ECLI:NL:TADRSHE:2025:39 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-722/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:39
Datum uitspraak: 10-03-2025
Datum publicatie: 11-03-2025
Zaaknummer(s): 24-722/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Verweerster heeft in het beroepschrift gesteld dat klager een gedrags- of persoonlijkheidsstoornis en een gok- en seksverslaving heeft en dat klagers minderjarige dochter E seksueel getinte handelingen had verricht bij de zoon. Deze stellingen zijn in ernstige mate grievend voor klager en zijn minderjarige dochter E, terwijl verweerster naar het oordeel van de raad niet, ook niet desgevraagd ter zitting, genoegzaam heeft kunnen onderbouwen waarom het in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig was om deze grievende uitlatingen te doen. De raad neemt daarbij mede in aanmerking dat iedere (medische) onderbouwing voor de stelling dat klager een gedrags- of persoonlijkheidsstoornis en een gok- en seksverslaving heeft ontbreekt en dat de zorgen van de vrouw over de -vermeende – seksueel getinte gedragingen van dochter E door verweersters cliënte niet waren gemeld bij en derhalve evenmin waren onderzocht door de Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis of de politie. Verweerster mocht niet zonder meer afgaan op de stellingen van haar cliënte. Het had op de weg van verweerster gelegen om uiterst behoedzaam te werk te gaan en voldoende distantie te bewaren ten opzichte van (deze stellingen van) haar cliënte. Verweerster heeft dit nagelaten en aldus haar taak, om te waken voor onnodige polarisatie, verzaakt. In zoverre is de klacht gegrond. Voor het overige ongegrond. Op grond van de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen: berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 10 maart 2025

in de zaak 24-722/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 23 mei 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”).

1.2 Op 7 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-040 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 januari 2025. Verschenen zijn klager en verweerster.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de volgende nagekomen stukken:

- De twee e-mails van klager met bijlagen van 13 oktober 2024;
- De e-mail van klager met bijlagen van 13 januari 2025;
- De e-mail van verweerster met bijlagen van 13 januari 2025.


2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klager heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw M, hierna: “de vrouw”, uit welke relatie twee (thans nog minderjarige) kinderen zijn geboren: zoon S (hierna: “de zoon”) en dochter A (hierna: “de dochter”). Ten tijde van de beëindiging van de relatie waren klager en de vrouw gezamenlijk belast met het gezag over de zoon en was de vrouw belast met het eenhoofdig gezag over de dochter.

2.3 Klager heeft nog een minderjarige dochter (hierna: “dochter E”) uit een eerdere relatie.

2.4 Tussen klager en de vrouw hebben meerdere gerechtelijke procedures plaatsgevonden over onder meer het gezag en de omgang.

2.5 Bij beschikking van 7 februari 2024 heeft de rechtbank Noord-Holland naar aanleiding van een door klager ingediend verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen onder meer bepaald dat klager en de vrouw gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over de dochter en een tijdelijke zorg- en contactregeling en informatieregeling vastgesteld. In de procedure die tot deze beschikking heeft geleid werd klager bijgestaan door mr. A en de vrouw door mr. G.

2.6 De vrouw is de bij beschikking van 7 februari 2024 bepaalde zorg- en contactregeling niet nagekomen en heeft zichzelf en de kinderen meerdere maanden verborgen gehouden voor klager. Op 21 maart 2024 heeft mr. A namens klager een verzoek voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, waarbij hij (onder meer) primair heeft verzocht om te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij klager zou zijn en subsidiair om uitbreiding van de zorgregeling.

2.7 De vrouw heeft zich voor verdere rechtsbijstand gewend tot verweerster, die namens de vrouw hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van 7 februari 2024. In het hoger beroepschrift van 6 mei 2024 heeft verweerster namens de vrouw onder meer het volgende gesteld:
“(7) De vrouw verzoekt uw hof om de bij voorraad verklaarde tijdelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij is bepaald dat de kinderen iedere woensdag van 09:30 uur tot 19:00 uur bij de man zullen verblijven, waarbij de vrouw de kinderen naar de man brengt en de man de kinderen weer terugbrengt naar de vrouw, te schorsen en de uitvoering van de zorg- en contactregeling op te schorten in ieder geval voor de duur van het hoger beroep. De vrouw heeft hier verschillende zwaarwegende redenen voor. Daarnaast is er door de man een voorlopige voorzieningenprocedure opgestart, welke tegelijk met de (resterende) aangehouden verzoeken in de bodemprocedure op zitting d.d. 31 mei 2024 bij de rechtbank Alkmaar zal worden behandeld.

Gedrags-/persoonlijkheidsstoornis
(8) De vrouw is van mening dat de man een gedrags- of persoonlijkheidsstoornis heeft. De vrouw doet hierbij dan ook een dringend beroep op de man om zich hiervoor te laten behandelen. Dit standpunt is mede gestoeld op de voorgeschiedenis van partijen die gepaard ging met fysieke, dan wel geestelijke mishandeling van de vrouw door de man. De vrouw heeft zelf ervaren dat de man metaal onstabiel is en door een trigger ineens kan omslaan.
De man heeft de vrouw meermaals uitgescholden, beledigd en geïntimideerd al dan niet in het bijzijn van de kinderen. De man heeft meerdere malen de vrouw bedreigd met de woorden “dat zij zal zien waartoe hij in staat is”. Het omslagpunt voor de vrouw is geweest toen zij er in januari 2024 achter kwam dat de man verantwoordelijk was voor een extreem gevaarlijk incident die zich in de woning en de huiselijke sfeer van de vrouw en de kinderen heeft voorgedaan. Hierna heeft de vrouw besloten dat de man tot alles in staat is en een gevaar is voor haar en de kinderen en dat omgang per direct dient te worden gestopt. (…)
(10) Zoals reeds in eerste aanleg aan de orde is gekomen, zijn er meerdere periodes geweest dat de man zelf geen initiatief nam om de kinderen te zien of gebruik maakte van een omgangsmoment. De man heeft tevens kenbaar gemaakt dat hij (in de periode van mei tot en met augustus 2022) niet in staat was om [de zoon] te zien, omdat hij suïcidale gedachtes had. De vrouw heeft zelfs getracht om na het incident van 13 juni 2023 (zie randnummer 15) middels mediation een flexibele omgang met de man af te spreken, omdat de vrouw met de kinderen plannen had om te gaan verhuizen. Totdat de man vanaf eind oktober 2023 niet meer naar de kinderen vroeg en ook geen uitvoering gaf aan de omgangsregeling. Uit het niets eiste de man dat hij de kinderen op 2 januari 2024 zou zien. Dit betreft een patroon dat zich keer op keer herhaalt. Dit was in precies dezelfde periode, in de maanden oktober, november en december ook gebeurd, toen de man tevens zijn toestemming voor de kinderen weigerde om op vakantie naar het buitenland te gaan.
(11) De vrouw heeft ook zelf initiatief genomen om de omgang intact te houden ondanks het (huiselijk) geweld en de onstabiele omgang van de man met de kinderen. De vrouw heeft de man nooit de omgang met de kinderen onthouden, zolang deze veilig kon geschieden, in het bijzijn van een derde/familielid. Nadat de man al meerdere malen niet kwam opdagen wanneer de kinderen bij zijn oma waren, hebben de advocaten van partijen de afspraak gemaakt om de omgang éénmaal in de twee weken te laten plaatsvinden om het contact rustig te laten herstellen. Inmiddels had de man de kinderen al ruim 2/3 maanden niet gezien, omdat hij niet kwam opdagen. Daarna eiste de man uit het niets dat de kinderen gedurende de kerstvakantie bij hem zouden verblijven. Dit is een herhaaldelijk patroon. De man wenst te bepalen wanneer hij de kinderen ziet en op welke manier dat dan gebeurt.
Gok- en seksverslaving
(12) De vrouw is ervan op de hoogte dat de man een gokverslaving heeft, waarbij hij veel geld tijdens de relatie van partijen heeft verloren. Ook tijdens de relatie van partijen bezocht de man veelvuldig prostituees, waaruit zijn seksverslaving blijkt. De vrouw zal deze stellingen staven door op een later moment bewijsdocumentatie hiervan in het geding te brengen.
Criminele contacten
(13) De vrouw is ervan op de hoogte dat er personen uit het criminele circuit bij de man over de vloer kwamen tijdens de omgangsmomenten van de man met de kinderen. De vrouw acht dit geen veilige omgeving voor de kinderen.
(14) De vrouw is bang voor ontvoering van de kinderen door de man. Zo heeft de man een Spaans paspoort geprobeerd te laten maken voor [de zoon] waarvan hij de vrouw niet op de hoogte heeft gesteld, noch aan de vrouw toestemming hiervoor heeft gevraagd. De gegevens van het paspoort van de vrouw en de handtekening van de vrouw werden hierbij vervalst. Daarnaast heeft de man [de zoon] getracht te ontvoeren uit de auto van de vrouw en heeft de man meermaals aan de vrouw kenbaar gemaakt dat hij [de zoon] niet terug wilde brengen na een omgangsmoment en besliste de man in zijn eentje dat [de zoon] bij hem zou blijven slapen.
(15) Op 13 juni 2023 is de situatie tussen partijen zeer geëscaleerd, waarbij de man de vrouw heeft mishandeld en waardoor de man krassen in haar gezicht heeft opgelopen en plekken op haar lichaam. Het bleek dat de situatie tussen partijen was geëscaleerd na een omgangsmoment, omdat de man veel te laat bij de overdracht op was komen dagen en de kinderen meenam ondanks dat de afspraak was dat de man de kinderen zou zien bij zijn oma thuis.
Een andere voorwaarde die de vrouw had gesteld voor dit extra omgangsmoment was dat de andere dochter van de man, [dochter E], niet hierbij aanwezig zou zijn, omdat ook de man quality time met alleen [de zoon] en [de dochter] diende te hebben. De man hield zich niet aan deze afspraak de man kwam veel later dan het afgesproken omgangsmoment opdagen. Hierdoor was de vrouw in paniek en ontzettend bezorgd over het welzijn van de kinderen en motief van vader om de kinderen te zien. De man weigerde [de zoon] terug te geven aan de vrouw, waarbij de man aan [de zoon] is gaan trekken om hem van de vrouw af te pakken en mee te nemen.
De vrouw heeft destijds de contactmomenten nog voort willen zetten in het bijzijn van een derde om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De mans was het hiermee niet eens en heeft ervoor gekozen om de omgang niet na te komen. De man heeft hierdoor de kinderen destijds gedurende twee maanden niet gezien.
(16) Hierna bleek ook dat de man beide kinderen had verwaarloosd. [De zoon] zijn luier was niet verschoond en lekte door en [de dochter] was helemaal versuft doordat zij helemaal was uitgedroogd en geen flesje drinken van de man had gekregen, ondanks dat het een heel warme dag was. Dit, terwijl de vrouw alle voeding, verzorgings- en verschoningsinstructies aan de man had meegegeven. De vrouw is naar het ziekenhuis gegaan om haar eigen wonden te laten verzorgen en om [de dochter] te onderzoeken op uitdrogingsverschijnselen. De moeder van de vrouw was ook getuige van deze gebeurtenis en de man heeft ook haar bedreigd en fysiek aangevallen. De vrouw is er ook van op de hoogte dat de man de kinderen vaak niet vastzet in de bakfiets.
(17) De man heeft nog een ander kind uit een vorige relatie, [dochter E], die bij de man woont. Het is bij de vrouw bekend dat [dochter E] seksueel getinte handelingen heeft verricht bij [de zoon]. De vrouw maakt zich hierover ernstige zorgen en heeft getracht om dit bij de man ter sprake te brengen. Deze zorgen worden echter door de man (en door zijn moeder) onterecht weggewuifd. De vrouw acht de huiselijke omgeving van de man ook om deze reden niet veilig. (…)”

2.8 Op 23 mei 2024 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.

2.9 Op 31 mei 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland.

2.10 Klagers (opvolgend) advocaat, mr. W, heeft op 24 juni 2024 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend. Verweerster heeft op 15 juli 2024 een verweerschrift in het incidenteel appel ingediend.

2.11 Bij hoger beroepschrift van 7 augustus 2024 heeft verweerster namens de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Noord-Holland van 20 juni 2024, waarbij de vrouw is veroordeeld tot nakoming van de bij beschikking van 7 februari 2024 bepaalde zorg- en contactregeling. In deze beschikking van 20 juni 2024 overwoog de rechtbank onder meer:

“(5.8) De rechtbank overweegt dat in de beschikking van 7 februari 2024 een voorlopige zorgregeling is vastgesteld. De moeder heeft zichzelf en de kinderen de afgelopen maanden verborgen gehouden voor de vader en is de voorlopige zorgregeling niet nagekomen. Zij heeft nu verstrekkende aantijgingen gedaan richting de vader, zonder onderbouwing hiervan met objectieve en verifieerbare gegevens en zonder de betrokkenheid en visie op haar zorgen van een neutrale partij., zoals Veilig Thuis of de politie. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze kale aantijgingen dan ook geen rechtvaardiging voor het niet nakomen van de voorlopige zorgregeling door de moeder. Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de veiligheid van de kinderen bij de vader. De Raad heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling aangevuld dat de vader ook een contactregeling heeft met zijn oudere dochter uit een andere relatie en dat daarover nooit zorgen zijn gerezen. Het conflict tussen de ouders lijkt dan ook met name te zien op ex-partnerproblematiek. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de moeder om de omgang tussen de vader en de kinderen te ontzeggen, worden afgewezen. De rechtbank acht het juist van belang dat het contact tussen de vader en de kinderen zo snel mogelijk wordt hersteld. Vervolgens kan worden bezien of en zo ja, in hoeverre uitbreiding van dit contact in het belang van de kinderen is. Uitbreiding is, zonder dat eerst contactherstel heeft plaatsgevonden, niet in het belang van de kinderen. De rechtbank zal het (subsidiaire) verzoek van de vader toe uitbreiding van de voorlopige zorgregeling daarom afwijzen.”

2.12 In het hoger beroepschrift van 7 augustus 2024 heeft verweerster de hierboven geciteerde randnummers 8 en 10 tot en met 17 van het hoger beroepschrift d.d. 6 mei 2024 herhaald.

2.13 Bij brief van 17 september 2024 heeft de deken zijn dekenstandpunt aan klager en verweerster kenbaar gemaakt. De deken heeft gemotiveerd uiteengezet dat naar zijn verwachting de klacht gedeeltelijk gegrond zou worden verklaard door de tuchtrechter.

2.14 Op 29 november 2024 heeft verweerster het Gerechtshof Amsterdam onder meer bericht dat zij randnummer 17 van het hoger beroepschrift d.d. 6 mei 2024 en randnummer 23 (zijnde de herhaling van genoemd randnummer 17) van het hoger beroepschrift van 7 augustus 2024 wilde intrekken.


3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:

In de randnummers 7, 8, 10 tot en met 17 van het hoger beroepschrift van 6 mei 2024 heeft verweerster feiten gesteld waarvan zij wist of kon weten dat deze onjuist waren en heeft zij zich onnodig grievend uitgelaten over klager en zijn achtjarige dochter. Hierdoor zijn klagers belangen onevenredig, onnodig en zonder redelijk doel geschaad.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.


5.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:134). De advocaat dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede wensen van zijn cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te stellen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

5.3 Klager verwijt verweerster dat zij in de randnummers 7, 8, 10 tot en met 17 van het hoger beroepschrift van 6 mei 2024 feiten heeft gesteld waarvan zij wist of kon weten dat deze onjuist waren en zich onnodig grievend heeft uitgelaten. Verweerster heeft de klacht weersproken en heeft het verweer gevoerd dat het voor haar cliënte erg belangrijk was om haar zorgen over de veiligheid van de kinderen voor het voetlicht te brengen. Dit was, aldus verweerster, ook nodig ter onderbouwing van het verzoek van de vrouw tot ontzegging van omgang tussen klager en de kinderen. Verweerster heeft verder het verweer gevoerd dat zij geen zaken naar voren heeft gebracht waarvan zij wist of kon weten dat die onjuist waren. Verweerster heeft naar eigen zeggen meerdere gesprekken met haar cliënte gevoerd, waarin zij heeft doorgevraagd.

5.4 De raad is van oordeel dat dit verweer, voor zover de klacht betrekking heeft op de randnummers 8, 12 en 17 van het beroepschrift, moet worden gepasseerd. Verweerster heeft daarin gesteld dat klager een gedrags- of persoonlijkheidsstoornis en een gok- en seksverslaving heeft en dat klagers minderjarige dochter E seksueel getinte handelingen had verricht bij de zoon. Deze stellingen zijn in ernstige mate grievend voor klager en zijn minderjarige dochter E, terwijl verweerster naar het oordeel van de raad niet, ook niet desgevraagd ter zitting, genoegzaam heeft kunnen onderbouwen waarom het in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig was om deze grievende uitlatingen te doen. De raad neemt daarbij mede in aanmerking dat iedere (medische) onderbouwing voor de stelling dat klager een gedrags- of persoonlijkheidsstoornis en een gok- en seksverslaving heeft ontbreekt en dat de zorgen van de vrouw over de -vermeende – seksueel getinte gedragingen van dochter E door verweersters cliënte niet waren gemeld bij en derhalve evenmin waren onderzocht door de Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis of de politie. Verweerster mocht niet zonder meer afgaan op de stellingen van haar cliënte. Het had op de weg van verweerster gelegen om uiterst behoedzaam te werk te gaan en voldoende distantie te bewaren ten opzichte van (deze stellingen van) haar cliënte. Verweerster heeft dit nagelaten en aldus haar taak, om te waken voor onnodige polarisatie, verzaakt. In zoverre is de klacht gegrond.

5.5 Voor zover de klacht betrekking heeft op de randnummers 7 en 10,11 en 13 tot en met 16 is deze naar het oordeel van de raad ongegrond. Met de inhoud van die randnummers is verweerster naar het oordeel van de raad gebleven binnen de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid. Voor zover klager het met de in deze randnummers opgenomen stellingen niet eens was, is hij in de gerechtelijke procedure in de gelegenheid geweest om die stellingen te betwisten. Dat verweerster met de inhoud van deze randnummers van het beroepschrift de rechter bewust op het verkeerde been heeft willen zetten, is niet aannemelijk geworden en dat zich onnodig grievend heeft uitgelaten evenmin. In zoverre is de klacht ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in processtukken onnodig grievende uitlatingen te doen. Dat verhoudt zich niet met de de-escalerende aanpak die van verweerster in een familierechtzaak mocht worden verwacht. Verweerster heeft met haar handelwijze de belangen van klager onnodig geschaad zonder redelijk doel. Op grond van de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen acht de raad oplegging van een berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht, voor zover deze ziet op de randnummers 8, 12 en 17 van het hoger beroepschrift van 6 mei 2024, gegrond, en voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 10 maart 2025.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 10 maart 2025