ECLI:NL:TADRSHE:2025:62 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-924/DB/LI/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:62
Datum uitspraak: 07-04-2025
Datum publicatie: 08-04-2025
Zaaknummer(s): 24-924/DB/LI/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn plicht om de bevoegdheid van zijn opdrachtgever vast te stellen en de aan hem verstrekte opdracht, belangrijke afspraken en informatie schriftelijk vast te leggen. Ook heeft verweerder financieel niet integer gehandeld. Verweerder heeft enorme bedragen in rekening gebracht, zonder die deugdelijk te verantwoorden. Door te handelen zoals hij heeft gedaan is bij de raad het beeld ontstaan van een advocaat die zijn eigen belang extreem laat prevaleren boven dat van zijn cliënt. Dat geldt eveneens voor de vrijwaring die hij onder meer zijn cliënten ten behoeve van zichzelf heeft laten tekenen. Onvoorwaardelijke schorsing van 26 weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 7 april 2025

in de zaak 24-924/DB/LI/D

naar aanleiding van de klacht van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

deken

over:

verweerder

gemachtigde: mr. J.T.J. Gorissen

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 10 december 2024 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder.

1.2 De klacht is achter gesloten deuren behandeld op de zitting van de raad van 20 januari 2025. Daarbij waren de deken, bijgestaan door zijn stafjurist, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig.

1.3 Op 5 februari 2025 is namens verweerder een wrakingsverzoek ingediend tegen één van de leden van de raad. Bij beslissing van 26 februari 2025 (ECLI:NL:TADRARL:2025:57) heeft de wrakingskamer de wraking kennelijk ongegrond verklaard.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar, inclusief 21 bijlagen, en van de reactie van verweerder van 8 januari 2025.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

Beslaglegging

2.2 In maart 2022 heeft verweerder namens cliënte 1 verlof gevraagd om derdenbeslag te mogen leggen. Nadat het verlof is verleend, is het beslag gelegd. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van mei 2022 is het beslag opgeheven.

2.3 Ruim twee weken na het kort geding vonnis heeft verweerder ter zake van onder meer het gelegde derdenbeslag een opdrachtbevestiging verstuurd aan cliënte 1.

Declaraties

2.4 Verweerder heeft daarnaast vanaf begin 2022 werkzaamheden verricht voor een groepsmaatschappij van cliënte 1, cliënte 2. Verweerder heeft op dezelfde dag waarop hij de opdrachtbevestiging verzond aan cliënte 1 ook een opdrachtbevestiging verstuurd aan haar groepsmaatschappij cliënte 2, waarin hij bevestigt ook op te treden voor cliënte 2 en twee andere groepsmaatschappijen van cliënten 1 en 2: A en B.

2.5 Verweerder heeft al zijn werkzaamheden voor al deze cliënten gedeclareerd in één dossier met nummer 22016. In een periode van elf maanden heeft verweerder € 1.235.174,16 gefactureerd in dat dossier. Verweerder heeft daarvoor diverse facturen gestuurd aan weer een andere groepsmaatschappij van cliënten 1 en 2: C. De facturen zijn voorzien van een algemene omschrijving van werkzaamheden, waaronder niet-limitatief:

  • Brief inkomend
  • Brief uitgaand
  • Telefoon inkomend
  • Bezoek Uit
  • Studie dossier
  • Diversen ongespecificeerd
  • Reistijd
  • Concipiëren processtukken
  • Jurisprudentie

Niet is vermeld door wie de gedeclareerde werkzaamheden zijn verricht en welk uurtarief daarvoor is gerekend. De per dag gedeclareerde werkzaamheden overschrijden regelmatig de 24 uur. Niet limitatief weergegeven heeft verweerder per dag gedeclareerd:

  • Op 28 september 2022: 53,1 uur.
  • Op 11 oktober 2022: 33,3 uur.
  • Op 12 oktober 2022: 31,7 uur.
  • Op 19 oktober 2022: 39,4 uur.
  • Op 20 oktober 2022: 31,1 uur.
  • Op 24 oktober 2022: 32,0 uur.

Eveneens niet limitatief weergegeven zijn de volgende aantallen minuten gedeclareerd met de navolgende omschrijvingen op dagen waarop daarnaast ook meerdere andere werkzaamheden zijn gedeclareerd:

  • 28 september 2022 1200 minuten (20 uur) Diversen ongespecificeerd
  • 29 september 2022 870 minuten (14,5 uur) Diversen ongespecificeerd
  • 24 oktober 2022 720 minuten (12 uur) Diversen ongespecificeerd
  • 29 oktober 2022 600 minuten (10 uur) Diversen ongespecificeerd
  • 30 oktober 2022 660 minuten (11 uur) Diversen ongespecificeerd
  • 30 oktober 2022 660 minuten (11 uur) Concipiëren processtukken

2.6 In juli 2022, augustus 2022, september 2022 en oktober 2022 zijn de volgende facturen verstuurd door verweerder aan groepsmaatschappij C, met als debiteurnummer 8230:

Datum

Factuurnummer

Factuurhoogte

1 juli 2022

220590

€ 93.025,84

1 juli 2022

220575

€ 85.913,32

5 juli 2022

220600

€ 10.000,-

1 augustus 2022

220684

€ 90.274,60

6 september 2022

220734

€ 1.409,84

19 september 2022

220794

- € 1.409,84

4 oktober 2022

220795

€ 155.465,32

2.7 In juli 2022, augustus 2022, september 2022 en oktober 2022 zijn de volgende betalingen door groepsmaatschappij C aan verweerder gedaan:

Datum

Genoemd factuurnummer / omschrijving

Hoogte betaling

1 juli 2022

22016

€ 80.000,-

1 juli 2022

220575

€ 85.913,32

5 juli 2022

220590

€ 13.025,84

5 juli 2022

8230

€ 10.000,-

27 juli 2022

Voorschot factuur juli 2022

€ 25.000,-

11 augustus 2022

220684

€ 160.000,-

19 september 2022

Niet gespecificeerd

€ 120.000,-

7 oktober 2022

220795 8230

€ 100.000,-

Vrijwaring

2.8 Op 29 april 2022 heeft de UBO van cliënten 1 en 2 en alle voornoemde groepsmaatschappijen (“UBO”) aan verweerder geschreven:

“Alle partijen uit de (…) dagvaarding hebben van mij een garantie gehad voor alle schade en kosten met uitzondering van [naam]. (…) Indien nodig om de zaken voor komende week geregeld te krijgen kan namens mij, [de B.V. van de cliënt], een garantie afgegeven worden.”

2.9 Op 2 juli 2022 (dus twee maanden na het verloren opheffingskort geding) heeft verweerder de UBO een vrijwaringsverklaring laten tekenen:

[Een B.V. van de UBO] vrijwaart hiermee uitdrukkelijk en onherroepelijk de maatschap [van verweerder], alsmede haar maatschapsleden, (overige) werknemers en door haar ingehuurde partijen alsmede de aan haar gerelateerde ondernemingen onvoorwaardelijk en integraal voor elke schade, aansprakelijkheidstelling of andersluidende verhaalspogingen door derden, zulks in de meest brede zin van het woord, welke ontstaat c.q. ontstaan als gevolg van de activiteiten welke [de maatschap] verricht voor [de cliënt] alsook, voor de aan hem gelieerde ondernemingen:

(…)

In de meest brede zin van het woord.

Voorts vrijwaart [een B.V. van de UBO] de maatschap [van verweerder] alsmede haar maatschapsleden, (overige) werknemers en door haar ingehuurde partijen alsmede de aan haar gerelateerde ondernemingen onvoorwaardelijk en integraal voor elke schade, aansprakelijkheidstelling of andersluidende verhaalspogingen door derden, zulks in de meest brede zin van het woord, welke ontstaat c.q. ontstaan als gevolg van de activiteiten die [de maatschap] verricht voor:

[Diverse aan de UBO gelieerde ondernemingen en bestuurders]

(…)

Het verleden leert dat in de betreffende kwestie regelmatig betrokken partijen in rechte worden betrokken, zowel zakelijk als privé, ook wanneer daar in redelijkheid geen aanleiding voor is. [De maatschap] wenst geen aansprakelijkheid te aanvaarden, zulks gelet op de mogelijke gevolgen voor haar onderneming.

Het staat [de maatschap] vrij om – in geval van enige aansprakelijkheidsstelling, schade of anderszins verhaalspogingen, in redelijk overleg met [een B.V. van de UBO] op diens kosten rechtsbijstand in te schakelen van een (onafhankelijke) derde.

[Een B.V. van de UBO] vrijwaart [de maatschap] en alle eerder genoemde partijen van alle juridische en financiële consequenties en indien nodig neemt zij deze voor haar rekening. Dit geldt uitdrukkelijk tevens voor consequenties welke het gevolg zijn van handelen daterende vóór ondertekening van deze vrijwaring.

Deze vrijwaring zal mede worden ondertekend door [de UBO] in privé. [De UBO] verklaart daarmee zich eveneens hoofdelijk te verbinden aan onderhavige door [de B.V. van verweerder] afgegeven vrijwaring, in die zin dat de verplichtingen welke hieruit voortvloeien voor [een B.V. van de UBO], tevens gelden als verplichtingen voor [de UBO].”

Hiermee verleende de UBO namens cliënten 1 en 2 en vele van hun groepsmaatschappijen (waaronder A, B en C) vrijwaring voor alle schade die op welke wijze ook zou voortvloeien uit de werkzaamheden die door verweerder, zijn kantoorgenoten en door hen ingeschakelde derden verricht waren en zouden worden voor cliënten 1 en 2, A, B en C alsook vele andere groepsmaatschappijen alsook de UBO en meerdere bestuurders van groepsmaatschappijen.

2.10 Op 28 november 2022 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor de UBO en alle aan hem gerelateerde groepsmaatschappijen beëindigd.

2.11 Vanaf januari 2023 heeft verweerder € 116.125,- in rekening gebracht bij C.

2.12 Op 19 juli 2023 heeft verweerders kantoor C en de UBO gedagvaard. Daaruit volgt onder meer:

“(…) 3. Drie facturen over oktober, november en december 2022 zijn aanvankelijk geheel, thans gedeeltelijk onbetaald gebleven.

4. Op 28 november 2022 heeft de maatschap de behartiging van de belangen van gedaagden gestaakt.

5. Verder zijn de facturen vanaf januari 2023, waarmee werkzaamheden in rekening gebracht zijn die verband houden met de afwikkeling van de zaak en/of verband houden met opdrachten van gedaagden aan eisers, onbetaald gebleven. (…)

7. Gedaagden hebben alle eisers schriftelijk gevrijwaard van alle kosten en alle schade die eisers hebben c.q. lijden ten gevolge van de behandeling van de belangen van gedaagden.

8. Eisers doen een uitdrukkelijk beroep op de door gedaagden afgegeven vrijwaring.

(…)

97. Vanaf 1 januari 2023 hebben eisers hun schade (op grond van de vrijwaring) dan wel de kosten van hun werkzaamheden (op grond van opdracht) in een aantal dossiers bijgehouden.

- (i) Werkzaamheden: dossier 22016 (…)

- (ii) Schade: dossier 23004 (…)

In dit dossier zijn alle werkzaamheden/kosten in verband met de klachtbehandeling en behandeling van de toezichtdossiers van de Deken opgenomen. (…)

- (iii) Kosten: de dossiers 23005 (…). Hierin zijn alle kosten opgenomen die zien op het incasseren van de openstaande facturen. Niet alleen voor de facturen, oktober, november en december 2022, maar ook de facturen vanaf januari 2023. De grondslag voor de facturen vanaf januari 2023 is hoofdzakelijk de door gedaagden afgegeven vrijwaring, welke thans door gedaagden wordt betwist. (…)

- (iv) Aansprakelijkstelling door [E]: dossier 23076 (…). Hierin zijn alle kosten opgenomen die voortvloeien uit de aansprakelijkstelling door [E]. (…)”

2.13 Verweerder heeft daarnaast nog declaraties gefactureerd op de dossiernummers 23005 (vanaf 6 februari 2023) en 23044 (vanaf 4 april 2023).

3. KLACHT

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder het volgende.

  1. Verweerder heeft in strijd met de kernwaarde integriteit gehandeld door zonder voorafgaande opdracht(bevestiging) en/of informatie over de (proces)kansen en ‑risico’s een beslagprocedure op te starten;
  2. Verweerder heeft, indien wel sprake is van een voorgaande opdracht, in strijd met de kernwaarde onafhankelijkheid gehandeld door partijen bij te staan die niet gelijkluidende belangen hadden;
  3. Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde (financiële) integriteit door niet zorgvuldig te handelen in financiële aangelegenheden. Daaraan legt de deken het volgende ten grondslag:

I. Verweerder heeft zijn werkzaamheden gedeclareerd op één adviesdossier en heeft de werkzaamheden nauwelijks gespecifieerd naar dossier en/of handeling, vaak met een zeer algemene omschrijving;

II. Verweerder heeft bij zijn declaraties het uurtarief, de per verrichte handeling verschuldigde bedragen en de betrokken advocaat/medewerker niet vermeld;

III. Niet is gebleken of en op welke wijze alle in rekening gebrachte voorschotten zijn verrekend;

IV. Er is een viertal betalingen overgeboekt, die niet (volledig) corresponderen met gezonden facturen en waarvan op de nadien gezonden facturen ook niet blijkt van volledige verrekening;

V. Verweerder heeft de UBO een vrijwaringsverklaring laten ondertekenen. Niet gebleken is dat de verklaring op initiatief van de UBO is opgesteld. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn informatieplicht jegens de UBO ten aanzien van de (financiële) gevolgen van de vrijwaringsverklaring;

VI. Verweerder heeft, op basis van de vrijwaringsverklaring, facturen in rekening gebracht voor werkzaamheden van na beëindiging van de rechtsbijstand die niet ten voordele van de cliënt(en) zijn en zonder inzicht te geven in de verrichte werkzaamheden.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft in zijn algemeenheid tegen het dekenbezwaar aangevoerd dat het hem niet vrijstaat om te reageren op de klachten, omdat hij door zijn cliënt(en) aan zijn geheimhoudingsplicht wordt gehouden. Door te reageren op het dekenbezwaar loopt verweerder het risico dat hij zijn geheimhoudingsplicht schendt, omdat de beslissing van de raad wordt gepubliceerd. Wederpartijen kunnen daardoor de informatie gebruiken tegen zijn cliënten.

5. BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. De deken vertegenwoordigt met het dekenbezwaar een algemener belang, waaronder het belang van bewaking en bevordering van de kwaliteit van de dienstverlening van de advocatuur. Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt bij deze maatstaf aansluiting gezocht.

Verweer ten aanzien van de geheimhoudingsplicht

5.2 Verweerder heeft in deze procedure consequent verwezen naar zijn geheimhoudingsplicht en met een beroep daarop geen inhoudelijk verweer gevoerd. Zoals de raad ook op zitting aan verweerder heeft voorgehouden, wordt daarin geen reden gezien waarom verweerder zich niet kan verantwoorden in onderhavige dekenbezwaar. De raad licht dat als volgt toe.

5.3 De raad stelt voorop dat de geheimhoudingsplicht is bedoeld om de belangen van de cliënt te beschermen en niet die van de advocaat.

5.4 Voor zover het dekenbezwaar erop ziet dat verweerder zonder bevoegdelijk gegeven opdracht werkzaamheden heeft verricht, had verweerder de deken en de raad kunnen en moeten informeren over (de bevoegdheid van) zijn opdrachtgever en de inhoud van de hem gegeven opdracht zónder dat hij zich op zijn geheimhoudingsplicht kon/kan beroepen omdat zowel de deken als de raad zelf ook een zelfstandige respectievelijk afgeleide geheimhoudingsplicht hebben. Wat de deken betreft volgt uit artikel 45a Advocatenwet en ECLI:NL:HR:2024:1876 dat aan deze een zelfstandige geheimhoudingsplicht toekomt aangaande informatie die aan de advocaat als zodanig door een cliënt is toevertrouwd en dus onder de geheimhoudingsplicht van die advocaat valt, anderszins vertrouwelijke informatie die de deken in het kader van diens toezichthoudende taak heeft verkregen en ook aangaande hetgeen de deken in dat kader zelf heeft medegedeeld, verricht of geadviseerd. Uit gedragsregel 29 volgt dat verweerder zich (dan ook) jegens de deken niet op zijn geheimhoudingsplicht mocht/kon beroepen.

5.5 Wat de raad betreft volgt uit de Tweede nota van wijziging, Wet positie en toezicht advocatuur, Kamerstukken II 2011-2012, 32 382, nr. 10. dat op de tuchtrechter een afgeleide geheimhoudingsplicht rust omwille van het toezicht en de bevordering van integriteit en kwaliteit van de advocatuur. Ook jegens de raad kon en mocht verweerder dus vrijuit spreken.

5.6 Waar het dekenbezwaar erop ziet dat verweerder de hem gegeven opdracht en de kansen en risico’s van de procedure niet tijdig schriftelijk heeft vastgelegd, heeft het bovenstaande evenzeer te gelden. Bovendien gaat dat enkel over het vereiste van tijdige schriftelijke vastlegging en daarop kan verweerder antwoorden zonder in te gaan op de vraag of er voor die schriftelijke vastlegging reeds een mondelinge overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen. Ook gaat het dekenbezwaar om de (inrichting van de) door verweerder verzonden declaraties. De raad ziet niet in op welke wijze dat financiële aspect zou botsen met de geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënten en dat is ook door verweerder geenszins gemotiveerd.

5.7 De raad zal dan ook overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het dekenbezwaar.

Klachtonderdeel a)

5.8 Verweerder wordt verweten geen voorafgaande opdracht te hebben ontvangen van cliënte 1 en deze geen schriftelijke opdrachtbevestiging te hebben verstuurd alvorens een beslagprocedure te starten. Ook heeft hij cliënte 1 niet gewezen op de kansen en risico’s van de beslagprocedure.

5.9 Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen dit klachtonderdeel. Vastgesteld wordt dat verweerder pas na het verrichten van een groot aantal werkzaamheden (het leggen van beslag, het voeren van verweer in een opheffingskort geding en het delen van het kort geding vonnis) medio mei 2022 een opdrachtbevestiging heeft verstuurd aan cliënte 1. Mede gelet op gedragsregel 16 lid 1 en 17 lid 2 had verweerder dat al eerder moeten doen, bij het aanvaarden van de opdracht. Niet gebleken is van spoedeisende omstandigheden waardoor verweerder pas twee maanden later de opdrachtbevestiging heeft kunnen versturen.

5.10 Ook ontbreekt een schriftelijke vastlegging van een juridische analyse en/of een kosten-bateninschatting alsook de kansen en risico’s van de procedure. Dat lag gelet op gedragsregel 16 lid 1 wel op zijn weg, temeer nu het ging om een beslagprocedure die naar verwachting veel media-aandacht zou krijgen en die een aanzienlijk geldbedrag betrof, dat in de miljoenen liep.

5.11 Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.12 De deken heeft desgevraagd en nadrukkelijk ter zitting verklaard dat de raad niet aan klachtonderdeel b) hoeft te worden toegekomen, indien klachtonderdeel a) gegrond wordt verklaard. Om die reden zal de raad hier niet nader op ingaan. Om formele redenen zal de raad dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren wegens het gebrek aan belang.

Klachtonderdeel c)

5.13 Verweerder wordt verweten te hebben gehandeld in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit door niet zorgvuldig te handelen in financiële aangelegenheden. Verweerder heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen dit klachtonderdeel. Op basis van het dossier stelt de raad vast dat verweerder facturen heeft verstuurd die slechts zijn voorzien van een zeer algemene omschrijving van de werkzaamheden (vaak luidt die: “Diversen ongespecificeerd”). Het is daardoor voor de cliënten niet mogelijk om na te gaan welke werkzaamheden in die uren zijn verricht. Daarvoor is het noodzakelijk dat de advocaat de werkzaamheden die hij declareert nader specificeert, bijvoorbeeld door op zijn minst aan te geven wat voor soort werkzaamheden het betreft en bij voorkeur daarbij te wijzen naar een procedurenummer of een advies. Ook is niet gespecificeerd welke persoon de werkzaamheid heeft verricht en tegen welk uurtarief. Dat had verweerder wel moeten doen, temeer nu hij al zijn werkzaamheden in één dossier schreef en zijn declaraties zeer aanzienlijke bedragen beliepen. Datzelfde geldt voor de facturen die verweerder heeft verzonden na beëindiging van de bijstand aan deze cliënten onder verwijzing naar de vrijwaringsovereenkomst; deze zijn evenmin deugdelijk gespecificeerd. Gelet op de hoogte van de gedeclareerde bedragen van in totaal ruim € 1,25 miljoen gedurende 11 maanden en het ontbreken van een gedegen specificatie, waarbij op meerdere dagen meer uren zijn gefactureerd dan er in een dag zitten en hele werkdagen worden besteed aan ‘diversen ongespecificeerd’, is naar de mening van de raad ook sprake van excessief declareren. Verweerder heeft voor de buitensporige hoogte van die declaraties geen enkele rechtvaardiging gegeven. Klachtonderdelen c) i, ii en vi zijn gegrond.

5.14 Uit de onder overweging 2.6 en 2.7 weergegeven facturen en betalingen, leidt de raad af dat verweerder betalingen heeft ontvangen die niet overeenkomen met de facturen. Niet gebleken is dat verweerder dat verschil nadien heeft rechtgezet, bijvoorbeeld door te veel ontvangen gelden te verrekenen of terug te betalen. Evenmin is een andere verklaring door verweerder gegeven. Klachtonderdelen c) iii en iv zijn gegrond.

5.14 De raad leidt uit de e-mail van 29 april 2022 van de UBO van cliënten 1 en 2 aan verweerder af dat de vrijwaring op initiatief van die UBO tot stand is gekomen. Desondanks had verweerder hem expliciet en schriftelijk moeten informeren over de gevolgen van de vrijwaring alvorens die te laten ondertekenen. Niet gebleken is dat verweerder aan die informatieplicht heeft voldaan. Klachtonderdeel c) v is gegrond.

5.15 Klachtonderdeel c is dus in zijn geheel gegrond.

6. MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft niet voldaan aan zijn plicht om de bevoegdheid van zijn opdrachtgever (cliënte 1) vast te stellen en de aan hem verstrekte opdracht, belangrijke afspraken en informatie schriftelijk vast te leggen. Gelet op al hetgeen publiekelijk bekend is met betrekking tot de opdrachtgevers in kwestie lag het naleven van die verplichting nadrukkelijk op zijn weg. Het is voor de raad niet navolgbaar waarom verweerder dat achterwege heeft gelaten. Ook heeft verweerder financieel niet integer gehandeld. Ook aan dit punt tilt de raad zwaar. Verweerder heeft enorme bedragen in rekening gebracht, zonder die deugdelijk te verantwoorden. Door te handelen zoals hij heeft gedaan is bij de raad het beeld ontstaan van een advocaat die zijn eigen belang extreem laat prevaleren boven dat van zijn cliënt. Dat geldt eveneens voor de vrijwaring die hij onder meer zijn cliënten ten behoeve van zichzelf heeft laten tekenen. De raad betrekt hier ook bij dat uit de door verweerder opgestelde dagvaarding blijkt dat hij nog vier andere dossiers had lopen voor cliënte 2, maar dat hij geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van de deken om die dossiers te verstrekken. Ook door die opgevraagde dossiers niet te verstrekken heeft verweerder in strijd met de kernwaarde integriteit gehandeld.

6.2 De raad acht dit dusdanig ernstig dat de vraag is gerezen of verweerder (nog) geschikt is om het beroep van advocaat uit te oefenen. Kennelijk heeft verweerder zich laten meeslepen in het omvangrijke conflict van zijn vermogende cliënten en diens UBO en heeft hij daarbij de normen en waarden die behoren bij het uitoefenen van het beroep van advocaat vergaand uit het oog verloren. Anderzijds heeft de raad op dit moment geen reden om aan te nemen dat verweerder niet in staat zou zijn van zijn fouten te leren. In zoverre verdient hij het voordeel van de twijfel. Daarom acht de raad het verantwoord dat wordt volstaan met het opleggen van een stevige schorsing. De raad acht daarvoor een onvoorwaardelijke schorsing van 26 weken passend en geboden.

7. KOSTENVEROORDELING

7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat.

7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a) en c) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken op;

- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven];

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.2.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. W.A.A.J. Fick-Nolet en M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 7 april 2025