ECLI:NL:TADRSHE:2025:74 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-204/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:74 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-05-2025 |
Datum publicatie: | 13-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-204/DB/LI |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de wederpartij in een civielrechtelijke procedure. Niet gebleken dat verweerder in strijd met artikel 21 en 111 lid 3 Rv heeft gehandeld of rauwelijks heeft gedagvaard. Verweerder mocht namens zijn cliënt overgaan tot het executeren van het uitvoerbaar bij voorraad-verklaarde verstekvonnis. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 13 mei 2025
in de zaak 25-204/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 28 maart 2025 met kenmerk K24-097, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1-1 tot en met 9.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager verhuurt een woning. De woning is van 1 juni 2022 tot en met 31 mei 2023 verhuurd aan de heer R voor een kale huurprijs van € 825,-. Ook zijn er maandelijks € 100,- servicekosten in rekening gebracht en is een waarborgsom van € 1.850,- betaald.
Procedure over de waarborgsom en servicekosten
1.2 Na beëindiging van de huurovereenkomst, heeft verweerder klager op 25 september 2023 gesommeerd om de borgsom terug te betalen.
1.3 Op 23 oktober 2023 heeft de advocaat van klager aan verweerder geschreven:
“(…) Conform het gestelde in de huurovereenkomst heeft cliënt – bij gebreke van het doorgeven van [de heer R] van zijn nieuwe adres – de Eindafrekening op 15 augustus 2023 per post naar [adres] gestuurd er ook vanuit gaande dat uw cliënt een postdoorstuurservice had ingesteld.
Hierbij treft u opnieuw de Eindafrekening aan als bijlage bij deze e-mail. (…) Cliënt heeft voor de beide appartementen aan [adres] één set nutsvoorzieningen aansluitingen doen laten installeren. Reden waarom cliënt zich verplicht voelt mee te denken in de schuld die [de heer R] heeft bij [naam].
Deze schuld is op 15 augustus dan ook meegenomen in de Eindafrekening waardoor uw cliënt nog een saldo te betalen heeft van € 75,23 aan [klager], waarna de gebreken zoals die geaccordeerd zijn door uw cliënt op de Eindinspectie en de schuld aan [naam] voldaan zijn.
Overigens begreep cliënt vorige week nog van [naam] dat aan [naam] was toegezegd dat de schuld van [de heer R] ad € 875,-- gewoon verder door [de heer R] betaald zou worden. In dat geval – en wanneer cliënt daarvoor de garantie krijgt – zal cliënt natuurlijk deze € 875,-- uit de Eindafrekening halen waardoor uw cliënt €799,77 terugbetaalt krijgt van mijn cliënt uit de borg. Voor de goede orde, dat bedrag van bijna € 800,- bevindt zich reeds ter meerdere zekerheid onder ondergetekende. (…)”
1.4 Op 30 oktober 2023 heeft verweerder daarop gereageerd:
“(…) Uw cliënt stelt zich klaarblijkelijk op het standpunt dat er een eindinspectie heeft plaatsgevonden en op basis daarvan dat gebreken zijn vastgelegd, die door cliënt hersteld hadden moeten worden. (…) Cliënt betwist deze stelling met klem. Allereerst verbaast het cliënt dat uw cliënt eerst thans met deze stelling komt. In het verleden heeft cliënt meermaals verzocht om teruggave van de borg en toen werd door uw cliënt enkel als argument aangevoerd dat hij nog niet tot teruggave van de borg over kon gaan in verband met een vermeende vordering van een derde partij (…).
Bovendien is het uiterst merkwaardig dat uw cliënt de bijgevoegde brief (met dagtekening 15 augustus 2023) louter aan het adres zou hebben gezonden, waarvan uw cliënt wist dat cliënt daar niet meer verbleef. Bijna alle overige correspondentie is ook per e-mail toegezonden (ook aan de emailadressen van de ouders van cliënt), doch niet deze brief niet. Reeds om die reden twijfelt cliënt er sterk aan dat deze brief daadwerkelijk in augustus 2023 is opgesteld en verstuurd. Wat daar ook van zij, cliënt beschikt over een rapportage terzake de eindinspectie, welke is opgemaakt op 1 juni 2023 (…)
Uit bijgevoegde rapportage terzake de eindinspectie blijkt duidelijk dat er géén sprake was van gebreken, en cliënt derhalve niet gehouden is tot enige betaling terzake herstelkosten. Cliënt beroept zich derhalve uitdrukkelijk op deze rapportage. Voorts wordt opgemerkt dat het bij bijlage 1 van de brief van uw cliënt van 15 augustus 2023, gaat om een inspectierapport met dagtekening 15 mei 2022. Kortom, reeds hieruit kan worden afgeleid dat dit document nimmer betrekking kan hebben op de eindinspectie. Voor zover aan dit document dus enige betekenis c.q. bewijswaarde kan worden toegekend, blijkt daaruit enkel dat reeds voor aanvang van de huurovereenkomst enkele gebreken hebben geëxisteerd, waarvoor cliënt dientengevolge niet aansprakelijk kan worden gehouden. (…)
De slotconclusie dient derhalve te luiden dat het door uw cliënt bijgevoegde inspectierapport nimmer een rapportage terzake de eindinspectie kan betreffen, cliënt daarvan nimmer op de hoogte is gebracht en cliënt derhalve niet gehouden is tot betaling van het gevorderde bedrag ad € 1.050,23. Uw cliënt is mitsdien niet gerechtigd dit bedrag met de betaalde waarborgsom te verrekenen. (…)”
1.5 Op 10 november 2023 heeft klager aan verweerder geschreven:
“(…) Zowel ondergetekende als [naam] zullen bij een juridische procedure bewijs aandragen dat in ieder geval [de heer R] zeer asociaal met zijn medehuurders en verhuurder omgaat. (…) Wij hebben onze Eindafrekening conform artikel 27, Domicilie, naar [adres] gestuurd. [De heer R] heeft conform deze Eindafrekening te BETALEN aan ondergetekende € 75,23. Hierop is natuurlijk ook weer nooit gereageerd. Dit betekent dat conform deze Eindafrekening [de heer R] inmiddels in verzuim is en dus € 75,23 vermeerderd met € 48.30 incassokosten zijnde totaal €123,63 diende te betalen.
Ten derde:
Interessant is dat u mijn voormalige advocaat [mr. B] op 30 oktober 2023 zelf de rapportage van de Eindinspectie heeft toegestuurd. (…) Betreffende gebreken staan conform het akkoord van [de heer R] op de Eindafrekening en de herstelkosten hiervan bedragen €1.050,23. (…) Het is mij dan ook niet duidelijk waarom u de gehele borg meent te moeten terugeisen maar het klopt wel met het onbetrouwbare beeld dat wij van [de heer R] hebben! (…)
Vooropgesteld dat het niet bij deze ene betaling blijft maar dat [de heer R] opeens toch het volledige bedrag van € 875 terugbetaalt dan kan onze Eindafrekening worden aangepast en zal ondergetekende een bedrag van € 799,77 – ([dit is u ook al door [mr. B] op 23 oktober j.l. gemeld] aan [de heer R] terug betalen. ECHTER in geen geval de gehele borg; [de heer R] gaat onfatsoenlijk en asociaal om met medehuurder en ondergetekende. (…) Wij hebben geen sympathie voor een huurder met deze levensfilosofie en zijn niet geneigd te onderhandelen dus u kunt aangeven dat [de heer R] akkoord gaat met betaling onzerzijds van € 799,77 en anders moet u maar dagvaarden. (…)”
1.6 Op 1 december 2023 en 13 december 2023 heeft de heer R klager verzocht om een naar soort uitgesplitst overzicht van de in rekening gebrachte servicekosten. Op de laatstgenoemde datum heeft de heer R klager gesommeerd om de servicekosten uiterlijk op 21 december 2023 terug te betalen.
1.7 Op 6 maart 2024 heeft verweerder namens de heer R een dagvaarding laten uitbrengen. Daaruit volgt onder meer:
“(…) 2. De feiten
(…) 2.15 De gemachtigde van [klager] heeft bij emailbericht d.d. 23 oktober 2023 op de brief van de gemachtigde van [de heer R] gereageerd. Daarbij heeft [klager] het standpunt ingenomen dat er op 15 augustus 2023 een eindafrekening per post zou zijn gezonden naar [adres]. [Klager] stelt dat hij – vanwege het bestaan van vermeende gebreken – gerechtigd was om herstelkosten met de waarborgsom te verrekenen. Voorts stelt [klager] dat hij gerechtigd was om een vordering van een derde ([naam]) op [de heer R] met de waarborgsom te verrekenen (productie 8).
(…) Verweer
(… 4.4 Voor het overige betwist [de heer R] met klem de juistheid van de vermeende eindafrekening zoals [klager] stelt deze te hebben opgesteld. [De heer R] heeft de brief d.d. 15 augustus 2023 nimmer ontvangen.
4.5 Bovendien is het uitermate vreemd dat er een brief – ruim 2 maanden nadat er een eindinspectie heeft plaatsgevonden – is toegezonden door [klager]. Er heeft immers op 1 juni 2023 een eindinspectie plaatsgevonden en toen is de woning in orde bevonden. In dat kader beroept [de heer R] zich op de beschrijving van het gehuurde d.d. 1 juni 2023 zoals is opgemaakt in aanwezigheid van de makelaar ([naam makelaar]). Uit dit document volgt duidelijk dat er géén sprake was van enige beschadiging en [de heer R] ook niet gehouden was tot herstel.
(…) 4.8 Tot slot betwist [de heer R] met klem dat de genoemde gebreken (filters, aanrechtblad en herstel kitnaden) niet reeds bij aanvang van de huurovereenkomst bestonden. [De heer R] heeft alles gedocumenteerd en beschikt ook over foto’s hiervan. Kortom, de genoemde gebreken bestonden reeds bij aanvang van de huurovereenkomst en herstelkosten dienaangaande kunnen niet bij [de heer R] in rekening worden gebracht. Het gaat daarenboven om normale slijtage en er is geen rekening gehouden met aftrek nieuw voor oud (productie 15).
4.9 De slotconclusie dient derhalve te luiden dat het door [klager] toegezonden inspectierapport nimmer een rapportage terzake de eindinspectie kan betreffen, [de heer R] daarvan nimmer op de hoogte is gebracht en [de heer R] derhalve niet gehouden is tot betaling van het gevorderde bedrag ad € 1.050,23. Er bestaat derhalve geen vordering zijdens [klager] die met de betaalde waarborgsom kan worden verrekend. (…)”
Als producties bij de dagvaarding zijn onder meer bijgevoegd het eindinspectierapport van 1 juni 2023, foto’s van de toestand bij aanvang van de huurovereenkomst, en de e-mailberichten van:
- 23 oktober 2023
- 30 oktober 2023
- 10 november 2023
- 1 december 2023
- 13 december 2023
1.8 Bij verstekvonnis van 10 april zijn de vorderingen toegewezen en is klager veroordeeld tot betaling van in totaal € 3.327,50 en een proceskostenvergoeding. Het versterkvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Voor zover relevant volgt uit het verstekvonnis:
“(…) De gevorderde rente over € 1.850,00 zal worden toegewezen met ingang van de datum van verzuim. Daartoe is van belang dat in de aanmaning d.d. 25 september 2023 (…) een termijn van 14 dagen na ontvangst van de brief aan de gedaagde partij wordt gegeven om voornoemd bedrag te voldoen. Hieruit valt af te leiden dat de gedaagde partij met ingang van 11 oktober 2023 in verzuim is.
Ook de gevorderde rente over € 1.200,00 zal worden toegewezen met ingang van de datum van verzuim. Daartoe is van belang dat in de aanmaning d.d. 13 december 2023 (…) een termijn tot uiterlijk 21 december 2023 aan de gedaagde partij wordt gegeven om voornoemd bedrag te betalen. Hieruit valt af te leiden dat de gedaagde partij met ingang van 22 december 2023 in verzuim is. (…)”
1.9 Op 15 april 2024 heeft verweerder klager gesommeerd om de toegewezen bedragen binnen 14 dagen te betalen. Omdat klager hierop niet heeft gereageerd, heeft verweerder op 1 mei 2024 de opdracht verstrekt om het vonnis te betekenen en over te gaan tot executie.
1.10 Op 8 mei 2024 om 17:10 uur is namens klager een verzetdagvaarding uitgebracht. Ook is medegedeeld dat eventueel een executie-kortgeding zou worden opgestart. Verweerder heeft bij terugkomst van verlof na het Hemelvaartsweekend op 13 mei 2024 in de middag telefonisch contact gehad met de advocaat van klager. Daarop heeft verweerder de deurwaarder om 17:39 uur verzocht om verdere incassomaatregelen aan te houden.
Op 14 mei 2024 heeft de deurwaarder verweerder geïnformeerd dat op 13 mei 2023 om 10:03 uur reeds beslag is gelegd op vijf voertuigen van klager. Verweerder heeft de advocaat van klager daarover diezelfde dag geïnformeerd. Het beslag is later opgeheven nadat klager zekerheid heeft gesteld.
Procedure bij de Huurcommissie
1.12 Op 16 november 2023 heeft verweerder namens de heer R de Huurcommissie verzocht om de aanvangshuurprijs te toetsen. Verweerder heeft een puntentelling opgesteld voor deze procedure. Een medewerker van de Huurcommissie heeft op 30 januari 2024 een bureaurapport opgesteld. Klager heeft geen (tijdig) verweer gevoerd in de procedure.
1.13 De Huurcommissie heeft het verzoek op 21 maart 2024 ter zitting behandeld. Bij uitspraak van 3 mei 2024 heeft de Huurcommissie de huurprijs van € 825,- verlaagd naar € 466,19.
1.14 Op 3 mei 2024 heeft verweerder klager gesommeerd om binnen 14 dagen de teveel betaalde huur terug te betalen.
1.15 Op 26 augustus 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
- Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 21 en 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, door de voorschouw, de eindinspectie met de door zijn cliënt geaccordeerde gebreken en de eindafrekening inclusief bijlagen niet bij zijn dagvaarding bij te voegen;
- Verweerder heeft de Huurcommissie onjuist geïnformeerd door tweemaal een puntentellingsberekening in te dienen met steeds weer andere foutieve informatie;
- Verweerder heeft klager rauwelijks gedagvaard ten aanzien van de servicekosten. De afrekening van de servicekosten hoefde pas op 30 juni 2024 te worden verstrekt, maar verweerder heeft klager al op 6 maart 2024 daarover gedagvaard;
- Verweerder heeft prematuur en onnodig het verstekvonnis laten executeren terwijl klagers verzetdagvaarding reeds was uitgebracht, waardoor er buitenproportioneel op vijf auto’s van klager beslag is gelegd terwijl het om een bedrag van € 4.000,- ging;
- Verweerder heeft valsheid in geschrifte gepleegd en in strijd met de waarheidsplicht gehandeld, omdat klager een brief van de stiefvader van de heer R gedateerd 23 november 2023, op 22 november 2023 heeft ontvangen van de Huurcommissie. De brief is volgens klager geantedateerd.
2.2 Klager verzoekt tevens om verweerder te veroordelen tot een schadeloosstelling aangaande al zijn kostenposten voor juridische bijstand.
3. VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4. BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder wordt verweten artikel 21 en 111 lid 3 Rv te hebben geschonden, omdat hij geen bewijsmiddelen heeft overgelegd ten aanzien van de voorschouw, de eindinspectie en de eindafrekening. De voorzitter volgt klager hier niet in.
4.3 Uit de dagvaarding volgt dat verweerder de relevante feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd. In de dagvaarding wordt immers ook naar voren gebracht dat er volgens klager een eindafrekening is verstuurd, dat klager meent dat er gebreken waren aan filters, het aanrechtblad en de kitnaden, en is de correspondentie daarover met klager en zijn advocaat in september tot en met december 2023 overgelegd. Er zijn dus geen feiten achtergehouden. Waarom verweerder daarbij verplicht was om ook de door klager genoemde documenten te overleggen, boven op het vermelden van die feiten, is door klager niet onderbouwd en de voorzitter evenmin gebleken. Klager heeft die documenten ook niet ingebracht in deze tuchtprocedure, zodat de voorzitter daar geen kennis van kan nemen. Klager had die documenten bovendien zelf kunnen indienen in de procedure.
4.4 Daar komt bij dat verweerder ook is ingegaan op de hem bekende verweren van klager, in paragraaf 4 van de dagvaarding en onder verwijzing naar de correspondentie uit september tot en met december 2023. De voorzitter begrijpt dat klager kennelijk meent dat zijn eindafrekening als verweer had moeten worden aangevoerd. De voorzitter stelt vast dat de inhoud daarvan, zoals die ook door klagers advocaat op 23 oktober 2023 is overgebracht aan verweerder, ook terugkomt in de dagvaarding. Daarmee heeft verweerder voldaan aan zijn verplichtingen. Als klager die verweren onvoldoende juist weergegeven vond, dan kon hij dat zelf aanvoeren in de procedure.
4.5 Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6 Verweerder wordt verder verweten foutieve informatie in te hebben gebracht bij de Huurcommissie. Ook zou hij tweemaal een puntentellingsberekening hebben ingediend.
4.7 Verweerder heeft betwist dat hij tweemaal een puntentellingsberekening heeft ingediend. Hij heeft er slechts één ingediend. De andere berekening was afkomstig van de Huurcommissie zelf. Dat blijkt ook uit het dossier. Klager stelt daarbij dat verweerder een onjuist adres en een verkeerde WOZ-waarde heeft gehanteerd. Voor zover die stellingen van klager kloppen, wat op basis van de beperkte informatie uit het dossier niet mogelijk is, dan had klager dat in de procedure bij de Huurcommissie kunnen betogen. In ieder geval is niet gebleken dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft verschaft.
4.8 Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.9 Klager is op 1 en 13 december 2023 gesommeerd om de servicekosten terug te betalen. Pas daarna is daarover een dagvaarding uitgebracht. Van rauwelijks dagvaarden is dus niet gebleken. Voor zover klager meent dat die e-mailberichten “nietszeggend” zijn en “zich niet [houden] aan de wettelijke termijnen” en hij de servicekosten nog niet hoefde af te rekenen, had hij dat in die procedure kunnen aanvoeren. De voorzitter ziet hierin geen ondoelmatig handelen.
4.10 Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.11 Vaststaat dat het verstekvonnis van 10 april 2024 uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Verweerder mocht dus in opdracht van zijn cliënt overgaan tot het laten leggen van beslag. Vanwege de uitvoerbaar bij voorraad-verklaren gaf de verzetdagvaarding dus ook geen noodzaak om daarvan af te zien.
4.12 De voorzitter betrekt daarbij ook dat klagers advocaat pas laat in de middag van 8 mei 2024, om 17:10 uur, de verzetdagvaarding heeft uitgebracht. Verweerder was op dat moment met een lang Hemelvaartsweekend weg. Van een advocaat kan niet worden verwacht dat deze ieder moment van de dag bereikbaar is, zeker niet in het weekend en op een algemeen erkende feestdag. Verweerder heeft bovendien op de eerste dag na zijn verlof contact gehad met klagers advocaat en heeft de deurwaarder vervolgens – daartoe onverplicht – verzocht om verdere executiemaatregelen te staken. Dat er die ochtend reeds beslag was gelegd op de auto’s is ongelukkig, maar is niet in tuchtrechtelijke zin te verwijten aan verweerder. Datzelfde geldt voor zover de deurwaarder heeft besloten om voor het openstaande bedrag van circa € 4.000,- beslag te leggen op klagers vijf (dure) auto’s.
4.13 Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.14 Klachtonderdeel e) gaat over een brief van de stiefvader van verweerders cliënt die door de Huurcommissie zou zijn doorgezonden aan klager. Klager heeft deze brief niet ingediend, zodat de voorzitter daarmee niet bekend is. De klacht is reeds daarom onvoldoende feitelijk onderbouwd. Verweerder heeft bovendien betwist dat die brief door hem is ingediend.
4.15 Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.
Afsluitende overwegingen
4.16 Op grond van het voorgaande, zal de voorzitter de klacht in zijn geheel, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
4.17 Omdat de klacht kennelijk ongegrond is, bestaat er ook geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding. Klager heeft die schadevergoeding bovendien niet geconcretiseerd met een bedrag, noch onderbouwd met stukken. Overigens geldt dat de mogelijkheid tot toekenning van schadevergoeding in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt is en maximaal € 5.000,- kan bedragen.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 mei 2025