ECLI:NL:TADRSHE:2025:40 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-676/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:40
Datum uitspraak: 10-03-2025
Datum publicatie: 11-03-2025
Zaaknummer(s): 24-676/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens gebrek aan eigen belang. Klacht voor het overige ongegrond. Hoewel de raad zich kan voorstellen dat klager door de inhoud van de ingediende (proces-)stukken onaangenaam is getroffen en gelet op het hierboven onder 5.5 geschetste toetsingskader van een familierechtadvocaat mag worden verwacht dat die zich terughoudend opstelt, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de raad niet gebleken. Evenmin gebleken dat verweerder onprofessioneel heeft gehandeld, geen blijk heeft gegeven van een oplossingsgerichte insteek en klager op onnodige kosten heeft gejaagd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 10 maart 2025

in de zaak 24-676/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:


verweerder
gemachtigde: mr. M. Brink

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 28 maart 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).

1.2 Op 11 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-047 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 januari 2025. Verschenen zijn klager en verweerder, bijgestaan door mr. B.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de volgende nagekomen stukken:
- De e-mail van verweerders gemachtigde met bijlagen van 23 september 2024;
- De e-mail van klager met bijlagen van 24 september 2024.


2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klager is gehuwd geweest met mevrouw K, hierna: “de vrouw”. Klager en de vrouw hebben twee (thans meerderjarige) kinderen. In 2016 is op gemeenschappelijk verzoek van klager en de vrouw, gezamenlijk bijgestaan door mr. P, de echtscheiding uitgesproken. Het echtscheidingsconvenant, waarin onder meer de door klager aan de vrouw te betalen kinder- en partneralimentatie was vastgelegd, dateert van 17 augustus 2016. Onderdeel van het convenant was een zogenoemde “vermogensverdelingsstaat”. Het bedrag dat klager, na verdeling en verrekening, volgens de vermogensverdelingsstaat aan de vrouw verschuldigd zou zijn wegens overbedeling, is door hem aan de vrouw betaald. In 2019 heeft de vrouw zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, nadat klager in gebreke was gebleven met de betaling van de kinder- en partneralimentatie en nadat de boekhouder van de vrouw haar had geadviseerd om nog eens goed naar de verdeling te (laten) kijken.

2.3 Beroepsaansprakelijkheidsprocedure mr. P

De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat mr. P (een) beroepsfout(en) heeft gemaakt bij de uitvoering van de aan haar verleende opdracht om de vrouw bij te staan bij (onder meer) de afwikkeling van de huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken. De door de vrouw in dat verband tegen mr. P gestarte civiele procedure voor de rechtbank Limburg is op 11 mei 2022 geëindigd met het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, in welk kader (de aansprakelijkheidsverzekeraar van) mr. P een geldbedrag aan de vrouw heeft betaald.


2.4 Dagvaardingsprocedure

Op 13 augustus 2021 heeft verweerder klager namens de vrouw gedagvaard om te verschijnen bij de rechtbank Limburg. In deze procedure is in de eerste plaats (bij dagvaarding) alimentatie gevorderd. Omdat de alimentatiekwestie bij verzoekschrift aanhangig had moeten worden gemaakt is deze “vordering” voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingetrokken. Verder is in deze procedure een drietal vorderingen ingesteld: (1) een vordering die is opgebouwd uit een vordering van € 400.000,00 die verband hield met de verrekening van de waarde van de aandelen FDI en een vordering van € 160.000,00 die verband hield met (naar de rechtbank begrijpt) huurinkomsten van onroerend goed; (2) een vordering die deels ook zag op de waarde van de aandelen FDI en overigens op andere onderdelen van de in het convenant en vermogensverdelingsstaat opgenomen waarderingen die volgens de vrouw dienden te worden aangepast; (3) een vordering die verband hield met de afkoop van het voor de vrouw binnen FDI opgebouwde bijzonder nabestaandenpensioen, op grond waarvan de vrouw een schadevergoeding heeft gevorderd van € 174.944,00.

2.5 Verweerder heeft namens de vrouw een rapport van partijdeskundige mr. drs. D RA RV van 17 mei 2023 en een rapport van Crowe Foederer van 23 juni 2023 ingediend. Klager, bijgestaan door mr. C, advocaat, heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd en een voorwaardelijke reconventionele vordering ingesteld. Bij vonnis van 20 december 2023 heeft de rechtbank Limburg alle vorderingen van de vrouw afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, door de rechtbank begroot op een bedrag van € 27.148,00.

2.6 Alimentatieprocedure

Op 24 november 2021 heeft verweerder namens de vrouw een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie ingediend bij de rechtbank Limburg. Klager, bijgestaan door mr. C, advocaat, heeft tegen het verzoek verweer gevoerd. Op 17 mei 2022 heeft middels een video conferentie een mondelinge behandeling plaatsgevonden. In dezelfde ruimte als waarin verweerder en de vrouw zich bevonden, bevonden zich tevens mevrouw E-W, zijnde de echtgenote en tevens collega van verweerder, en mevrouw B, een vriendin van de vrouw. De behandelend rechter heeft gecontroleerd wie er waren verschenen en heeft mevrouw B verzocht om de ruimte te verlaten, hetgeen zij heeft gedaan. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt, waarin de hiervoor beschreven gang van zaken is vastgelegd.

2.7 Bij beschikking van 21 juni 2022 heeft de rechtbank Limburg de verzoeken van de vrouw afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

2.8 Verweerder heeft namens de vrouw hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 21 juni 2022. Bij beschikking van 16 maart 2023 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank van 21 juni 2022 bekrachtigd.

2.9 Op 21 augustus 2023 heeft verweerder namens de vrouw een verzoek tot herroeping bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ingediend.

2.10 Verweerder heeft de vrouw geadviseerd om deel te nemen aan een mediationtraject teneinde de geschillen te beëindigen. Het door klager en de vrouw gevolgde mediationtraject heeft geresulteerd in een op 5 februari 2024 ondertekende vaststellingsovereenkomst.

2.11 Op 28 maart 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken


3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden doordat hij:
1. Onprofessioneel heeft gehandeld;
2. Zich onnodig grievend heeft uitgelaten;
3. De (transparante) instructies van de rechtbank niet heeft opgevolgd;
4. Zich respectloos heeft gedragen jegens de rechtbank;
5. Er blijk van heeft gegeven de materie rondom het familierecht niet (voldoende) te beheersen;
6. Het belang van zijn cliënt uit het oog heeft verloren ten faveure van zijn urendeclaratie;
7. Geen blijk heeft gegeven van een oplossingsgerichte insteek;
8. Leugens heeft verkondigd, zoals over vergeten goederen;
9. Wollige en moeilijk te doorgronden stukken heeft ingediend;
10. Willens en wetens reken- en redenatiefouten heeft gemaakt;
11. Het Hof heeft geminacht door te liegen;
12. Klager onnodig op kosten heeft gejaagd;
13. Op onacceptabele wijze de geheimhoudingsplicht ter zake het mediation traject heeft geschonden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


5 BEOORDELING

5.1 Ontvankelijkheid

Het meest verstrekkende verweer van verweerder luidt dat de klacht ten dele niet-ontvankelijk is, wegens gebrek aan belang. De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, maar slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.2 Het in de klachtonderdelen 3, 4 en 11 verweten handelen (niet opvolgen van instructies, respectloos gedrag en minachting) heeft betrekking op verweerders gedrag ten aanzien van de rechtbank en het hof. Indien en voor zover de betrokken rechter(s) en raadshe(e)r(en) van mening zijn dat verweerder jegens hen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is het aan hen, en niet aan klager, om daarover te klagen.

5.3 Het in de klachtonderdelen 5 en 6 verweten handelen (onvoldoende deskundigheid en het belang van de vrouw uit het oog verloren) ziet op de verhouding tussen verweerder en zijn cliënte. Naar het oordeel van de raad kan klager daarover niet klagen omdat niet is gebleken dat klager door dit verweten handelen in zijn belang is of kon worden getroffen.

5.4 De raad zal klachtonderdelen 3, 4, 5, 6 en 11 op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren.

5.5 Beoordeling

Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.6 De raad overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen. In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.


5.7 De klachtonderdelen 2, 8, 9 en 10 hebben betrekking op de inhoud van de door verweerder ingediende (proces-)stukken en de daarin geponeerde stellingen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft deze klachtonderdelen weersproken. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij de standpunten van zijn cliënte heeft verwoord ter onderbouwing van haar vorderingen en verzoeken en dat hij zich daarbij heeft gebaseerd op mededelingen van zijn cliënte en van zijn cliënte verkregen informatie. Ook heeft verweerder opinies van deskundigen ingewonnen, aldus nog steeds verweerder.

5.8 De raad overweegt als volgt. Hoewel de raad zich kan voorstellen dat klager door de inhoud van de ingediende (proces-)stukken onaangenaam is getroffen en gelet op het hierboven onder 5.5 geschetste toetsingskader van een familierechtadvocaat mag worden verwacht dat die zich terughoudend opstelt, geldt dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn. Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dit is de raad niet gebleken. Verweerder heeft gebruik gemaakt van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem had verschaft en heeft advies van deskundigen ingewonnen. Niet gebleken is dat het daarbij ging om informatie waarvan verweerder wist of had moeten weten dat deze onjuist was. Indien en voor zover klager het met de door verweerder naar voren gebrachte standpunten niet eens was of deze naar de mening van klager feitelijke onjuistheden bevatten, konden hij en zijn advocaat daarop in de civiele procedure reageren. Het was aan de civiele rechter, en thans niet aan de tuchtrechter, om te oordelen over de geschilpunten die partijen in het civielrechtelijke geschil verdeeld hebben gehouden. De klachtonderdelen 2, 8, 9 en 10 zijn op grond van het voorgaande ongegrond.

5.9 Klager verwijt verweerder voorts dat hij onprofessioneel heeft gehandeld (klachtonderdeel 1), geen blijk heeft gegeven van een oplossingsgerichte insteek (klachtonderdeel 7) en klager op onnodige kosten heeft gejaagd (klachtonderdeel 12). Ook deze onderdelen van de klacht heeft verweerder weersproken. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij zich naar zijn beste vermogen heeft ingezet voor de belangen van zijn cliënte en daarbij de waarde (van het behoud of herstel) van de familieverhoudingen steeds voor ogen heeft gehouden. Verweerder heeft voorts actief bijgedragen aan het slagen van het mediationtraject, aldus nog steeds verweerder. De raad overweegt als volgt. In het kader van de behartiging van de belangen van de vrouw stond het verweerder vrij om jegens klager gerechtelijke procedures aanhangig te maken. Een wederpartij kan niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Het is begrijpelijk dat klager de gerechtelijke procedures als onprettig heeft ervaren, maar dat betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad is van oordeel dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder onprofessioneel heeft opgetreden en klager op onnodige kosten heeft gejaagd. Klager heeft gesteld dat verweerder aan klager een schadevergoeding ten bedrage van € 27.148,00 zou moeten betalen. Het door klager genoemde bedrag is gelijk aan de proceskosten waarin de vrouw bij vonnis van de rechtbank Limburg van 20 december 2023 is veroordeeld. De tuchtrechter komt ter zake echter geen bevoegdheid toe.

5.10 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte niet heeft overschreden. De raad zal de klachtonderdelen 1, 2, 7 tot en met 10 en 12 daarom ongegrond verklaren.

5.11 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij op onacceptabele wijze de geheimhoudingsplicht ter zake het mediationtraject heeft geschonden. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij aan de deken een zo volledig mogelijk beeld van de zaak heeft willen geven. De raad is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat overlegging van de vaststellingsovereenkomst aan de deken in de gegeven omstandigheden nodig was in het kader van het voeren van verweer tegen de tegen hem ingediende tuchtklacht. Door aldus te handelen heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel 13 is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen 3, 4, 5, 6 en 11 niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 7 tot en met 10, 12 en 13 ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 10 maart 2025.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 10 maart 2025