ECLI:NL:TADRSHE:2025:60 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-009/DB/ZWB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:60 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-04-2025 |
Datum publicatie: | 07-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-009/DB/ZWB |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Overige (tussen)beslissingen |
Inhoudsindicatie: | Tussenbeslissing. Ambtshalve aanvulling van de klacht ten aanzien van bankieren met de derdengeldenrekening. Terugwijzing naar de deken voor nader onderzoek. |
Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort
‘s-Hertogenbosch
van 7 april 2025
in de zaak 25-009/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
gemachtigde:
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 25 juni 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 8 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-052 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 februari 2025. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door een begeleider van het Leger des Heils, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder houdt zich als advocaat bezig met schuldbemiddeling. In januari 2022 heeft klaagster zich samen met haar toenmalige echtgenoot de heer A tot verweerder gewend voor schuldbemiddeling op basis van een honorarium. In februari 2022 is een echtscheidingsprocedure gestart tussen klaagster en de heer A.
2.3 In maart 2022 heeft verweerder de schuldeisers aangeschreven.
2.4 In het najaar van 2022 is de gezamenlijke woning verkocht, die in het voorjaar 2023 is getransporteerd.
2.5 Op 27 februari 2023 heeft de notaris de netto-opbrengst van de woning (€ 108.866,37) overgemaakt aan de derdengeldenrekening van verweerder.
2.6 Op 30 maart 2023 zijn klaagster en de heer A een echtscheidingsconvenant overeengekomen. Daaruit volgt onder meer:
“(…) In de loop van ons huwelijk zijn schulden ontstaan. Onze echtelijke woning is reeds verkocht. De opbrengst daarvan (na aftrek van de verkoopgerelateerde kosten en de aflossing van de hypothecaire schuld waarvoor het huis was ondergezet) staat ter beschikking van de reeds ingezette schuldenregeling. (…)”
2.7 Op 30 maart 2023 heeft verweerder een factuur van € 12.100,- opgesteld voor zijn werkzaamheden.
2.8 Op 3 april heeft verweerder de heer A verzocht of hij de factuur kon verrekenen met het geld op de derdengeldenrekening. De heer A heeft diezelfde dag akkoord gegeven, waarna verweerder op 4 april 2023 is overgegaan tot verrekening.
2.9 Op 24 oktober 2023 heeft verweerder een bedrag van € 7.000,- uitgekeerd aan de heer A voor het betalen van één maand huur, de borgsom en verhuis- en herinrichtingskosten (respectievelijk € 1.600,-, € 3.200,- en € 2.200,-). Klaagster is niet gevraagd om instemming met de betaling.
2.10 Verweerder heeft in een betalingsvoorstel van 27 november 2023 € 80.000,- van de netto-opbrengst gereserveerd voor de betaling van schuldeisers. Het resterende bedrag van € 9.766,37 heeft verweerder is gedeeltelijk gereserveerd voor klaagster (€ 7.000,-) en onvoorziene kosten (€ 2.766,37).
2.11 Op 30 april 2024 heeft het Sociaal Wijkteam van klaagsters gemeente verweerder geprobeerd te bereiken en een terugbelverzoek achtergelaten.
2.12 Op 10 oktober 2024 heeft de heer A aan verweerder geschreven:
“Ik verzoek u om zo spoedig mogelijk de netto opbrengst van de woning uit te betalen aan de schuldeisers volgens de regeling die wij met hen hebben getroffen.
Met netto opbrengst bedoel ik het bedrag van €80000,- omdat er nog €7000,- apart moet blijven voor mijn ex partner en er ook nog wat geld beschikbaar moet blijven voor mogelijke procedures ( ongeveer 2766 euro voor onvoorziene kosten). Mochten er geen onvoorziene kosten zijn, dan kunnen wij die 2766 euro na betalen aan de schuldeisers.”
3. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
- Verweerder heeft een deel van de opbrengst van de woning verrekend met zijn eigen declaratie, zonder dat klaagster daarvoor toestemming heeft gegeven. Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd over de verrekening, de hoogte van de declaratie en welke werkzaamheden in rekening zijn gebracht;
- Verweerder heeft een deel van de opbrengst van de woning ter beschikking gesteld aan klaagsters ex-echtgenoot voor het inrichten van zijn nieuwe woning en het oprichten van een onderneming, zonder dat klaagster daarvoor toestemming heeft gegeven. Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd over deze betaling;
- Verweerder heeft de belangen van klaagsters ex-echtgenoot zwaarder laten wegen dat de belangen van klaagster;
- Verweerder heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd over de voortgang van de schuldenafwikkeling en heeft klaagster niet betrokken bij de beslissingen;
- Verweerder heeft verzoeken van klaagster en de gemeente om het dossier over te dragen aan de gemeente genegeerd. Klaagster kan hierdoor haar schulden niet afwikkelen en geen urgentie krijgen voor een woning.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft in reactie op de klacht, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij ruim 14 maanden op 100% krediet heeft gewerkt, omdat de in januari 2022 afgesproken ‘fixed fee’ pas betaald hoefde te worden nadat de verkoopopbrengst van de woning beschikbaar was. Dat gebeurde in april 2023, waarna de heer A de opdracht heeft gegeven tot betaling. De heer A mocht die opdracht zelfstandig geven als deelgenoot. Hij was bovendien bereid om zijn volledige betalingscapaciteit aan te wenden voor het betalen van de schulden, zodat verweerder meer overleg met de heer A heeft gevoerd. Er zijn verder geen beslissingen geweest waarbij klaagsters betrokkenheid noodzakelijk was.
4.2 Volgens verweerder miskent klaagster ook dat hij niet optreedt als haar advocaat, maar dat verweerder optreedt als bemiddelaar tussen schuldenaren en schuldeisers. Hij moet dus ook de belangen van de schuldeisers behartigen.
4.3 Verweerder wijst erop dat het bedrag van € 7.000,- ook voor klaagster is gereserveerd. Haar adviseurs waren daarvan echter geen voorstander, omdat zij anders niet in aanmerking zou komen voor een vergoeding vanuit de gemeente. Het is niet mogelijk omdat schriftelijk vast te leggen of hardop telefonisch te bespreken, omdat dit de gemeente opzettelijk kan benadelen.
4.4 Verweerder betwijfelt ten slotte of klaagster de opdracht eenzijdig kan beëindigen, zonder dat de heer A dat ook doet. Hij wijst op de contractuele verplichting uit het echtscheidingsconvenant. Ook kan hij vermogensrechtelijk de baten niet verdelen over klaagster en de heer A, zonder eerst de schulden te betalen. De heer A heeft ook verzocht om de schuldbemiddeling voort te zetten. Verweerder kan ook niet helpen bij het verkrijgen van urgentie voor een woning.
5. OVERWEGINGEN VAN DE RAAD
5.1 Ter zitting is komen vast te staan dat het bedrag van € 108.866,37 sinds 27 februari 2023 nog altijd op de derdengeldenrekening van verweerder staat. Daarover heeft verweerder verklaard gewoonlijk een beheerrekening op naam van de schuldenaar te openen, waarbij hijzelf gemachtigd is tot het verrichten van betalingen. Het is volgens hem uitzonderlijk dat het geld op de derdengeldenrekening terecht is gekomen en hij had ook niet verwacht dat het er zo lang op zou staan. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat er beslagrisico’s kleven aan een beheerrekening, zodat dit hem een praktische oplossing leek ‘for the time being’.
5.2 De raad ziet gelet op deze ter zitting afgelegde verklaring aanleiding om toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om de klacht ambtshalve aan te vullen (artikel 46d lid 9 van de Advocatenwet). De raad formuleert de aanvullende, ambtshalve klacht als volgt:
- Verweerder heeft in strijd gehandeld met artikel 6.19 van de Verordening op de advocatuur en de kernwaarde (financiële) integriteit door te bankieren met zijn derdengeldenrekening;
5.3 De raad acht het voor de beoordeling van deze aanvullende klachtonderdelen noodzakelijk dat nader onderzoek wordt verricht door de deken. De raad geeft de deken daarom opdracht om, al dan niet met behulp van de Unit Financieel Toezicht Advocatuur, nader onderzoek te doen naar het gebruik van de derdengeldenrekening door verweerder. De raad bepaalt dat de deken in zijn onderzoek dient te betrekken de vraag of verweerder door het gebruik van de derdengeldenrekening heeft beoogd om eventuele beslagen door schuldeisers op de gelden van zijn cliënten te voorkomen. De deken dient verweerder daarbij in de gelegenheid te stellen om te repliceren op de bevindingen en conclusies van de deken na diens onderzoek.
5.4 De raad zal, in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de deken, de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aanhouden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verwijst de zaak terug naar de deken met het verzoek het onder overweging 5.2 geformuleerde klachtonderdeel en de daarmee samenhangende feiten te onderzoeken, op de wijze genoemd in overweging 5.3, en de raad vervolgens schriftelijk over de uitkomsten van het onderzoek te informeren;
- houdt in afwachting van de ontvangst van de schriftelijke onderzoeksresultaten van de deken de behandeling van de onderhavige klachtzaak voor onbepaalde tijd aan;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en J.A.J.A. Luijten, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 april 2025