ECLI:NL:TADRSHE:2025:4 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-870/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 13-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 22-870/DB/LI |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Klager heeft zich op 27 september 2022, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Dat klager niet eerder heeft kunnen klagen is niet gebleken. Klager heeft zich immers (onder meer) bij brief van 27 december 2017 bij verweersters kantoor beklaagd, zodat vast staat dat klager in ieder geval reeds op die datum bekend was met hetgeen waarover hij in de onderhavige klachtzaak klaagt. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is kortom geen sprake. De raad verklaart de klacht op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 13 januari 2025
in de zaak 22-870/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 De raad verwijst naar het in de tussenbeslissingen van 6 maart en 28 augustus 2023 vermelde verloop van de procedure.
1.2 Bij tussenbeslissing van de raad van 28 augustus 2023 heeft de raad de zaak terugverwezen naar de deken met het verzoek om, met inachtneming van hetgeen in die beslissing is overwogen onder 3.1 en 3.2, het onderzoek naar de klacht en de daarmee samenhangende feiten te hervatten en de raad vervolgens binnen twee maanden na verzending van deze beslissing schriftelijk over de uitkomsten van het onderzoek te informeren.
1.3 Bij brief van 5 oktober 2023 heeft de deken de raad over de uitkomsten van het onderzoek geïnformeerd.
1.4 Klager is in de gelegenheid gesteld om op de brief van de deken te reageren, hetgeen klager bij e-mail van 7 november 2024 heeft gedaan.
1.5 De griffier heeft partijen bij brief van 18 november 2024 bericht dat de raad op 13 januari 2025, of zoveel eerder, een beslissing geeft.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van het klachtdossier en van de in de tussenbeslissingen
van 6 maart en 28 augustus 2023 genoemde stukken en van de volgende na de tussenbeslissing
van 28 augustus 2023 ontvangen stukken:
- de brief van de deken van 5 oktober 2023 met bijlagen;
- de e-mail van klager van 7 november 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft zich (onder meer) bij brief van 27 december 2017 bij verweersters kantoor beklaagd over vermeend handelen en nalaten van verweerster.
2.3 Op 24 mei 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. De deken heeft bij brief van 12 december 2018 (kenmerk K18-135) een dekenstandpunt geformuleerd en klager in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen. Klager heeft het griffierecht op 13 juli 2022, dus ruimschoots na afloop van de gestelde termijn van vier weken, betaald. De deken heeft het dossier op verzoek van klager doorgezonden aan de raad. Bij brief van 18 augustus 2022 heeft de griffier namens de raad aan partijen medegedeeld dat de klacht op grond van artikel 46e lid 3 Advocatenwet niet in behandeling wordt genomen.
2.4 Op 27 september 2022 heeft klager bij de deken opnieuw een klacht ingediend over verweerster. De deken heeft de klacht in behandeling genomen onder kenmerk K22-095. De deken heeft de klacht op 29 september 2022 doorgezonden aan de raad.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
Verweerster heeft niets gedaan in de dossiers die zij van mr. B had overgenomen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft verweer gevoerd. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij van klager nimmer een opdracht heeft aanvaard en (dus) ook geen werkzaamheden voor klager heeft verricht. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Ontvankelijkheid
Klager verwijt verweerster dat zij niets heeft gedaan in de dossiers die zij van
mr. B had overgenomen. De raad stelt vast dat de klacht ziet op vermeend handelen
of nalaten van verweerster van (ruim) voor 2018.
5.2 De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.3 Klager heeft zich op 27 september 2022, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Dat klager niet eerder heeft kunnen klagen is niet gebleken. Klager heeft zich immers (onder meer) bij brief van 27 december 2017 bij verweersters kantoor beklaagd, zodat vast staat dat klager in ieder geval reeds op die datum bekend was met hetgeen waarover hij in de onderhavige klachtzaak klaagt. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is kortom geen sprake.
5.4 De raad zal de klacht op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en H.C. Struijk,
leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken
op 13 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 januari 2025