengen en dus zeker jou niet. Indien er problemen ontstaan door
cliënten en advocaten of advocaten onderling ben ik van mening dat dit langs de civiele
weg opgelost moet worden. Evenwel heb je er zelf voor gekozen om uit jezelf de Deken
in te lichten. Dit geeft mij geen enkele andere keuze dan ook over jouw handelen te
klagen.
Ik vind het dus uitermate vervelend om te doen en dit was ook in het geheel niet mijn
intentie, maar gezien jouw handelen en de problemen die je daardoor hebt veroorzaakt,
ben ik hiertoe genoodzaakt. Sterker nog, ik vind het verschrikkelijk om te doen. Ik
ben hier echter niet mee begonnen. Dit klemt te meer nu je nooit overleg hebt gevoerd
/ willen voeren, maar uit jezelf de Deken van informatie hebt voorzien terwijl je
wist dat ik een geschil had met de orde / de Deken en mij daarin ook hebt bijgestaan.
Met name heb je de Deken uit jezelf geïnformeerd over de beëindiging van de vervangingsregeling
terwijl de Deken daar niets mee te maken heeft (met alle respect uiteraard). Daarbij
heb je aangegeven dat ik achter jouw rug om een andere advocaat benaderd zou hebben
in een zaak die aan jou was overgedragen. Dit klopt echter niet zoals ik ook al heb
uitgelegd. De client heeft zelf een andere advocaat benaderd, nadat jij de zaak had
neergelegd. Overigens stel je wel dat je de samenwerking hebt beëindigd, maar de lopende
zaken doe je gewoon. Waarom dan überhaupt iets melden?
Ik heb mijn vertrouwen in jou gesteld als vriend en als advocaat. Dat vertrouwen heb
je helaas beschaamd. Dit terwijl je zelfs expliciet hebt uitgesproken dat ik jou kon
vertrouwen (hetgeen niet eens nodig was omdat je mijn advocaat was). Hiermee heb je
ook het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Je hebt informatie over een client (zijnde
mij) gedeeld, nota bene met mijn wederpartij.
Je stelt dat je mijn advocaat niet bent geweest. Uiteraard weet je wel beter. Je zou
met mij naar de zitting van het Hof van Discipline gaan als ook heb je de bewijzen
en de stukken dat je wel degelijk mijn advocaat was. Ik heb jou ook aangegeven wat
er speelde en hoe mij dat raakte en hoe zee de discussie met de orde mij belastte.
Gezien het feit dat je jouw geheimhoudingsplicht hebt geschonden, heb je ook een toerekenbare
tekortkoming in onze overeenkomst gepleegd en een onrechtmatige daad. Als gevolg hiervan
ben je dan ook aansprakelijk voor de schade die ik heb geleden en nog zal lijden.
Ik stel je hierbij dan ook aansprakelijk en ook dit doe ik met zeer veel tegenzin
en met pijn en moeite. Het zij herhaald; je hebt me geen andere keuze gegeven.
Verneem graag jouw visie hierover. Indien je een oplossing hebt hoe dit op te lossen hoor ik het graag. Ik zie op dit moment even geen oplossing.”
1.16 Op 2 augustus 2024 heeft verweerster klager gewezen op de correspondentie uit december 2023 en januari 2024, waaruit volgens verweerster “duidelijk [blijkt] dat ik je niet wilde bijstaan en dit ook niet gedaan heb.”
1.17 Klager is nadien een kort geding gestart tegen verweerster.
1.18 Op 15 augustus 2024 heeft de deken aan verweerster geschreven:
“De actie van confrère [klager] om een kort geding te beginnen tegen u omdat u op
mijn verzoek mij van aanvullende informatie heeft voorzien, begrijp ik niet. Op de
eerste plaats bent u verplicht op mijn verzoek informatie te verstrekken. Ik verwijs
ten overvloede naar regel 29 van de gedragsregels en art. 5:20 van de Awb.
Op de tweede plaats het volgende. Onlangs (2 augustus jl.) heb ik [klager] op zijn
vraag of u de geheimhoudingsplicht schendt door mij van informatie te voorzien, als
volgt bericht: “Geachte confrère, Een advocaat kan zich jegens de deken niet op de
geheimhoudingsplicht beroepen. Voor de volledigheid verwijs ik naar gedragsregel 29.
Ik heb daarom [verweerster] niet nader bevraagd. Er kan namelijk geen schending van
enige geheimhoudingsplicht zijn.” (…)”
1.19 Op 22 augustus 2024 heeft verweerster aan klager geschreven:
“Op grond van artikel 15 lid 3 van de Gedragsregels is het mij toegestaan om tegen u op te treden.
Ik heb namens u op 21 september 2021 één brief verzonden, op uw verzoek, in de zaak [C], die op geen enkele wijze verband houdt met de klachtenprocedure die uw oud-cliënten willen starten tegen u.
Ik beschik niet over vertrouwelijke informatie vanuit de zaak [C] die van belang is of kan zijn in de nog te starten klachtenprocedures door uw cliënten over de dienstverlening door u.
In uw onderstaande e-mail lees ik ook geen redelijke bezwaren uwerzijds, anders dan dat u stelt dat ik uw advocaat zou zijn. Dat is niet juist.
Ik heb nooit opgetreden als uw advocaat of als zodanig heeft u mij daartoe opdracht toe gegeven. U heeft mij verzocht u bij te staan in het geschil met de Orde, maar dat heb ik expliciet geweigerd.
Ik heb de Deken verzocht om toestemming om uw oud cliënten bij te staan in deze. Indien ik geen toestemming ontvang, zal ik hun doorverwijzen naar iemand anders ten behoeve van de klachtenprocedure tegen u.”
1.20 Op 23 augustus 2024 heeft verweerster de deken verzocht om een bemiddelingsgesprek te plannen met haar en klager. Daarbij heeft verweerster onder meer verzocht om de aansprakelijkstelling door klager, de aankondiging van een kort geding en haar besluit om de zaakwaarneming neer te leggen als gespreksonderwerpen aan bod te laten komen tijdens het bemiddelingsgesprek.
1.21 Op 2 oktober 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.22 Bij beslissing van 28 oktober 2024 (ECLI:NL:TADRSHE:2024:143) heeft de raad aan klager (opnieuw) een schrapping opgelegd. Klager heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Op het moment van deze beslissing loopt die procedure nog.
1.23 Op 10 april 2025 heeft klager aan verweerster geschreven:
“Heb jouw reactie in de tuchtprocedure gelezen. Vooropgesteld blijft dat jij natuurlijk
vrij bent om je te verweren als goeddunkt. Vooropgesteld blijft ook dat ik van mening
ben dat jij mijn advocaat bent geweest (al was het maar in zake [C]). Nieuwe schendingen
van de geheimhoudingsplicht zullen dan ook leiden tot nieuwe klachten. Zo bijvoorbeeld
de stelling dat ik reflectievermogen zou missen. Een stelling die je eerder ook al
hebt ingenomen.
Verder geldt dat dergelijke uitlatingen ook onnodig grievend zijn net als uitlatingen
als dat schrapping de enige juiste maatregel was geweest. Dit is ook onnodig zwart
maken. Ik zal dat ook aankaarten in de lopende procedure, maar in geval dat niet wordt
meegenomen klaag ik hier separaat over.
Daarnaast heb je jouw geheimhoudingsplicht ook geschonden jegens en [S] en mr. [N].
Ook hier klaag ik separaat over.
Je zult ongetwijfeld vinden dat jouw klachtprocedure hier niet voor is. Ik geef je
evenwel toch de kans om hierop te reageren en in ieder geval vraag / verzoek ik je
in de toekomst dergelijke uitlatingen niet meer te doen.
In geval je hierop afwijzend of niet zult reageren zal ik ook deze klacht aan de deken en de Raad van Discipline voorleggen. Ik begrijp oprecht niet waar dit alles vandaag komt alhoewel ik wel een vermoeden heb, maar jouw handelen is werkelijk buiten alle proportie. Want zelfs als je mij een slechte advocaat vindt, dan heb je dat punt 1 voor je te houden en punt 2 dan heeft dat niets van doen met mijn persoon. Overigens heb je in het verleden juist aangegeven dat je mij een goede advocaat vindt, zoals je ook heel goed weet.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft haar geheimhoudingsplicht geschonden door informatie aan de deken te verstrekken;
b) Verweerster is haar belofte om een terugkoppeling te geven op het document van klager niet nagekomen, heeft daarvoor geen excuses aangeboden en heeft daarvoor geen, dan wel een gebrekkige opdrachtbevestiging verzonden;
c) Verweerster heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten in haar verweer op de klacht en heeft daarbij niet de waarheid gesproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Bestond er een advocaat-cliëntrelatie?
4.1 De voorzitter dient allereerst vast te stellen of sprake is geweest van een advocaat-cliëntrelatie tussen klager en verweerster. Dat is namelijk niet alleen relevant voor het toetsingskader dat moet worden toegepast, maar ook voor de beoordeling van de klacht zelf.
4.2 Het is duidelijk dat er ooit een advocaat-cliëntrelatie heeft bestaan tussen klager en verweerster en wel in september 2021. Die bestond echter voor een geheel andere kwestie dan in 2023 en 2024 aan de orde was, die ging over een tuchtrechtelijke procedure van de deken tegen klager. Uit de e-mailwisseling van eind 2023 en begin 2024 volgt duidelijk dat er geen advocaat-cliëntrelatie bestond of heeft bestaan in de tuchtrechtelijke procedure van de deken tegen klager. Niet alleen heeft verweerster in niet mis te verstane bewoordingen aangegeven hem niet bij te zullen staan, maar ook klager zelf verkeerde blijkens zijn e-mail van 21 december 2023 nog in de veronderstelling dat verweerster niets had toegezegd over haar bijstand. Dat zij eerder had toegezegd een document te bekijken – dat niet in het dossier zit, maar kennelijk zou gaan over de procedure bij het hof van discipline – is onvoldoende om de kwalificatie advocaat-cliëntrelatie te rechtvaardigen. Het is immers niet ongebruikelijk dat advocaten vanuit het oogpunt van collegialiteit elkaars processtukken meelezen en van feedback voorzien. De verdere achtergrond waartegen het verzoek om het document te bekijken zou zijn gedaan rechtvaardigt die kwalificatie evenmin, nu die achtergrond wel door klager wordt gesteld, maar verder niet is onderbouwd.
4.3 De voorzitter concludeert dan ook dat er tussen klager en verweerster geen advocaat-cliëntrelatie bestond rondom de hogerberoepsprocedure bij het hof van discipline.
Toetsingskader
4.4 Omdat de voorzitter tot de conclusie komt dat geen sprake is geweest van een
advocaat-cliëntrelatie, wordt voor klachtonderdelen a) en b) het hierna te noemen
toetsingskader gehanteerd. Voor klachtonderdeel c) geldt een ander toetsingskader,
dat wordt weergegeven in overweging 4.9.
Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de
beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen,
onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of
nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet
bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid
en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen
te nemen.
Klachtonderdeel a)
4.5 Hiervoor is de voorzitter al tot de conclusie gekomen dat er geen sprake was van een advocaat-cliëntrelatie tussen klager en verweerster rondom de hogerberoepsprocedure bij het hof van discipline. Van een geheimhoudingsplicht was dus ook geen sprake. Die kan dan ook niet zijn geschonden. Dat betekent dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel b)
4.6 Verweerster heeft toegezegd een document te bekijken. Zoals hiervoor al is geconcludeerd, was geen sprake van een advocaat-cliëntrelatie. Alleen daarom al hoefde verweerster geen opdrachtbevestiging te versturen. De voorzitter beschouwt dit dan ook enkel als een collegiaal verzoek om mee te lezen en feedback te geven. Dat heeft verweerster uiteindelijk niet gedaan. Hoewel advocaten een onderlinge verhouding dienen na te streven die berust op welwillendheid en vertrouwen, gaat dat niet zo ver dat zij ook tuchtrechtelijk verantwoordelijk moeten worden gehouden als zij deze onverplichte toezegging niet zouden nakomen. Dat zou ook leiden tot een averechts effect, omdat advocaten dan onderling minder geneigd zijn om elkaar te helpen. Overigens kan ook betoogd worden dat het indienen van een tuchtklacht tegen een advocaat over het niet nakomen van een dergelijke afspraak geen blijk geeft van het streven naar welwillendheid en onderling vertrouwen.
4.7 Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.8 Verweerster heeft in haar verweer op de klacht onder meer naar voren gebracht wat haar ervaringen zijn geweest bij het waarnemen van de praktijk van klager. Zo heeft zij onder meer toegelicht wat haar ervaringen zijn met de kwaliteit van klagers inhoudelijk werk en zijn reflectievermogen, maar ook dat zij zich kan vinden in de oordelen van de raad waarin aan klager de maatregelen van schorsing en schrapping zijn opgelegd.
4.9 In het kader van deze klachtprocedure, is verweerster de wederpartij van klager. Vooropgesteld wordt dat aan een beklaagde advocaat de vrijheid toekomt om zich te verweren tegen een tuchtklacht zoals haar dat goeddunkt. Daarbij geldt dat zij de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier mag schaden. Zij mag zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij of bewust onjuiste informatie verschaffen.
4.10 De voorzitter ziet geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster in de reactie op de klacht. Hoewel het begrijpelijk is dat de woorden van verweerster onprettig zijn geweest voor klager, heeft verweerster haar ervaringen met klager mogen schetsen om de klacht ten behoeve van haar verweer in een bepaalde context te plaatsen. Het is de voorzitter verder uit het dossier ook niet gebleken dat verweerster bewust onjuistheden heeft geponeerd. Dat klager daarover een andere lezing heeft, is onvoldoende voor dat oordeel. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 mei 2025